Ten aanzien van de door eiseres overgelegde facturen ter onderbouwing van het verzoek, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt allereerst vast dat de door eiseres overgelegde factuur van TNO van 3 mei 2012 ziet op kosten over de periode van
1 november 2011 tot en met 31 maart 2012. Deze kosten komen op grond van artikel 8:75 van de Awb niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten – gezien de genoemde periode op de factuur – niet zijn gemaakt in verband met de behandeling van de voorliggende beroepen. Dat de rapporten die in die periode zijn opgesteld ook in deze procedures zijn ingebracht, doet daar niet aan af. Eiseres had immers om vergoeding van de kosten kunnen verzoeken in die eerder gevoerde procedures.
Uit de door eiseres overgelegde formulieren proceskostenvergoeding en de onderliggende facturen van TNO volgt dat wordt verzocht om vergoeding van de inzet van TNO voor in totaal € 65.178,20 voor de bezwaarfase en de beroepsfase samen tot de zitting op
9 september 2014, en daarnaast, voor de zeven zaken samen voor de periode vanaf de tussenuitspraken, nog 366,5 uur (met een uurtarief van gemiddeld € 210,- dus € 76.965,-) en een bedrag van € 3.500,- voor het inschakelen van Van der Sluis. Het totale bedrag voor de zeven zaken samen, namelijk € 145.643,20,-, acht de rechtbank niet redelijk. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen grond voor een vergoeding van het volledige bedrag van de door eiseres geclaimde kosten, omdat de werkzaamheden van TNO voor de verschillende filialen elkaar grotendeels overlappen. De rechtbank acht voorts van belang dat de kostenvergoeding op grond van het Bpb niet is bedoeld als volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de kosten. De rechtbank acht het redelijk dat eiseres voor de periode tot de zitting van 9 september 2014 200 uur voor de inzet van TNO vergoed krijgt en 200 uur voor de periode na de tussenuitspraken, hetgeen op een totaal komt van 400 uur. Het uurtarief wordt ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met de artikelen 7:15, vierde lid, en artikel 7:28, vijfde lid, van de Awb en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb forfaitair bepaald overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt voor werkzaamheden waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijk bijzondere aard zijn een tarief van ten hoogste € 116,09 per uur. Gelet hierop komt een bedrag van € 46.436,- aan deskundigenkosten voor vergoeding in aanmerking.