Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
de Procureur des Konings bij de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
contra legemoplevert;
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
vonnis uitgesproken op 7 oktober 2014 door de 43e correctionele kamer van de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel, referentienummer: BR.30.LL.25935/13.
4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
5.Strafbaarheid
zonder toetsing van de dubbele strafbaarheidtot overlevering kunnen leiden.
executieoverlevering ter zake van niet-lijstfeiten niet de voorwaarde mag stellen van een strafbedreiging naar het recht van de
uitvaardigendelidstaat met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden. Zij leidt dit af uit de bewoordingen van artikel 2, eerste lid, en van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, die de strafbedreiging naar het recht van de uitvaardigende lidstaat en de opgelegde straf als
alternatievevoorwaarden presenteren, al naar gelang sprake is van vervolgings- of executieoverlevering. Uit de genoemde bepalingen blijkt immers dat in geval van
vervolgingsoverlevering de voorwaarde geldt dat het recht van de uitvaardigende lidstaat het feit strafbaar stelt met een vrijheidssanctie met een maximum van ten minste twaalf maanden en in geval van
executieoverlevering alleen de voorwaarde dat een vrijheidssanctie met een duur van ten minste vier maanden is opgelegd. Deze uitleg, die een afwijking van het uitleveringsrecht oplevert – zie artikel 5, eerste lid, van de Uitleveringswet en artikel 2, eerste lid, van het Europees verdrag betreffende uitlevering – strookt met de belangrijkste doelstelling van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, te weten het verzekeren van een vrij verkeer van beslissingen in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Deze uitleg vindt tevens steun in de punten 29 en 30 van de beschikking van het Hof.
contra legemis;
contra legemis.
contra legemvan het nationale recht;
Kamerstukken II2003/04, 29042, 12, p. 12;
Kamerstukken I2003/04, 29042, C, p. 11 en
Kamerstukken II2008/09, 23490, 545, p. 3). Uit de algemene uitgangspunten volgt dat deze bedoeling van de wetgever niet in de weg kan staan aan een kaderbesluitconforme uitleg. Bovendien berust zijn bedoeling op een veronderstelling die in het licht van de beschikking van het Hof niet houdbaar is.
in de uitvaardigende lidstaateen vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld”. Naar het oordeel van de rechtbank voorkomt deze lezing inderdaad dat in geval van
vervolgingsoverlevering ter zake van niet-lijstfeiten een voorwaarde inzake de hoogte van de strafbedreiging naar Nederlands recht geldt en is deze lezing niet
contra legem. De rechtbank kan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, OLW echter niet los van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW uitleggen. Bovendien ontkomt de rechtbank niet aan het geven van een uitleg aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW, nu het onderhavige EAB strekt tot
executieoverlevering. De lezing van de officier van justitie roept in dit verband een probleem op. Aangezien artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW voor wat betreft de voorwaarden voor executieoverlevering verwijst naar artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2º, OLW, zou bij deze lezing artikel 7 OLW in geval van
executieoverlevering ter zake van een niet-lijstfeit de voorwaarde stellen dat op dit feit naar het recht van de
uitvaardigendelidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. Deze voorwaarde is echter, zoals hiervoor onder 5.2 overwogen, in strijd met Kaderbesluit 2002/584/JBZ.
contra legemis en die de weg opent voor een kaderbesluitconforme uitleg van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2º, OLW.
ofindien een straf of maatregel is opgelegd, wanneer deze een duur heeft van ten minste vier maanden. Deze bepaling omschrijft dus
alternatievevoorwaarden.
hetzijde opgelegde straf of maatregel
hetzijde strafbedreiging in de uitvaardigende lidstaat.
wetssystematischeuitleg van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW mee, dat in geval van executieoverlevering ter zake van een niet-lijstfeit
nietde voorwaarde van een strafbedreiging in de uitvaardigende lidstaat met een vrijheidsstraf met een strafmaximum van ten minste twaalf maanden geldt. Bij deze uitleg prevaleert de systematiek van de Overleveringswet boven de formulering van een individuele bepaling van die wet. Deze uitleg is dan ook niet
contra legem.
uitvaardigendelidstaat.
nieteen voorwaarde inzake de hoogte van de strafbedreiging in de
uitvaardigendelidstaat geldt en
nieteen voorwaarde inzake de hoogte van de strafbedreiging in
Nederlandgeldt.
vervolgingsoverlevering het feit in de
uitvaardigendelidstaat strafbaar moet zijn gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden en het feit in
Nederlandstrafbaar moet zijn;
executieoverlevering in de
uitvaardigendelidstaat een vrijheidssanctie van ten minste vier maanden moet zijn opgelegd en het feit in
Nederlandstrafbaar moet zijn.
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsbepalingen
8.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan
de Procureur des Konings bij de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel(België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.