ECLI:NL:RBAMS:2016:2381

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
13.751.095-16 (EAB 2)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot niet-lijstfeit en voorwaarden voor verzetgarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Provincierechtbank te Rijeka, Kroatië. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 12 februari 2016 en betreft een vrijheidsstraf van zeven maanden voor de opgeëiste persoon, die in Slovenië is geboren in 1984. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante juridische voorwaarden voor de overlevering beoordeeld, waaronder de vraag of het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB geen maximumstraf vermeldt, maar oordeelt dat dit in dit geval niet noodzakelijk is, aangezien het gaat om executieoverlevering en niet om vervolgingsoverlevering. De rechtbank heeft ook de stelling van de verdediging dat de opgeëiste persoon onevenredig zwaar getroffen zou worden door de overlevering verworpen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit zouden rechtvaardigen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overlevering moet worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.095-16 (EAB 2)
RK nummer: 16/1055
Datum uitspraak: 25 maart 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 februari 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 januari 2016 door
de Provincierechtbank te Rijeka(Kroatië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Slovenië) op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 maart 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C. Crince le Roy, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Servo-Kroatische taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Sloveense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
veroordelend vonnis en een beschikking bettreffende de verwijzing tot uitvoering van de gevangenisstraf vanwege het niet nakomen van een opgelegde taakstraf, te weten een vonnis van de Gemeentelijke rechtbank te Crikvenica zaaknummer K-150/10 van 17 juni 2014, rechtsgeldig en uitvoerbaar geworden op 10 september 2014 en een beschikking Nr. K-I-270/2014 van 20 maart 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Onderdeel d) van het EAB van het EAB houdt onder meer in:
Haal aan of de gezochte persoon aanwezig was op de terechtzitting waarop het vonnis is uitgesproken
(…)
2. Nee, de gezochte persoon was niet aanwezig op de terechtzitting waarop het vonnis werd uitgesproken
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is slechts van toepassing, indien “de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid”.
De hiervoor aangehaalde mededeling heeft betrekking op de aanwezigheid op de terechtzitting waarop het vonnis is uitgesproken en geeft dus geen antwoord op de vraag of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
Op grond van de verklaring van de opgeëiste persoon is evenwel komen vast te staan dat hij niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 17 juni 2014 heeft geleid.
Onderdeel d) van het EAB houdt verder in:
3. Indien u het vakje onder nummer 2 aangekruist hebt, bevestig dan aub een van de volgende punten:
(…)
3.4
de betrokkene ontving de beschikking niet persoonlijk, maar
-
deze zal hem persoonlijk worden overhandigd zonder uitstel na de uitlevering, en
-
na de afgifte van de beschikking zal de betrokkene uitdrukkelijk worden op de hoogte gebracht over zijn recht op herhaling van het proces of van zijn recht op beroep, waarop hij het recht heeft aanwezig te zijn en waarop het meritum van de zaak samen met de nieuwe bewijzen opnieuw zal kunnen worden beschouwd, hetgeen kan leiden tot opschorting van het oorspronkelijke proces, en
-
de betrokkene zal worden op de hoogte gehouden betreffende de termijn waarbinnen hij de herhaling van het proces moet eisen of waarbinnen hij zijn beroep moet indienen,hetgeen voor het verzoeken tot een nieuw proces een jaar bedraagd vanaf de dag waarop de beschikking werd ontvangen (herhaling van het proces).
Omdat aan het EAB zowel een vonnis als een beschikking ten grondslag ligt en punt 3.4 niet spreekt van een vonnis maar van een beschikking, heeft de officier van justitie bij brief van 11 februari 2016 de uitvaardigende justitiële autoriteit om opheldering gevraagd.
Het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 februari 2016 houdt onder meer het volgende in:
The judgement by the Municipality Court in Crikvenica, File No.: K-l50/l0 from l7 June 2014 was declared to the convicted person in his absence. Since the convicted person did not personally attend the proceedings in which the ruling was issued nor the ruling was served to him, according to the Act on Criminal Procedure of the Republic of Croatia he has the possibility to reopen the proceedings if he personally or his defence lawyer files the request for reopening the proceedings within one year since the date when the convicted person becomes reachable to the judicial power of
the Republic of Croatia. The aforementioned means that the ruling upon his request shall be served to him when he has been extradited to the Republic of Croatia and after the ruling has been served to him he shall be informed about the right to reopening the proceedings which he is entitled to attend and in which the evidence shall be revised which may lead to the first judgement being overruled. Of course, this includes the right to file the appeal against the ruling issued in the new proceedings.
(…)
Op de zitting heeft de raadsman een “verzoek tot heropening van de strafzaak” van 23 februari 2016 overgelegd. Dit verzoek heeft betrekking op de strafzaak die heeft geleid tot het vonnis van 17 juni 2014 en houdt onder meer het volgende in:
Wij verzoeken u tevens om (…) het vonnis aan de veroordeelde en de verdediger te doen toekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich de in artikel 12, aanhef en onder d, OLW bedoelde omstandigheid voor, zodat de rechtbank de overlevering niet mag weigeren op de grond dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 17 juni 2014 heeft geleid.
Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit in haar brief van 25 februari 2016 een voorwaarde stelt die artikel 12, aanhef en onder d, OLW niet kent – de voorwaarde dat de opgeëiste persoon om betekening van het vonnis moet verzoeken –, blijkt uit het “verzoek tot heropening van de strafzaak” dat aan die voorwaarde is voldaan, zodat de conclusie is dat de opgeëiste persoon een onvoorwaardelijk recht heeft op een nieuw proces.

5.Genoegzaamheid van het EAB

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB niet de maximum strafbedreiging vermeldt.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is, omdat vermelding van de maximumstrafbedreiging in een geval als het onderhavige niet nodig is, gelet op de uitspraak van de rechtbank van 30 oktober 2015.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Aan het EAB ligt een vonnis ten grondslag dat volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit uitvoerbaar is. Het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van dat vonnis en dus tot executieoverlevering. De omstandigheid dat sprake is van een verstekvonnis waartegen nog een rechtsmiddel openstaat, brengt niet mee dat voor de toepassing van artikel 7 OLW sprake is van vervolgingsoverlevering (Rb. Amsterdam 15 december 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:9594).
In haar uitspraak van 30 oktober 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:7460) heeft de rechtbank artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2° juncto artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW kaderbesluitconform uitgelegd in die zin dat in geval van executieoverlevering geen eis inzake de strafbedreiging in de uitvaardigende lidstaat geldt. Daaruit vloeit noodzakelijkwijs voort dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in zo een geval niet de maximum strafbedreiging in het EAB hoeft te vermelden.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

6.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e juncto artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

7.Evenredigheid van de overlevering

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon door overlevering onevenredig zwaar getroffen zou worden. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het EAB betreft feiten van lang geleden. De feiten zijn bovendien bagateldelicten. De opgeëiste persoon heeft inmiddels een bestaan opgebouwd in Nederland. Hij heeft hier een vrouw en kinderen. Hij heeft een koopwoning en een vast arbeidscontract. Onder deze bijzondere omstandigheden zou overlevering de opgeëiste persoon onevenredig zwaar treffen.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer niet kan slagen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen (zie bijv. Rb. Amsterdam 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203).
Van zulke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

8.Verzoek om aanhouding van de behandeling

8.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de behandeling van het EAB aan te houden in afwachting van de beslissing op het op 23 februari 2016 ingediende verzoek tot heropening van de strafzaak. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon hoeft niet aanwezig te zijn bij de nieuwe behandeling van zijn strafzaak. Zijn Kroatische advocaat zal namens hem de verdediging voeren. Volgens de Kroatische advocaat is de kans zeer groot dat aan de opgeëiste persoon alleen een taakstraf zal worden opgelegd.
De raadsman heeft een kopie van het verzoek met een Nederlandse vertaling overgelegd.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd biedt onvoldoende perspectief op een tijdige en succesvolle beslissing op het verzoek.
De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het EAB dan ook af.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Provincierechtbank te Rijeka(Kroatië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M. Woerdman en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 maart 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C