Overwegingen
1. Aan eiser is een boete (met politie-zaaknummer [nummer] ) opgelegd wegens een verkeersovertreding. Eisers gemachtigde heeft op 16 februari 2015 bij de Politie Midden-Nederland verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de beschikking met nummer [nummer] , waaronder in elk geval:
- de voor en achterzijde van de aankondiging van de beschikking / mini-pv, een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaakgegevens Mulder;
- alle aktes en pv’s van beëdiging, alsook het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
- de akte opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren, de documenten die zien op scholing en bekwaamheid, een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
- andere documenten waarvan u bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van 16 februari 2015 buiten behandeling gesteld op de grond dat, ondanks dat daarom is gevraagd, niet een specifieke machtiging is verstrekt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat het verzuim om een specifieke, recente en originele machtiging te verstrekken, niet is hersteld en dat om die reden een gebrek aan het bezwaarschrift kleeft.
4. Bij het aanvullende besluit van 14 september 2015 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit gewijzigd door aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar primair ten grondslag te leggen dat de gemachtigde van eiser misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen. Dit geldt ook voor de bevoegdheid om bezwaar te maken. Subsidiair heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat geen originele, recente en specifieke machtiging is overgelegd.
5. De gemachtigde van eiser bestrijdt, voor zover hier van belang, dat hij misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en bezwaar te maken.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. Onder verwijzing naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2016:1425, kan ingevolge artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15, van het Burgerlijk Wetboek (BW), de bevoegdheid om bij een bestuursorgaan bezwaar te maken niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bezwaar dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig bezwaar. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. 8. Hoewel de indiener van een Wob-verzoek ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat die bepaling onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Omdat misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. Verwezen wordt naar de rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3783). 9. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat het door hem ingediende Wob-verzoek twee doelen dient. Zo wil hij de opgevraagde gegevens gebruiken om de aan eiser opgelegde boete te bestrijden en wil hij de gegevens gebruiken om informatie en context te bieden aan eiser. Verder heeft de gemachtigde ter zitting verklaard dat hij de stukken die hij met een Wob-verzoek verkrijgt, niet openbaar maakt.
10. Gelet op deze verklaring stelt de rechtbank vast dat het namens eiser gedane Wob-verzoek in elk geval niet is gedaan met het doel waarvoor de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek is toegekend. De twee door eiser genoemde beweegredenen acht de rechtbank verder weinig aannemelijk. Bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM), bij welke instantie administratief beroep tegen de boete kan worden ingediend, is door de gemachtigde immers gelijktijdig, namelijk op 16 februari 2015, om het zaaksoverzicht met betrekking tot de opgelegde boete verzocht. CVOM heeft bij brief van 2 april 2016 dat zaaksoverzicht aan de gemachtigde van eiser toegestuurd. Het zaaksoverzicht van CVOM bevat nooit minder informatie dan het zaaksoverzicht dat bij de politie berust. Verder acht de rechtbank niet aannemelijk dat met de bij verweerder opgevraagde stukken (zinvolle) informatie en/of context kan worden geboden aan degene aan wie de verkeersboete is opgelegd.
11. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat het procesgedrag van de gemachtigde blijk geeft van handelingen waarvan hij geweten moet hebben dat die een tijdige besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. Het verzoek is zo geformuleerd dat het voor verweerder niet mogelijk is om er volledig en adequaat op te kunnen beslissen. Onduidelijk is wat wordt bedoeld met ‘documenten die zien op scholing en bekwaamheid’ en met ‘andere documenten waarvan u bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid’. De vaagheid van het verzoek doet afbreuk aan de doelen waartoe het beweerdelijk is ingediend en maakt de op het verzoek te nemen besluiten onnodig extra vatbaar voor discussie in bezwaar- en beroepsprocedures. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585), waarin een gelijkluidend Wob-verzoek aan de orde was. 12. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemachtigde van eiser als rechtsbijstandverlener een groot aantal procedures voert en heeft gevoerd betreffende verkeersboetes, informatieverzoeken met een beroep op de Wob en het niet tijdig nemen van besluiten. Hij maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan.
13. Verder blijkt uit de door gemachtigde gehanteerde Algemene Voorwaarden en zijn website helpikhebeenboete.nl dat hij op basis van “no cure no pay” rechtsbijstand verleent. Een dergelijke wijze van rechtsbijstandverlening maakt dat de rechtsbijstandverlener rechtstreeks gebaat is bij het verbeuren van dwangsommen door het bestuursorgaan aan zijn cliënt en bij veroordeling van het bestuursorgaan tot betaling van een proceskostenvergoeding aan zijn cliënt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat gemachtigde veel Wob-procedures voert waarin vaak aanspraak op dwangsommen wordt gemaakt.
14. Bovenstaande feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Daarom heeft gemachtigde misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor de bevoegdheid om bezwaar te maken. Deze handelwijze moet aan eiser worden toegerekend, aangezien gemachtigde de handelingen namens eiser heeft verricht en hij hem daartoe heeft gemachtigd.
15. Verweerder heeft daarom terecht in het bestreden besluit het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Nu sprake is van misbruik komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de (andere) beroepsgronden.
16. Verweerder heeft de rechtbank verzocht eiser, en indien mogelijk gemachtigde, te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en in beroep.
17. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb kan een natuurlijke persoon slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een besluit waarin een bestuursorgaan zich op het standpunt stelt dat betrokkene misbruik maakt van recht, is in beginsel niet kennelijk onredelijk (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1102). Dat is mogelijk anders indien de bestuursrechter op grond van dezelfde of vergelijkbare feiten en omstandigheden reeds eerder heeft aangenomen dat betrokkene misbruik van recht heeft gemaakt. In dit geval is in deze zaak op 10 juni 2015 beroep ingesteld bij de rechtbank, terwijl de Afdeling daarvoor, namelijk op 27 mei en 28 mei 2015, in twee uitspraken (zie ECLI:NL:RVS:2016:1623 en ECLI:NL:RVS:2015:1630) had geoordeeld dat de gemachtigde in die zaken misbruik van recht heeft gemaakt op grond van deels dezelfde en deels vergelijkbare omstandigheden als die in de onderhavige zaak aan de orde zijn. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een veroordeling van eiser in de proceskosten. Het handelen van de gemachtigde moet ook op dit punt worden toegerekend aan eiser. 18. Over de door verweerder gevraagde vergoeding voor in de bezwaarfase gemaakte kosten overweegt de rechtbank. De gevorderde reiskosten zijn niet toewijsbaar, reeds omdat niet duidelijk is waarvoor reiskosten zijn gemaakt in relatie tot de behandeling van het bezwaar. Verder is de gevraagde vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in bezwaar niet toewijsbaar, omdat deze kosten worden geacht te behoren tot de normale organisatiekosten van verweerder aangezien het de behandeling van een bezwaarschrift betreft. De gevraagde vergoeding voor reiskosten in beroep in verband met de aanwezigheid van de gemachtigden van verweerder ter zitting van 27 oktober 2015 is toewijsbaar op basis van openbaar vervoer tweede klasse, zodoende een bedrag van (€ 13,60 + € 19,60 =) € 33,20. Verder heeft verweerder ook vergoeding van kosten van rechtsbijstand gevraagd voor de behandeling van het beroep. Verweerder heeft hierover toegelicht dat haar organisatie als gevolg van het handelen van de gemachtigde van eiser wordt belast met onevenredige capacitaire inspanningen. Andere zaken zijn daardoor blijven liggen of zijn noodzakelijkerwijs extern uitbesteed. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat verweerder kosten heeft gemaakt als gevolg van de behandeling van dit beroep en ziet aanleiding aan te sluiten bij de forfaitaire tarieven van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.488,- (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 27 oktober 2015 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 12 mei 2016, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Eiser zal in genoemde kosten worden veroordeeld, nu de wet niet de mogelijkheid biedt om de gemachtigde daartoe te veroordelen.