ECLI:NL:RBAMS:2016:3024

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8289
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van zorg- en huurtoeslag na nabetaling uitkering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de herziening van zorg- en huurtoeslag. De eiser ontving in 2014 een nabetaling van het UWV, wat leidde tot een extreem hoog verzamelinkomen in vergelijking met voorgaande jaren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de zorgtoeslag voor 2014 vastgesteld op nihil en de huurtoeslag op € 453,-, waarbij het toetsingsinkomen werd vastgesteld op € 82.210,-. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van het inkomensgegeven bij de belastinginspecteur ligt en niet bij de Belastingdienst/Toeslagen. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen geen onderdelen van het door de belastinginspecteur vastgestelde inkomen buiten beschouwing kan laten bij de zorgtoeslag, terwijl dit wel mogelijk is bij de huurtoeslag. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet rechteloos is en zich kan wenden tot de belastinginspecteur voor aanpassing van het inkomensgegeven. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de herziening van de toeslagen terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 15/8289 en AMS 15/8350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2016 in de zaken tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.Y. Oranje),
en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. K.H. Arling).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder de zorgtoeslag over het jaar 2014 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 4 september 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder de huurtoeslag over het jaar 2014 definitief vastgesteld op € 453,-.
Bij besluiten van 9 november 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 18 december 2015 tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beide zaken gevoegd behandeld ter zitting van 25 februari 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft in 2014 een voorschot van € 868,- aan zorgtoeslag en een voorschot van € 2.418,- aan huurtoeslag ontvangen.
De zorgtoeslag 2014 is door verweerder nu definitief vastgesteld op nihil en de huurtoeslag 2014 op € 453,-.
Daarbij is uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 82.210,-.
2. In een brief van 13 januari 2014 van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV) aan eiser is vermeld, voor zover hier van belang:
“ U krijgt vanaf 8 maart 2007 een Wajong-uitkering. Over de periode van 9 december 2009 tot 1 december 2013 heeft u ook een uitkering van de gemeente ontvangen.
De nabetaling verrekenen wij met de uitkering van de gemeente.
(…)
Berekening bruto nabetaling
Bruto nabetaling Wajong-uitkering: € 90.946,53
uitkering van de gemeente: - € 29.662,59
--------------
Bruto nabetaling: € 61.283,94
Berekening netto nabetaling
Inhouding loonbelasting/premie volksverzekering - € 3.074,75
-------------
Netto € 58.209,19
(…)”
3. Deze brieven houden verband met de uitspraak die de Centrale Raad van Beroep in Utrecht (CRvB) heeft gedaan in een geschil tussen eiser en het UWV. In dat geschil is eiser door de CRvB alsnog in het gelijk gesteld, hetgeen heeft geleid tot een recht op uitkering voor eiser en tot een verplichting voor het UWV tot nabetaling daarvan (zie: ECLI:NL:CRVB:2013:2066 en ECLI:NL:CRVB:2014:942).
4. In een brief van 24 juni 2015 van de Dienst Werk en Inkomen (de DWI) van de gemeente Amsterdam aan eiser is vermeld, voor zover hier van belang:
“ In verband met een aan u toegekende UWV uitkering, is er dezerzijds op 08/01/2014 een declaratie bij het UWV Amsterdam ingediend over de periode 9/12/2009 tot en met 30/11/2013 ten bedrage van bruto € 31.853,26.
(…)
Op 23/01/2014 werd genoemd bedrag volledig van het UWV ontvangen waarmee de declaratie dus was voldaan.”
5. Eiser stelt dat het bestreden besluit met betrekking tot de zorgtoeslag niet juist is en derhalve niet in stand kan blijven.
Eiser voert hiertoe aan dat verweerder ten onrechte rekening heeft gehouden met een te hoog toetsingsinkomen. Verweerder is vermoedelijk ten onrechte ervan uitgegaan dat de betaling van het UWV van € 58.209,19 in januari 2014 tot het inkomen van 2014 behoorde. Deze betaling ziet volgens eiser echter op een periode van zeven jaar, namelijk de jaren 2007 tot en met 2013. De terugbetaling aan de DWI van € 31.853,26 dient aangemerkt te worden als negatief inkomen en hiermee dient rekening gehouden te worden bij de vaststelling van de zorgtoeslag 2014.
Eiser kan zich daarnaast niet vinden in het zeer summier gemotiveerde bestreden besluit met betrekking tot de huurtoeslag van verweerder. Eiser meent dat zijn toetsingsinkomen voor de huurtoeslag lager is dan de door verweerder vastgestelde € 20.927,-.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van het recht op toeslag gebruik moet worden gemaakt van het authentieke inkomensgegeven dat is vastgelegd in de Basisregistratie inkomensgegevens (de BRI). Hierbij verwijst verweerder naar een uitspraak van de Raad van State van 7 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN0491). Daarbij merkt verweerder nog op, dat het uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever is dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van een recht op toeslag zich niet hoeft af te vragen of het inkomen wel juist is vastgesteld, maar mag afgaan op de beoordeling door de belastinginspecteur.
Verweerder stelt dat in de BRI voor eiser is vastgelegd dat het inkomensgegeven € 82.210,- is.
Daarnaast stelt verweerder ten aanzien van de terugbetaling aan de DWI dat bij de huurtoeslag er op grond van artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing gelaten kunnen worden. Verweerder stelt dat bij de definitieve berekening van de huurtoeslag 2014 hiermee rekening is gehouden door een bedrag van € 61.283,- (de bruto nabetaling) buiten beschouwing te laten. Verweerder betwist dat het gehanteerde toetsingsinkomen ad € 20.927,- nog steeds te hoog is.
Ten aanzien van de terugbetaling aan de DWI is er bij de zorgtoeslag geen mogelijkheid om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Zowel bij het bepalen van het recht op huurtoeslag als zorgtoeslag dient de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in acht te worden genomen. De huurtoeslag en de zorgtoeslag zijn beide inkomensafhankelijke regelingen.
8. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Awir, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen bedoeld in artikel 8 van de Awir van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Awir is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Op grond van artikel 21, onder e, van de Awir wordt onder inkomensgegeven verstaan:
1. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
9. Bij de bestreden besluiten is verweerder afgegaan op het inkomensgegeven dat is vastgelegd in de BRI. De in beroep overgelegde aanslag inkomstenbelasting 2014 voor eiser vermeldt ook hetzelfde bedrag aan verzamelinkomen van € 82.210,-.
10. Eiser meent dat dat bedrag niet juist is omdat de door hem in januari 2014 van het UWV ontvangen nabetaling geen betrekking heeft op 2014, maar op een periode van zeven jaren daaraan voorafgaand.
11. Met verweerder, en op de door verweerder aangevoerde gronden, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog eiser hier niet kan baten. Weliswaar draagt ook verweerder het woord “Belastingdienst” in zijn naam, maar de verantwoordelijkheid tot vaststellen van het inkomen berust niet bij verweerder, maar bij de belastinginspecteur.
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 2004/05, 29764, nr. 3) wordt over artikel 8 van de Awir opgemerkt dat het doel van het artikel is dat de uitvoerende instelling en de bestuursrechter worden gevrijwaard van het beoordelen van de fiscale juistheid van het vermelde loon. Dat is uitdrukkelijk door de wetgever zo bedoeld; mede om de manier van werken voor de belastingdienst/Toeslagen zo eenvoudig mogelijk te maken. Dat dat er voor burgers toe kan leiden dat zij zich met verschillende loketten geconfronteerd zien, heeft de wetgever er niet toe gebracht die regeling te veranderen.
Daarbij wijst de rechtbank er wel op dat bezwaar kan worden gemaakt tegen de vaststelling van het inkomen door de inspecteur. Dit is ook vermeld in eisers aanslag over 2014.
Verder wijst de rechtbank erop dat op grond van artikel 20 van de Awir de hoogte van de zorg- en huurtoeslag moet worden herzien als het inkomen door de inspecteur wordt aangepast.
12. Waar het betreft de zorgtoeslag heeft verweerder geen mogelijkheden om zelf onderdelen van het door de inspecteur vastgestelde inkomen buiten beschouwing te laten.
Dit is echter anders waar het betreft de huurtoeslag.
Ingevolge artikel 2b, eerste lid, onder b, van het Besluit op de huurtoeslag (het Bht) blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Awir voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 buiten beschouwing
Op grond van artikel 2b, tweede lid, van het Bht vindt, indien sprake is van een nabetaling die over de berekeningsjaren waarop deze nabetaling betrekking heeft gemiddeld meer dan
€ 2.300 per jaar bedraagt, het eerste lid, onderdeel b, uitsluitend toepassing indien over de berekeningsjaren waarop de nabetaling betrekking heeft minder huurtoeslag zou worden genoten dan indien de betrokken inkomsten niet als nabetaling zouden zijn uitbetaald.
13. Verweerder is bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag uitgegaan van een inkomen van niet meer dan € 20.927,-. Dat is € 61.283,- minder dan het inkomen van € 82.210,-. De nabetaling van het UWV bedroeg minder dan die € 61.283,-, namelijk € 58.209,19. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aa te nemen dat verweerder eiser tekort heeft gedaan bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag over 2014n
14. Het verschil tussen de zorg- en de huurtoeslag is historisch gegroeid. De zorgtoeslag dateert uit 2006, toen het nieuwe zorgstelsel met de zorgverzekeringswet in Nederland is ingevoerd.
De wortels van de huurtoeslag liggen veel verder terug in de tijd. De huurtoeslag is namelijk voorafgegaan door de huursubsidie, die niet werd uitgevoerd door de belastingdienst toeslagen, maar door het ministerie van Volkshuisvesting. Daarvoor was het ook destijds al mogelijk om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten.
15. Dat historische verschil dwingt op zich niet tot de keuze die de wetgever heeft gemaakt onder de wet op de zorgtoeslag. Denkbaar was geweest dat de wetgever in de nieuwe regeling voor de zorgtoeslag de regeling voor het buiten beschouwing laten van onderdelen van het inkomen had overgenomen uit de huurtoeslag. Dat is echter uitdrukkelijk niet gebeurd.
16. Het is dan niet aan de rechter om die keuze van de wetgever terzijde te stellen. Daarbij wijst de rechtbank er met nadruk op, dat eiser door die keuze niet rechteloos is gemaakt. Hij kan zich wenden tot de belastinginspecteur om de vaststelling van het inkomen aangepast te krijgen. Indien en voor zover dat resultaat heeft, leidt dat op grond van artikel 20 van de Awir alsnog tot een aanpassing van het door verweerder in aanmerking te nemen inkomen.
17. Daaraan voegt de rechtbank nog het volgende toe. De zojuist geschetste procedure is ook niet de enige mogelijkheid voor eiser om zijn probleem opgelost te krijgen.
Uit de hiervóór genoemde uitspraken van de CRvB blijkt dat het UWV, gevolg gevend aan een tussenuitspraak van de CRvB, geheel aan de bezwaren van eiser in die zaak is tegemoetgekomen.
18. Daarnaast heeft de CRvB in twee andere, niet ten aanzien van eiser gewezen uitspraken nog het volgende geoordeeld.
In de uitspraak van 3 oktober 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AF0902) is geoordeeld dat belastingschade ten gevolge van een nabetaling ineens van arbeidsongeschiktheidsuitkering, buiten de schade wegens vertraging in de betaling van een geldsom valt en derhalve in beginsel voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking kan komen. De CRvB heeft in de uitspraak van 11 november 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BU4266) geoordeeld dat ook nadelige gevolgen voor (onder meer) de zorgtoeslag voor afzonderlijke veroordeling tot vergoeding van schade in aanmerking kunnen komen. De omvang van de belastingschade dient dan wel eerst vastgesteld te worden. Eiser dient daartoe eerst de fiscale autoriteiten te verzoeken om middeling of toepassing van de uitsmeerregeling op grond waarvan de omvang van de schade kan verminderen of zelfs tot nihil kan worden teruggebracht.
19. De rechtbank is verder ambtshalve bekend dat enkele maanden geleden bij de rechtbank een toeslagzaak is behandeld waarin ook de problematiek van nabetaling van uitkering aan de orde was. In die zaak, waarbij door de SVB een nabetaling was gedaan, heeft de SVB in een minnelijke schikking alsnog de door de nabetaling veroorzaakte toeslagschade vergoed.
20. Het kan daarom zeker zinvol zijn voor eiser c.q. zijn gemachtigde om zich alsnog te wenden tot het UWV om langs die weg tot vergoeding van geleden toeslagschade te komen. Daarbij wijst de rechtbank er in het bijzonder op dat het UWV al door de CRvB is aangewezen als instantie voor vergoeding van andere schadeposten voor eiser, zoals de proceskosten en het betaalde griffierecht. Daarbij kan (de gemachtigde van) eiser deze uitspraak ook overleggen aan het UWV.
21. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de toeslagen van eiser terecht heeft herzien.
22. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. De Awir biedt verweerder geen ruimte om, eventueel gedeeltelijk, van terugvordering af te zien. Verweerder heeft de teveel betaalde zorg- en huurtoeslag dan ook terecht teruggevorderd.
23. Het beroep van eiser zal dan ook ongegrond worden verklaard.
24. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.M. Zuidwijk, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.