ECLI:NL:CRVB:2015:3303
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bevoegdheid tot verrekening van dwangsommen in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor langdurigheidstoeslag over 2011, maar het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had pas na een ingebrekestelling op 14 juni 2013 een beslissing genomen. Bij besluit van 11 juli 2013 werd vastgesteld dat de appellant recht had op een dwangsom van € 1.260,-, maar dit bedrag zou worden verrekend met een openstaande vordering. De appellant ging in beroep tegen het besluit van 29 augustus 2013, waarin het college het bezwaar tegen de verrekening ongegrond verklaarde.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het college bevoegd was om het verrekeningsbesluit te nemen. De appellant had aangevoerd dat de rechtbank niet had onderzocht per welke datum de schuld was vastgesteld, maar de Raad concludeerde dat de datum van vaststelling niet relevant was voor de bevoegdheid tot verrekening. De Raad bevestigde dat de nieuwe regelgeving met onmiddellijke werking van toepassing was, ook op bestaande rechtsposities. De argumenten van de appellant werden verworpen, en de Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden kon worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.