ECLI:NL:RBAMS:2015:9543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
4 januari 2016
Zaaknummer
13.751.200-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan het Verenigd Koninkrijk en de garantie onder de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 30 september 2013 door de Britse autoriteiten was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan, met name de garantie dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan indien hij in Groot-Brittannië tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou worden veroordeeld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de garantie die door het Britse Home Office op 16 april 2015 was gegeven, voldoende was. De verdediging had betoogd dat de garantie niet genoegzaam was, omdat er onduidelijkheid bestond over de aanpassing van de straf naar Nederlandse maatstaven. De rechtbank verwierp dit verweer en stelde vast dat de Britse autoriteiten de Unierechtelijke verplichtingen zouden naleven. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering.

De rechtbank heeft ook het standpunt van de verdediging over het tijdsverloop tussen de feiten en de overlevering verworpen. De rechtbank concludeerde dat het tijdsverloop geen grond voor weigering van de overlevering opleverde. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon aan de Britse autoriteiten zal worden overgedragen voor strafvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.200-15
RK nummer: 15/1597
Datum uitspraak: 1 mei 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 maart 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 september 2013 door
the Circuit Judge sitting at Maidstone Crown Court(Groot-Brittannië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar 1968] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [gba-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 april 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. E. Stevens, advocaat te Helmond.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
warrant of arrest dated 10th July 2013 issued at Folkestone Magistrates court by a Justice of the Peace.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van Groot-Brittannië strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Groot-Brittannië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het
Home Officeheeft op 16 april 2015 de volgende garantie gegeven:
EUROPEAN ARREST WARRANT REQUEST TO THE NETHERLANDS FOR THE SURRENDER OF [opgeëiste persoon] (DATE OF BIRTH: [geboortejaar 1968] ) TO THE UNITED KINGDOM
In accordance with article 5(3) of the Council Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States of 13 June 2002, you have requested that [opgeëiste persoon] will be returned to the Netherlands to serve any custodial sentence which is imposed by a UK court in relation to the conduct for which we have sought his return to the United Kingdom from the Netherlands.
I am able to confirm that should [opgeëiste persoon] receive a custodial sentence in the United Kingdom, he will, in accordance with section 153C of the Extradition Act 2003, be returned to the Netherlands as soon as is reasonably practicable after the sentencing process in this country has been completed and any other proceedings in respect of the offence for which extradition was sought are concluded. This process may include:
(a) Consideration of confiscation;
(b) The procedure for setting any period of imprisonment which will fall to be
served in default of payment of any financial penalty;
(c) The exhaustion of any available avenues of appeal; and
(d) The expiry of any period for payment of a confiscation order of financial
penalty.
(…)
5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de garantie niet genoegzaam is. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De officier van justitie heeft in het faxbericht van 7 april 2015 meegedeeld dat op grond van de Nederlandse wetgeving de eventueel in Groot-Brittannië opgelegde vrijheidsstraf na terugkeer in Nederland kan worden aangepast naar Nederlandse maatstaven. De Britse autoriteiten hebben echter opgemerkt dat de eventueel opgelegde gevangenisstraf niet mag worden aangepast naar Nederlandse maatstaven. Er bestaat dus onenigheid tussen de officier van justitie en de Britse autoriteiten. Het mag niet zo zijn dat de opgeëiste persoon straks niet terug naar Nederland wordt gezonden, omdat de Britse autoriteiten het niet eens zijn met een omzetting van de straf. Het niet kunnen garanderen van de zekerheid dat de opgeëiste persoon in geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf zal terugkeren naar Nederland brengt mee dat de overlevering moet worden geweigerd.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de garantie genoegzaam is. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Aan de Britse autoriteiten is meegedeeld dat de eventueel opgelegde vrijheidsstraf na terugkeer in Nederland kan worden aangepast naar Nederlandse maatstaven. Die mededeling is overeenstemming met de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging voorwaardelijke en vrijheidsbenemende sancties. Een garantie van de Britse autoriteiten dat Nederland de in Groot-Brittannië opgelegde straf mag aanpassen of de instemming van de Britse autoriteiten met zo een aanpassing is niet vereist.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Groot-Brittannië heeft Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU 2008, L 327/27) geïmplementeerd.
Uit artikel 5:2, eerste en tweede lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) – die tot implementatie van Kaderbesluit 2008/909/JBZ strekt – volgt dat in de relatie met Groot-Brittannië deze wet van toepassing is, in plaats van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen.
Onder het regime van de WETS mag de rechtbank niet langer verlangen dat uitvaardigende lidstaat instemt met omzetting van de buitenlandse straf naar Nederlandse maatstaven (zie bijv. Rb. Amsterdam 9 november 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2931).
De brief van het
Home Officevan 16 april 2015 houdt onder meer de volgende passage in:
We do not consider that a transfer under the Framework Decision on the European arrest warrant of 13 June 2002 allows you to alter the duration of any sentence imposed by a UK court under the Netherlands’ national law.
Zoals de rechtbank al eerder heeft geoordeeld (Rb. Amsterdam 27 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5190)
- levert een dergelijke passage niet een aan de garantie tot teruglevering verbonden voorwaarde op, zodat de in de brief van 8 april 2015 gegeven garantie genoegzaam is,
- brengt het vertrouwensbeginsel mee dat de rechtbank aanneemt dat de Britse autoriteiten de Unierechtelijke verplichting tot effectuering van de gegeven garantie zullen naleven en
- leidt de opvatting van de Britse autoriteiten dat een – eventuele – aanpassing van de – eventueel – in Groot-Brittannië opgelegde vrijheidsstraf in strijd is met het Unierecht niet tot een ander oordeel, omdat een lidstaat van de Europese Unie niet een schending van Unierecht door een andere lidstaat aanvoeren ter rechtvaardiging van het feit dat hij zelf zijn Unierechtelijke verplichtingen niet nakomt (zie bijvoorbeeld HvJ EG 2 juni 2005, zaak C-266/03, (Commissie/Luxemburg), punt 35).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het onder 4 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

6.Levenslange gevangenisstraf

6.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de maximaal op te leggen straf en de kansen op vervroegde vrijlating. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Volgens het EAB kan een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd. Klaarblijkelijk is de officier van justitie van mening geweest dat dit niet zeer waarschijnlijk is en heeft zij om nadere uitleg gevraagd. De vraag naar de strafmaxima is onbeantwoord gebleven. De opmerkingen over de kansen van vervroegde vrijlating zijn naar het oordeel van de verdediging te vaag.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen onduidelijkheid bestaat over het strafmaximum. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het is juist dat het parket heeft gevraagd naar de strafmaxima die zijn gesteld op de strafbare feiten “170 The Customs and Excise Management Act 1979” en “3(1) Misuse of Drugs Act 1971”. Er is echter slechts sprake van één strafbaar feit en dat feit wordt met levenslange gevangenisstraf bedreigd, zoals de Britse autoriteiten telefonisch hebben bevestigd. De vraag had dus niet gesteld hoeven worden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Onderdeel e) van het EAB meldt dat sprake is van één strafbaar feit en wel het strafbare feit:
fraudulent evasion of the prohibition on the importation of Class A controlled drugs as imposed by section 3(1) of the Misuse of Drugs Act 1971 and contrary to section 170(2) of The Customs and Excise Management Act 1979.
Uit de verder in onderdeel e) opgenomen gegevens blijkt dat:
-
section 170(2) of The Customs and Excise Management Act 1979onder meer verbiedt “fraudulent evasion” van “any prohibition (…) for the time being in force with respect to the goods under of by virtue of any enactment”,
-
section 3(1) Misuse of Drugs Act 1971een “enactment” is die zo een “prohibition” bevat, namelijk het verbod van in- en uitvoer van een “controlled drug” en
-
Schedule 2, Part 1, paragraph 1,van deze wet diamorphine (heroïne) aanwijst als een “Class A controlled drug”.
Het is dan ook duidelijk dat het EAB slechts betrekking heeft op één strafbaar feit. Volgens onderdeel c) van het EAB is op dit feit naar het recht van Groot-Brittannië maximaal een levenslange gevangenisstraf gesteld.
Onderdeel h) van het EAB meldt dat in geval van oplegging van een levenslange gevangenisstraf:
- de veroordeelde een door de rechter te bepalen minimumperiode moet ondergaan (het “punitive element” van de straf),
- de tenuitvoerlegging van de straf daarna alleen mag worden voortgezet, indien de veroordeelde een risico voor het publiek vormt (het “risk element” van de straf) en
- dat een onafhankelijke, door een rechter voorgezeten instantie in een met waarborgen omgeven procedure toetst of de bescherming van het publiek noopt tot het voortzetten van de tenuitvoerlegging en dat, indien deze toetsing voor de veroordeelde negatief uitvalt, deze instantie vervolgens met regelmatige tussenpozen de noodzaak van het voortzetten van de tenuitvoerlegging toetst.
De Overleveringswet eist niet dat een buitenlands EAB in geval van een strafbedreiging met levenslange gevangenisstraf melding maakt van de mogelijkheden van vervroegde vrijlating.
In aanmerking genomen dat het EAB strekt tot strafvervolging en dat aan de opgeëiste persoon dus nog niet een straf, laat staan een levenslange gevangenisstraf, is opgelegd, kan overigens van de uitvaardigende justitiële autoriteiten bezwaarlijk worden verlangd dat zij zich met meer precisie uitlaat over de kansen van vervroegde vrijlating dan zij thans heeft gedaan.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

7.Doel van het EAB

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat, zo begrijpt de rechtbank de raadsman, de Britse autoriteiten de overlevering voor een ander doel dan strafrechtelijk onderzoek of tenuitvoerlegging van een straf verlangen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De overlevering wordt niet gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een reeds opgelegde straf. Evenmin strekt het EAB tot strafrechtelijk onderzoek. Na zijn aanhouding in Groot-Brittannië heeft de opgeëiste persoon immers een verklaring afgelegd bij de Britse politie en is hij vervolgens op “bail” vrijgelaten.
De Britse autoriteiten zoeken de opgeëiste persoon, omdat hij zich niet gehouden heeft aan de verplichting om zich op 1 mei 2013 op het politiebureau in Folkestone te melden. Het niet melden is een misdrijf en daarom willen de Britse autoriteiten de opgeëiste persoon oppakken.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer niet kan slagen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Het is evident dat het EAB strekt tot strafvervolging van de opgeëiste persoon – waaronder ook zijn berechting is begrepen – ter zake van het hiervoor onder 6 aangeduide strafbare feit.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

8.Tijdsverloop

8.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege het tijdsverloop tot aan de overlevering. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het EAB wordt pas een half jaar na het niet melden bij het politiebureau in Folkestone afgegeven (op 30 september 2013). De opgeëiste persoon wordt vervolgens meer dan anderhalf jaar later daadwerkelijk aangehouden. Dit onnodige en onduidelijke tijdsverloop dient tot weigering van de overlevering te leiden. Niet is gebleken waarom het tot 2015 heeft moeten duren, voordat de opgeëiste persoon werd aangehouden. Gelet op de belangen van de opgeëiste persoon moet men dit onverklaarde tijdsverloop in zijn voordeel wegen en moet de overlevering dus worden geweigerd.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer niet kan slagen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op 10 juli 2013 is het nationale aanhoudingsbevel afgegeven. Dat is dus niet zo lang na 1 mei 2013, de dag waarop de opgeëiste persoon zich had moeten melden bij het politiebureau in Folkestone. Iets meer dan twee maanden daarna is het EAB uitgevaardigd. Dat de opgeëiste persoon pas veel later na de uitvaardiging van het EAB is aangehouden, kan geen gevolgen voor de overlevering hebben.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Het tijdsverloop tussen de dag waarop de opgeëiste persoon zich heeft gemeld bij het politiebureau in Folkestone, de afgifte van het nationale aanhoudingbevel en de uitvaardiging van het EAB levert niet een grond tot weigering van de overlevering op.
Hetzelfde geldt voor het tijdsverloop tussen de uitvaardiging van het EAB en de aanhouding van de opgeëiste persoon op 3 maart 2015. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat de opgeëiste persoon volgens de “ID-staat SKDB” van 4 maart 2015 in de periode van 17 september 2013 tot 10 maart 2014 en in de periode vanaf 18 juli 2014 niet ingeschreven heeft gestaan in de Basisregistratie personen.
De rechtbank verwerpt het verweer.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Judge sitting at Maidstone Crown Courtten behoeve van het in Groot-Brittannië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 mei 2015.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C