ECLI:NL:RBAMS:2016:2123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7477
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Wet Wajong; beoordeling aan de hand van de Wet Wajong 2015; temporele werking van wetgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, eiseres, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, over de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. Eiseres had op 7 oktober 2014 een aanvraag ingediend, maar haar aanvraag werd afgewezen op basis van de Wet Wajong 2015, die op 1 januari 2015 in werking trad. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiseres moest worden beoordeeld aan de hand van de Wet Wajong, omdat deze was ingediend vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet. De rechtbank concludeerde dat eiseres op het moment van haar 18e verjaardag niet voldeed aan de criteria voor duurzaam arbeidsongeschiktheid zoals gedefinieerd in artikel 2:4 van de Wet Wajong. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van een blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, wat betekende dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Hierdoor had zij geen recht op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat verweerder haar aanvraag ten onrechte had beoordeeld aan de hand van de Wajong 2015, en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/7477

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. Bouwman),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een uitkering die eiseres op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) heeft gedaan, afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar ouders, [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1996, heeft op 7 oktober 2014 een uitkering op grond van de Wet Wajong aangevraagd. Zij is op 25 november 2014 18 jaar geworden. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft op 15 december 2014 verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden door verzekeringsarts [naam arts] (de primaire verzekeringsarts). Deze heeft geconcludeerd dat eiseres participatiemogelijkheden heeft en dat er geen sprake is van volledige duurzame arbeidsongeschiktheid. Op grond hiervan heeft verweerder zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat eiseres kan werken.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder verwijzing naar de rapportages van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam arts 1] van 30 september 2014 (lees: 2015) en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [naam 3] van 9 oktober 2015. Verweerder heeft zich op grond van die rapportages op het standpunt gesteld dat geen sprake is van de situatie waarin eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hierdoor kan het recht op arbeidsondersteuning niet eerder ingaan dan 16 weken na de dag waarop de aanvraag is ingediend. De aanvraag is ingediend op 7 oktober 2014. Het recht op inkomensondersteuning kan op grond van artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong niet eerder ontstaan dan 16 weken na de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Artikel 2:15, vierde lid, van de Wet Wajong bepaalt dat het recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat indien dit zou ingaan na inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet, die op 1 januari 2015 in werking is getreden. Omdat het recht op arbeidsondersteuning niet eerder kan ontstaan dan op 27 februari 2015, heeft eiseres volgens verweerder op grond van de dwingende wetsbepalingen geen recht op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning. Verder heeft verweerder geen schending van artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aangenomen. Volgens verweerder is er namelijk geen sprake van een toegekend recht op arbeidsondersteuning dan wel inkomensondersteuning dat wordt verminderd of ingetrokken. Ook kan niet worden gesteld dat eiseres een gerechtvaardigde verwachting had dat zij recht op een Wajong-uitkering zou krijgen.
2.1.
Op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Wet Wajong is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer te verdienen dan 20% van het maatmaninkomen.
Op grond van het tweede lid wordt in het eerste lid onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
Onder een medisch stabiele of verslechterende situatie wordt op grond van het derde lid mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
2.2.
Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, van de Wet Wajong heeft de jonggehandicapte op aanvraag recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk, indien:
hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen;
op hem geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2:11 van toepassing is;
hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;
hij de aanvraag, bedoeld in de aanhef, heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 580).
Ingevolge het tweede lid ontstaat het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
Op grond van het derde lid, aanhef en onder a, ontstaat in afwijking van het tweede lid het recht op arbeidsondersteuning op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend, indien de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2.3.
Op grond van artikel 2:39, eerste lid, van de Wet Wajong ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning op aanvraag inkomensondersteuning met ingang van de dag waarop de aanvraag werd ingediend, doch niet voor de dag waarop recht op arbeidsondersteuning ontstaat.
2.4.
Ingevolge artikel 2:45, eerste lid, van de Wet Wajong ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning en volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is een uitkering, tenzij hij aanspraak heeft op inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 2:43.
Ingevolge het tweede lid is artikel 2:39 is niet van toepassing op de jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2.5.
Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet per 1 januari 2015 is de Wet Wajong gewijzigd. Zo is een aantal artikelen gewijzigd en is hoofdstuk 1a toegevoegd. De rechtbank zal de per 1 januari 2015 gewijzigde Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten in deze uitspraak aanmerken als Wajong 2015.
2.6.
Ingevolge artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 ontstaat recht op arbeidsondersteuning niet, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet.
2.7.
Ingevolge artikel 8:10c van de Wajong 2015 wordt de jonggehandicapte die op de dag voor inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Invoeringswet Participatiewet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, zoals dat luidde op die dag, geacht op de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Invoeringswet Participatiewet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, als bedoeld in artikel 2:4, zoals dat is komen te luiden op die dag.
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar aanvraag ten onrechte heeft beoordeeld aan de hand van de Wajong 2015. Zij wijst er ten eerste op dat zij haar aanvraag heeft ingediend vóór 1 januari 2015. Ten tweede is de Wet Wajong volgens eiseres op haar aanvraag van toepassing omdat zij, zoals blijkt uit de door haar overgelegde brief van prof. dr. R. Willemsen van 27 januari 2016, duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is. Door een erfelijke aandoening is eiseres immers fors beperkt en haar situatie zal eerder achteruit- dan vooruitgaan. Verweerder dient te onderbouwen dat eiseres, eventueel met behulp van een voorziening, tot werken in staat is. Ten derde heeft verweerder volgens eiseres bij brief van 18 maart 2015 toegezegd om haar aanvraag te beoordelen aan de hand van de Wet Wajong .
4.1
De rechtbank stelt vast dat de Wajong 2015 geen regels van overgangsrecht bevat voor een situatie zoals hier aan de orde, te weten dat de aanvraag is gedaan vóór 1 januari 2015 en het besluit op die aanvraag is genomen na 1 januari 2015. Ook in de bij deze wet behorende parlementaire geschiedenis wordt op dit onderdeel niet gesproken over overgangsrecht. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 29 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3303) volgt dat, indien niets is bepaald omtrent de werking van een nieuwe wettelijke regel, de hoofdregel van onmiddellijke ofwel exclusieve werking geldt, zoals aanwijzing 166, eerste lid, van de geldende tekst van de Aanwijzingen voor de Regelgeving vermeldt: een nieuwe regel is niet slechts van toepassing op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, doch ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen. Uit de rechtspraak omtrent de zogenoemde temporele werking (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1408) komt naar voren dat, wanneer bij verandering van wetgeving geen specifieke voorschriften van overgangsrecht zijn gegeven, de aanspraken en verplichtingen van een verzekerde ten materiële dienen te worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de aanspraken of verplichtingen betrekking hebben. Toegepast op de situatie van eiseres is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling van haar aanvraag dan ook dient plaats te vinden aan de hand van de Wet Wajong.
4.2.
De rechtbank acht het op grond van de gedingstukken aannemelijk dat de primaire verzekeringsarts de aanvraag van eiseres heeft beoordeeld aan de hand van de Wajong 2015. De primaire verzekeringsarts heeft namelijk, anders dan gebruikelijk in de tot 2015 geldende regelgeving, geen functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Voorts bevindt zich in het dossier een telefoonnotitie van 17 maart 2015, waarin staat dat een medewerker bezwaar van verweerder de gemachtigde van eiseres heeft uitgelegd dat de verkeerde criteria zijn gebruikt. Bovendien heeft verweerder eiseres bij brief van 18 maart 2015 meegedeeld dat bij de beoordeling van het dossier is gebleken dat bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres de criteria uit de Wajong 2015 zijn toegepast. Eiseres heeft dus gelijk in haar betoog dat bij de beoordeling van de aanvraag gekeken is naar de Wajong 2015 en dat het primaire besluit ten onrechte is gegrond op de Wajong 2015.
4.3.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank anders bij het bestreden besluit. Daaruit komt naar voren dat verweerder naar aanleiding van het gemaakte bezwaar in het kader van de heroverweging alsnog heeft beoordeeld of eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 2:4 van de Wet Wajong. De rechtbank wijst in dat verband op het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 30 september 2015 onder meer heeft geconcludeerd dat eiseres duurzame benutbare mogelijkheden heeft en dat terecht een FML is opgesteld. Uit de opgestelde FML, die dateert van 2 juli 2015, is onder het kopje ‘Klant- en Beoordelingsgegevens’ expliciet verwezen naar de criteria van de Wet Wajong zoals die wet luidt vanaf 1 januari 2010. Aan de hand van de FML heeft vervolgens een arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Daaruit blijkt evenmin dat een beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van de Wajong 2015. Het enkele feit dat de arbeidsdeskundige in de rapportage van 6 juli 2015 rept over 2015 is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit de Wajong 2015 heeft toegepast. Op grond van vorenstaande overwegingen concludeert de rechtbank dat verweerder naar aanleiding van het bezwaar in overeenstemming met de toezegging van 18 maart 2015 heeft gehandeld en dat in zoverre het aan het primaire besluit klevende gebrek in het bestreden besluit is hersteld.
5.1.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres een autistische stoornis heeft, zwakbegaafd is, en lijdt aan het fragiel X-syndroom. Ook is niet in geschil dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wet Wajong. Voor haar konden namelijk geen geschikte functies worden geselecteerd. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of eiseres duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 2:4 van de Wet Wajong.
5.2.
Het begrip ‘duurzaam’ was bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning overgenomen uit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), zoals in de memorie van toelichting bij dit voorstel stond. Dit voorstel van wet is gewijzigd op 24 maart 2009 (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 780, nr. 8). Blijkens de toelichting bij die wijziging preciseert de wijziging in artikel 2:4, tweede lid, het begrip “duurzaamheid” om volkomen duidelijk te maken dat alleen als een jongere geen enkele mogelijkheid heeft op arbeidsparticipatie, nu niet en in de toekomst niet, deze als duurzaam volledig arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. Dat is volgens de toelichting slechts het geval als de jongere niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, ook niet na of met behulp van ondersteuning (bijvoorbeeld in de vorm van omscholing, jobcoach of loondispensatie) of in de vorm van beschut werk zoals dat werd verricht op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 780, nr. 8, blz. 20).
5.3.
Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is, gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 september 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens die rapportage de dossiergegevens bestudeerd, de hoorzitting van 24 september 2015 bijgewoond waar ook eiseres met haar ouders aanwezig was, en voorts een verslag van een intelligentie-onderzoek van 3 december 2014 en een brief van kinder-jeugdpsychiater en -psycholoog van de GGZ inGeest van 15 december 2014 bestudeerd. De rechtbank is op grond van deze onderzoeksactiviteiten van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
5.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 30 september 2015 vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de criteria zoals neergelegd in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Eiseres heeft dit ook niet betwist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in zijn rapportage vervolgens geschaard achter de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat eiseres participatiemogelijkheden heeft. De primaire verzekeringsarts heeft daartoe in haar rapportage van 15 december 2014 op grond van haar onderzoeksbevindingen onder meer geconcludeerd dat eiseres in staat is om eenvoudige, enkelvoudige, bekende, vooral praktische en duidelijke concrete opdrachten zelfstandig uit te voeren, in een rustig tempo, mits er geen wijzigingen optreden of zaken tussen komen, maar dat hierbij wel ondersteuning nodig is. Eiseres heeft vooral een lange inwerktijd nodig, extra uitleg, taak voor taak instructie, hulp bij communicatie en sociale contacten en bij veranderingen/ problemen. Die beperkingen zijn tijdens de bezwaarprocedure neergelegd in de rubrieken 1 en 2 van de FML van 2 juli 2015. Zo is eiseres in rubriek 1 beperkt geacht in het verdelen van de aandacht, herinneren, zelfstandig handelen en handelingstempo. Verder zijn er meerdere specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid opgenomen. In dat verband is onder meer aangegeven dat eiseres is aangewezen op werk dat volledig voorgestructureerd is, en op werk dat onder rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. In rubriek 2 is eiseres onder meer beperkt geacht ten aanzien van schrijven, lezen, het hanteren van emotionele problemen van anderen, en het omgaan met conflicten. Daarnaast zijn er specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid opgenomen.
5.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaruit getrokken conclusies. In de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en concludent gemotiveerd waarom eiseres, ondanks haar beperkingen, participatiemogelijkheden in de zin van de Wet Wajong heeft. De rechtbank is in wat eiseres heeft aangevoerd niet gebleken dat die conclusie niet juist is. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, ook niet na of met behulp van ondersteuning (bijvoorbeeld in de vorm van omscholing, jobcoach of loondispensatie) of in de vorm van beschut werk. Weliswaar is de Wsw afgeschaft, maar de mogelijkheid voor beschut werk zoals die bestond in de Wsw is nu opgenomen in de Participatiewet. Het betoog dat beschut werk door de afschaffing van de Wsw niet meer mogelijk is, slaagt dan ook niet. De rechtbank overweegt verder dat eiseres blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in staat is om met behulp van ondersteuning en begeleiding naar school te gaan en in het kader van haar opleiding stage te lopen. Ter zitting is daarover door de ouders verklaard dat die stage enkel bestond uit het doen van spelletjes met bejaarden in de dagopvang gedurende twee dagen per week waarbij eiseres begeleid werd door een stagebegeleider. Uit de gedingstukken is echter niet gebleken dat eiseres die stage voortijdig moest afbreken omdat zij door haar beperkingen niet in staat was de haar opgedragen taken te verrichten of dat zij die stage door haar beperkingen niet naar tevredenheid heeft volbracht.
5.6.
Het betoog dat eiseres niet in staat is tot arbeidsparticipatie omdat er geen functies geduid kunnen worden, slaagt evenmin. Het feit dat er geen functies geduid kunnen worden wil namelijk niet zeggen dat het voor eiseres niet mogelijk is om via bijvoorbeeld beschut werk betaalde arbeid te verrichten. In dat verband acht de rechtbank van belang dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 9 oktober 2015 enkel heeft aangegeven dat de intensieve begeleiding die eiseres nodig heeft, niet op voorhand van een
regulierewerkgever verwacht kan worden, en dat het persoonlijk handelingstempo van eiseres aanmerkelijk vertraagd is waardoor zij niet in staat is te voldoen aan de
gebruikelijkeproductienormen (onderstreping door rechtbank). Hieruit blijkt dus niet dat eiseres niet via andere werkvormen betaalde arbeid zou kunnen verrichten.
5.7.
Het betoog dat verweerder moet onderbouwen dat in het geval van eiseres een jobcoach kan worden ingezet en de daartoe ingeroepen uitspraak van de Raad van 9 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2015:8) slaagt ook niet. In het geval van eiseres zijn, anders dan in voornoemde uitspraak, namelijk geen functies geduid. Om die reden hoefde verweerder niet te motiveren dat eiseres functies kan verrichten. De vergelijking met de door eiseres aangehaalde uitspraak gaat dan ook niet op.
5.8.
Op grond van de hiervoor gegeven overwegingen concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Hetgeen eiseres in dat verband overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
5.9
Uit het vorenstaande volgt dat in de situatie van eiseres ten tijde van het bereiken van de 18-jarige leeftijd geen sprake is van een blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in de zin van artikel 2:4, tweede lid, van de Wet Wajong. Dit betekent dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt
is in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wet Wajong. De vraag of sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie behoeft om die reden geen beantwoording meer. De overgelegde brief van 27 januari 2016 van prof. dr. R. Willemsen en het overgelegde krantenartikel leiden daarom niet tot het daarmee beoogde doel.
5.1
Eiseres voert verder aan dat zij niet is gezien door de arbeidsdeskundige. De rechtbank overweegt hierover dat een aanspraak op een gesprek met de arbeidsdeskundige niet voortvloeit uit de toepasselijke regelgeving, waaronder de beleidsregels van verweerder. Of zo’n aanspraak kan worden afgeleid uit het zorgvuldigheidsbeginsel hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Raad van 21 april 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AW7289). In de zaak van eiseres kon de arbeidsdeskundige geen functies duiden vanwege de beperkingen van eiseres. Onder die omstandigheden mocht de arbeidsdeskundige er vanaf zien om eiseres uit te nodigen voor het spreekuur.
5.11
Eiseres is dus terecht niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wet Wajong aangemerkt. Dit betekent dat voor eiseres geen recht op arbeidsondersteuning is ontstaan op de dag waarop zij haar aanvraag heeft ingediend. Het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong ontstaat op grond van artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong dan niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend. Dit recht op arbeidsondersteuning ontstaat op grond van artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 echter niet, indien dit zou ingaan op of na 1 januari 2015. Eiseres heeft haar aanvraag ingediend op 7 oktober 2014, zodat zij ingevolge artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 geen recht heeft op arbeidsondersteuning. Hierdoor heeft zij ook geen recht op inkomensondersteuning. Anders dan eiseres stelt, is dit geen omissie van de wetgever. De rechtbank wijst in dat verband op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Bij inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015, betekent dit voor betrokkenen met participatiemogelijkheden, gezien het tweede lid van artikel 2:15, dat zij hun aanvraag uiterlijk op 10 september 2014 moeten hebben ingediend.” (Kamerstukken II, 2013-2014, 33161, nr. 107, blz. 128).
6.1
Eiseres voert ook aan dat verweerder met het bestreden besluit inbreuk heeft gemaakt op artikel 1 van het EP bij het EVRM. Volgens eiseres wordt feitelijk toegang tot een voorziening of verzekerde prestatie belemmerd door een wettelijke bepaling die op de datum van haar aanvraag nog niet gold.
6.2
Op 15 juli 2014 zijn de Invoeringswet Participatiewet en het besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2014, 270 en 271). Eiseres heeft pas daarna een Wajong-uitkering aangevraagd. Zoals hiervoor al is overwogen moest verweerder op grond van de Wet Wajong beoordelen of eiseres recht had op arbeidsondersteuning. Ten tijde van de aanvraag was dus niet zonder meer duidelijk of eiseres voldeed aan alle voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een uitkering op grond van de Wet Wajong. Eiseres kon dan ook niet de gerechtvaardigde verwachting hebben dat haar een uitkering op grond van die wet zou worden toegekend. Met het bestreden besluit is daarom geen sprake van schending van artikel 1 van het EP van het EVRM. De beroepsgrond faalt.
7.1
Eiseres voert ten slotte aan dat zij vanwege haar beperkingen op grond van de criteria van de Wajong 2015 recht heeft op arbeidsondersteuning. Volgens eiseres heeft zij geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Zij beschikt niet over basale werknemersvaardigheden, is niet ten minste vier uur per dag belastbaar, en is evenmin ten minste twee uur per dag belastbaar en in staat per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur. Het is volgens eiseres aan verweerder om aannemelijk te maken dat dit wel het geval is. Eiseres verwijst in dat verband naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 februari 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:713)
7.2.
De rechtbank begrijpt uit deze beroepsgrond dat eiseres meent dat verweerder de aanvraag niet alleen had moeten beoordelen aan de hand van het bepaalde in de Wet Wajong, maar ook op grond van het bepaalde in de Wajong 2015. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Nog daargelaten of eiseres voldoet aan de (strengere) criteria in hoofdstuk 1a van de Wajong 2015, verzet de zogeheten temporele werking zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.1 van deze uitspraak zich er in deze zaak - waarbij het gaat om een aanvraag die is gedaan in 2014 en waarbij eiseres in 2014 de 18-jarige leeftijd heeft bereikt - tegen dat een beoordeling van de aanspraken en verplichtingen van eiseres (mede) plaatsvindt aan de hand van de regelgeving zoals die van toepassing is ten tijde van het primaire besluit. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank op grond van die temporele werking dan ook niet gehouden de aanvraag van eiseres mede te beoordelen aan de hand van de criteria van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015.
8. Uit de hiervoor gegeven overwegingen volgt dat verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet Wajong terecht in het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.