Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1994, heeft op 29 september 2014 een aanvraag ingediend ingevolge de Wet Wajong, ontvangen door verweerder op 1 oktober 2014.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2015. Aan deze vaststelling heeft verweerder een medisch onderzoek ten grondslag gelegd. Nu de aanvraag is ingediend op 1 oktober 2014, en een eventueel recht op arbeidsondersteuning niet eerder dan 16 weken na indiening van de aanvraag ontstaat, heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat, gelet op het per 1 januari 2015 geldende tweede en vierde lid van artikel 2:15 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong 2015) en nu het einde van de termijn van 16 weken is gelegen op een datum ná 1 januari 2015, eiseres geen recht heeft op arbeidsondersteuning.
3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord. Voorts kan zij zich niet verenigen met de medische grondslag van het besluit en stelt zij zich op het standpunt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Zij vraagt zich af welk recht verweerder heeft toegepast en stelt zich op het standpunt dat verweerder dit onvoldoende heeft toegelicht.
4. Het betoog van eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken, de memo van verweerder van 16 januari 2015 en de schriftelijke bevestiging van 26 januari 2015, dat eiseres heeft afgezien van een hoorzitting.
5. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet Wajong gewijzigd in de Wajong 2015. In de Wajong 2015 is ten opzichte van de Wet Wajong een nieuw hoofdstuk 1a opgenomen en is een groot aantal wijzigingen aangebracht in de reeds bestaande hoofdstukken 2 en 3.
Het nieuwe hoofdstuk 1a vormt vanaf 1 januari 2015 (bij een eerste aanvraag) de enige toegang tot een Wajong-uitkering.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 5 januari 2015 heeft beslist op de aanvraag van eiseres van 29 september 2014, door verweerder ontvangen op 1 oktober 2014.
Hoofdregel is dat op een aanvraag moet worden beslist aan de hand van het op het moment van de beslissing geldende recht. Op 5 januari 2015 was dat de Wajong 2015. De rechtbank stelt vast dat de Wajong 2015 op het punt van aanvragen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering geen regels van overgangsrecht bevat. Ook in de bij deze wet behorende parlementaire geschiedenis wordt op dit onderdeel niet gesproken over overgangsrecht.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (ECLI:NL:CRVB:2005:AT4358) omtrent de zogeheten temporele werking van wetgeving, waarin de rechten en verplichtingen van een belanghebbende centraal staan, moeten, wanneer – zoals hier – bij de verandering van wetgeving geen specifiek overgangsrecht is gegeven, de rechten en verplichtingen van een belanghebbende – inhoudelijk - worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de rechten en verplichtingen betrekking hebben. Dit betekent dat wanneer een vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving gelegen datum of tijdvak (opnieuw) wordt beoordeeld, daarbij de oude bepalingen inzake rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel van toepassing blijven. De rechtbank houdt het ervoor dat verweerder met zijn besluit tot afwijzing van de aanvraag op grond van de Wet Wajong heeft gedoeld op de temporele werking van wetgeving en heeft vastgesteld dat eiseres geen aanspraken heeft op grond van de Wet Wajong. Verweerder heeft dan ook, mede gelet op het feit dat eiseres ten tijde van haar aanvraag reeds 18 jaar was, terecht getoetst aan het bepaalde in artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals dat artikel luidde op 1 oktober 2014.
Volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid
7. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Wet Wajong, is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer te verdienen dan 20% van het maatmaninkomen.
Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
Ingevolge het derde lid wordt onder medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
8. Tussen partijen is primair in geschil de vraag of verweerder op juiste gronden heeft geoordeeld dat eiseres weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid en derde lid, van de Wet Wajong. Eiseres beoogt met haar gronden een beroep te doen op artikel 2:15, derde lid, onder a, van de Wet Wajong, waarin kort weergegeven is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning ontstaat op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend indien de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. In het geval van eiseres is dat de datum 1 oktober 2014, de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
De rechtbank wijst in dit verband nog op artikel 2:45, eerste lid, van de Wet Wajong waarin is opgenomen dat de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning en volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is een uitkering ontvangt. Tevens wijst de rechtbank op het bepaalde in artikel 8.10c van de Wajong 2015 waarin is opgenomen dat de jonggehandicapte die op 31 december 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, zoals dat luidde op die dag, wordt geacht op 1 januari 2015 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, als bedoeld in artikel 2:4, zoals dat is komen te luiden op die dag.
9. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts C.C.H. van Linschoten-Coumans van 16 oktober 2014 en 7 april 2015 en van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep J. Joosten van 17 februari 2015 en J.H.N. Verheijen van 14 mei 2015. Aangezien voor eiseres geen benutbare mogelijkheden gelden is er geen Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld.
10. Van Linschoten-Coumans heeft in haar rapport van 7 april 2015 geschreven dat eiseres klachten en beperkingen heeft als gevolg van een angststoornis. Mogelijk is er ook sprake van een vermijdende/afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast zijn er klachten van versnelde vermoeibaarheid. Als gevolg van haar psychische klachten levert het haar veel spanning op als zij zich – zonder haar vriend – onder de mensen begeeft. Eiseres is in therapie geweest bij Indigo. Deze werd afgerond en eiseres werd verwezen naar Max Ernst GGZ vanwege het vermoeden van dieper liggende problematiek. Zij kreeg bericht dat zij daar over twee weken kon beginnen (medio april 2015). Gelet op de bevindingen tijdens het spreekuur en met name de angsten voor sociale situaties buitenshuis is Van Linschoten-Coumans van oordeel dat eiseres nu geen benutbare mogelijkheden heeft. De verwachting is echter dat, na adequate therapie (een opname te zijner tijd wordt niet uitgesloten), wel weer mogelijkheden kunnen gaan ontstaan en daarom is er geen sprake van een duurzame ongeschiktheid.
11. Verheijen heeft kennis genomen van de informatie van M. van Est, hoofdbehandelaar van Max Ernst GGZ. Naar aanleiding van de intake wordt door Van Est als diagnose gegeven: As I: PTSS (primair), depressieve stoornis, eenmalige episode, gedeeltelijk in remissie en vermeldt zij: “sluit uit: sociale angststoornis, gegeneraliseerd”.
De diagnose op As II is uitgesteld en As III vermeldt PDS, CVS en migraine. Op As IV staan psychosociale stressfactoren, geen werk en de As V vermeldt als gaf-score 41-50.
In gesprekken met de behandelaar zullen de behandeldoelen nader bepaald worden. Het werkplan omvat 30 tot 40 sessies cognitieve gedragstherapie, eventuele aanvullende sessies e-health, zo nodig telefonische behandelings- en begeleidingscontacten en eventueel, na consult met de psychiater, ook medicamenteuze therapie, waarbij het aantal sessies dat daarvoor nodig is door de psychiater zal worden bepaald. De duur van de behandeling zal ongeveer 12 maanden bedragen.
Verheijen heeft geschreven dat uit de dossierinformatie en het behandelplan van Max Ernst GGZ blijkt dat er geen sprake is van een progressief beeld en ook niet van een stationair beeld zonder behandelmogelijkheden. De aandoening is niet zodanig ernstig dat geen enkele toename van de bekwaamheden mag worden verwacht. Al was het maar acceptatie en de positieve gevolgen daarvan. Hij wijst op het jaar intensieve behandeling dat gaat plaatsvinden door een gerenommeerd instituut en verwacht daarom nog positieve effecten van de invloed van genoemde behandeling op de arbeidsmogelijkheden. De groei en rijping van eiseres bij een adequate begeleiding en sturing. Volgens Verheijen is de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam.
12. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in bezwaar Van Linschoten-Coumans alsnog een medisch onderzoek heeft verricht en Verheijen in het kader van de heroverweging in bezwaar heeft gerapporteerd. Beide verzekeringsartsen hebben eiseres gezien op het spreekuur en kennis genomen van de voorhanden medische informatie en Verheijen heeft bij zijn onderzoek kennis genomen van de informatie van Max Ernst GGZ. Het gebrek in de primaire onderzoeksfase - door verweerder volmondig erkend op de zitting - is daarmee hersteld.
Eiseres is volledig arbeidsongeschikt geacht nu er bij haar sprake is van de situatie "geen benutbare mogelijkheden". Uit artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten volgt dat van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft. Het betoog van eiseres dat er ten onrechte is afgezien van een arbeidsdeskundig onderzoek treft dan ook geen doel.
13. In de uitspraak van de CRvB van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) heeft de CRvB overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, de bezwaarverzekeringsarts de inschatting van de duurzaamheid dient te heroverwegen, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn en bekend geworden zijn, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen. De rechtbank stelt vast dat de tekst van artikel 2:4 van de Wet Wajong (grotendeels) gelijk is aan die in artikel 4 van de Wet WIA. Blijkens de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2008-2009, 31780, nr. 3, p. 41) heeft de wetgever het begrip volledig en duurzaam arbeidsongeschikt overgenomen uit de Wet WIA. De rechtbank acht het daarom juist dat verweerder bij de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet Wajong het beoordelingskader hanteert dat gebruikt wordt bij beoordelingen op grond van de Wet WIA. Dat in de besluitvorming niet is vermeld dat de beoordelingssystematiek op dit punt gelijk is aan die van de Wet WIA – en dat dit niet is terug te vinden op de website van het UWV- maakt niet dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank overweegt ten slotte dat de verwijzing van eiseres ter zitting naar het Compendium Participatiewet niet van belang is in deze zaak, nu de in het Compendium beschreven werkwijze geen betrekking heeft op het vaststellen van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 2:4, van de Wet Wajong, maar op het vaststellen van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de Wajong 2015.
14. De rechtbank ziet evenmin aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank stelt vast dat eiseres een groot aantal klachten heeft benoemd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de stukken dat de psychische klachten het zwaarst wegen. Er is dit geval geen sprake van een situatie waarin, buiten de beperkingen op grond van psychische klachten, een ander – substantieel - deel van de vastgestelde beperkingen als duurzaam is aan te merken.
De rechtbank acht voorts de door Verheijen gegeven motivering, gebaseerd op de behandelmogelijkheden van eiseres die gericht zijn op herstel, toereikend en voldoende overtuigend om verweerders standpunt dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 2:4 van de Wet Wajong te kunnen dragen. Genoegzaam en specifiek op het geval van eiseres toegespitst is gemotiveerd waarom de ingezette behandeling tot verbetering van de belastbaarheid kan leiden en er dan geen sprake meer is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden. Uit het rapport van Verheijen van 14 mei 2015 en de informatie van Max Ernst GGZ blijkt dat behandeling van eiseres’ psychische klachten mogelijk is en ook daadwerkelijk gaat plaatsvinden. Het behandeltraject loopt een jaar en kan leiden tot betere acceptatie van haar problematiek, en dientengevolge volgens Verheijen van toename van bekwaamheden. Bij gebreke van concrete aanknopingspunten is er geen aanleiding om op voorhand te veronderstellen dat van zo’n verbetering in het geval van eiseres geen sprake zal zijn.
Eiseres heeft in dat verband nog aangevoerd dat eerdere therapie niet heeft geholpen. Uit de stukken blijkt dat eiseres in 2011 hulp heeft gezocht voor de psychische klachten, van januari 2012 tot augustus 2012 bij Indigo in behandeling is geweest en dat er in 2014 weer een terugval heeft plaatsgevonden. Nadat zij zich weer bij Indigo heeft gemeld is zij kort daarna verwezen naar Max Ernst GGZ. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet voortvloeit dat behandeling geen toename van de functionele mogelijkheden zal kunnen opleveren. Dat behandeling in verleden niet duurzaam succes heeft gehad brengt niet met zich dat, mede gelet op de gewijzigde aard van de behandeling en de toegenomen intensiteit, de geplande behandeling bij Max Ernst op voorhand geen succes kan hebben.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid en derde lid, van de Wet Wajong.
Recht op arbeidsondersteuning
15. In artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of ná 1 januari 2015. Een aanvraag, gedaan ná 10 september 2014, kan in het geval dat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid daarom niet leiden tot arbeidsondersteuning, aangezien die zou ingaan op of ná 1 januari 2015. De rechtbank stelt vast dat de Wajong 2015 in zoverre een bepaling bevat die materieel als overgangsrecht fungeert.
Dat dit door de wetgever is beoogd blijkt uit de wetsgeschiedenis. In de Kamerstukken II, 2013-2014, 33161, nr. 107, vierde nota van wijziging is ter zake het volgende opgenomen:
“In het bovenliggende wetsvoorstel werd in het voorgestelde artikel 2:15, vierde lid, geregeld dat met ingang van de dag waarop hoofdstuk 1a in werking zou treden geen nieuw recht op arbeidsondersteuning meer zou kunnen ontstaan. Oude rechten konden nog wel herleven. In deze nota van wijziging worden met dit onderdeel aan artikel 2:15 twee leden toegevoegd. In het vierde lid wordt geregeld tot welk moment nog instroom mogelijk is in hoofdstuk 2. Bepaald wordt dat een recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet. Bij inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015, betekent dit voor betrokkenen met participatiemogelijkheden, gezien het tweede lid van artikel 2:15, dat zij hun aanvraag uiterlijk op 10 september 2014 moeten hebben ingediend. Voor betrokkenen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kan op grond van het derde lid, onderdeel a, nog een recht op arbeidsondersteuning ontstaan, indien de aanvraag uiterlijk op 31 december 2014 is ingediend.”
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, nu de aanvraag is ingediend op 1 oktober 2014 en eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, verweerder zich terecht op het standpunt gesteld heeft dat eiseres geen recht op arbeidsondersteuning heeft.
Recht op uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015
16. Verweerder heeft in het bestreden besluit voorts vermeld dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015 niet aan de orde is, nu de aanvraag van eiseres hier geen betrekking op had. De rechtbank volgt verweerder hier niet in. Nu verweerder op de aanvraag heeft beslist ná 1 januari 2015, lag het tevens op zijn weg om te beoordelen of eiseres op dat moment recht had op arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge hoofdstuk 1a van de Wajong 2015. Hierbij is van belang dat eiseres in ieder geval in bezwaar haar aanvraag heeft toegelicht en een beroep heeft gedaan op het bepaalde in hoofdstuk 1a van de Wajong 2015. Vastgesteld wordt dat verweerder niet beoordeeld heeft of er recht is op uitkering op grond van hoofdstuk 1a.
Verweerder heeft in zoverre niet volledig beslist op de aanvraag van eiseres.
17. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om tot definitieve geschillenbeslechting over te gaan, aangezien onduidelijk is of de vaststelling dat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld artikel 2:4 van de Wet Wajong, met zich brengt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde in de Wajong 2015 dat eiseres duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Nu dit een geheel andere beoordeling vergt ziet de rechtbank geen aanleiding tot het doen van een tussenuitspraak. Verweerder zal met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen en alsnog dienen te beoordelen of eiseres recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015. Wel ziet de rechtbank aanleiding om verweerder een termijn te stellen waarbinnen hij een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. Deze termijn wordt gesteld op zes weken.
18. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten ten bedrage van € 992 (twee maal € 496, beroepschrift en zitting, wegingsfactor 1) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Tevens dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.