4.3Het oordeel van de rechtbank
In de woning aan het adres [adres, te plaats] , waar verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] verblijft, is een grote hoeveelheid contant geld (€ 89.190,-) en een groot aantal sieraden met een geschatte waarde van € 58.455,- aangetroffen. Dit rechtvaardigt in principe het vermoeden van witwassen.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te bevatten.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Indien zo’n geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het volgende overwogen en opgemerkt.
Bij verdachte is een groot aantal sieraden in beslag genomen. Er is geen direct bewijs dat deze sieraden van enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft aan de raadkamer in het kader van een verzoek tot teruggave van inbeslaggenomen goederen, in een handgeschreven lijst gedetailleerd aangegeven hoe zij aan deze sieraden is gekomen. Ter terechtzitting heeft de verdediging hiernaar verwezen. Het is de rechtbank aan de hand van deze lijst gebleken dat twee van de sieraden, een paar oorbellen en een ring, van medeverdachte [medeverdachte] afkomstig zijn. De rechtbank acht deze uitleg over de herkomst van de sieraden niet op voorhand ongeloofwaardig. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te brengen waaruit de feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid waaruit zou moeten blijken dat het niet anders kan dan dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Hier is het openbaar ministerie, naar het oordeel van de rechtbank, niet in geslaagd. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het witwassen van deze sieraden.
Verdachte heeft verklaard dat een deel van dit geld, te weten een bedrag van € 60.000,- (uit een plastic tas) en een geldbedrag van € 3.100,- (uit een zwart mapje in de la van het dressoir) niet van haar, maar van medeverdachte [medeverdachte] is. De rechtbank acht dit ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden.
De vraag die vervolgens voorligt is of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit aan [medeverdachte] toebehorende geld van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft hierover verklaard dat [medeverdachte] haar heeft verteld dat hij € 50.000,- heeft gewonnen bij het Holland Casino en dat hij inkomsten had uit werk bij een internationale organisatie, het IUCC. Niet is gebleken dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld van [medeverdachte] afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van witwassen van deze geldbedragen.
Het overige geld, zijnde € 12.000,- in een bruine portemonnee, € 1.100,- in een envelop, € 6.000,- in een envelop, € 6.450,- in een rode portemonnee en € 543,65 in een portemonnee, is, zo verklaart verdachte, van haar.
Verdachte heeft inzicht gegeven in de herkomst van dit geld. Zij heeft dit in de loop der jaren verdiend met schoonmaak- en oppaswerk, hetgeen bevestiging vindt in de getuigenverklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] , afgelegd bij de politie. Verdachte heeft aangegeven dat zij over deze inkomsten geen belasting heeft betaald. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 oktober 2008beslist dat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen “afkomstig (…) van enig misdrijf” in de zin van artikel 420 bis en 420 quarter van het wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een niet nader bepaald deel van het geld, dat aan verdachte toebehoorde en dat zij voorhanden had, afkomstig is van enig misdrijf. Immers, dit niet nader bepaalde deel is van belastingontduiking en dus uit eigen misdrijf afkomstig.