Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
In deze omstandigheden moet het er voor gehouden worden dat niet gebleken is dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting en dat niet op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis was gesteld dat een vonnis kon worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting zou verschijnen. Het vonnis is niet in persoon aan de opgeëiste persoon betekend, terwijl de in artikel 12, aanhef onder d 1e en 2e OLW genoemde omstandigheden zich niet hebben voorgedaan.
4.Strafbaarheid
‘artikel 7, lid 1 sub b jo. sub a onder 1e OLW’heeft willen betogen ontgaat de rechtbank, te meer daar het hier gaat om een strafbedreiging van tenminste twaalf maanden gevangenisstraf.
5.Beroep op artikel 6, vijfde lid OLW
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat met name de gegevens over de jaren 2010 en 2011 te veel hiaten vertonen, zodat het beroep op bedoelde weigeringsgrond niet kan slagen. Het verweer wordt verworpen.
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsbepalingen
8.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan the Regional Court in Słupsk, II Criminal Department, Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens het feit waarop het vonnis II in de zaak K 3/09 betrekking heeft.
[opgeëiste persoon]oor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens het feit waarop het vonnis I in de zaak V K 164/08 betrekking heeft.