ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2664

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.691-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen, op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het EAB is uitgevaardigd door de President of the Crime Division of the Circuit Court of Zielona Góra op 13 juli 2012.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden op staat. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 18 september 2012.

De rechtbank heeft de overlevering ten behoeve van vervolging toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden zijn. Voor de overlevering ten behoeve van executie heeft de rechtbank echter geoordeeld dat deze moet worden geweigerd voor het feit in zaak III, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling van het vonnis in Polen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering voor de feiten in zaak II wordt toegestaan, maar voor zaak III wordt geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het vonnis en niet in de gelegenheid is gesteld om tijdig hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.691-12
RK nummer: 12/5942
Datum uitspraak: 2 oktober 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 augustus 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juli 2012 door de President of the Crime Division of the Circuit Court of Zielona Góra (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1977],
opgegeven verblijfadres: [adres], [postcode] te [plaats],
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 september 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.H.P.M. Verhagen, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Overlevering ten behoeve van vervolging
In het EAB wordt melding gemaakt van een enforceable arrest warrant van 16 december 2011 door the District Court of Krosno Odrzanskie, met zaaknummer IV K 184/11 (hierna: zaak I).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten, te weten twee vermogensdelicten en een drugsdelict.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Overlevering ten behoeve van executie
In het EAB wordt voorts melding gemaakt van een judgment by the District Court of Krosno Odrzanskie van 21 juli 2011, met zaaknummer VII K 373/10 (hierna: zaak II) en van een judgment by the District Court of Krosno Odrzanskie van 24 juni 2009 met zaaknummer
VII K 140/09 (hierna: zaak III).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van respectievelijk drie jaren en zes maanden (in zaak II) en acht maanden (in zaak III), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB dient de opgeëiste persoon in zaak II nog drie jaren, drie maanden en tien dagen detentie te ondergaan. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
In zaak III is de vrijheidsstraf in eerste instantie voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij uitspraak van 21 december 2011 is de straf in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf omgezet. Volgens het EAB dient de opgeëiste persoon in zaak III nog acht maanden detentie te ondergaan.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW met betrekking tot het vonnis met zaaknummer VII K 140/09 (zaak III)
De Poolse justitiële autoriteiten hebben meegedeeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis met zaaknummer VII K 140/09 heeft geleid waarvoor de overlevering is gevraagd. De opgeëiste persoon heeft desgevraagd ter zitting gezegd dat hij wel ter zitting aanwezig is geweest. Op grond van die mededeling heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Uitgangspunt is wat in het EAB is vermeld op dit punt. Naar haar oordeel kan de opgeëiste persoon in de onderhavige zaak niet worden gehouden aan zijn andersluidende mededeling ter zitting om de hiernavolgende redenen. Niet alleen staat zijn verklaring inhoudelijk lijnrecht tegenover de mededeling van de Poolse justitiële autoriteiten - waarop de rechtbank in beginsel moet vertrouwen - maar ook het feit dat de overlevering voor twee vonnissen wordt gevraagd en de opgeëiste persoon bij één hiervan wel aanwezig was waardoor aldus niet kan worden uitgesloten dat hij zich vergist, acht de rechtbank van belang bij haar oordeel. De rechtbank is er door de wijze waarop de opgeëiste persoon hierover heeft verklaard niet van overtuigd dat hij zich niet heeft vergist.
Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de omstandigheid van artikel 12, aanhef en onder c, sub 2, van de OLW zich voordoet. De Poolse justitiële autoriteiten hebben aangegeven dat het vonnis op het door de opgeëiste persoon verstrekte adres aan hem is betekend, waarna hij heeft nagelaten om binnen de daarvoor gestelde termijn hoger beroep in te stellen. Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank met parketnummer 13.706.078-12 (niet gepubliceerd) stelt de officier van justitie dat artikel 12, aanhef en onder c, van de OLW niet voorschrijft dat het vonnis in persoon aan de opgeëiste persoon moet worden betekend. Gelet op het vorenstaande is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW dan ook niet van toepassing.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat artikel 12, aanhef en onder c, van de OLW niet de eis stelt dat het vonnis in persoon aan de opgeëiste persoon wordt betekend. Dit heeft echter niet tot gevolg dat deze weigeringsgrond zich in de onderhavige zaak niet voordoet. In dit verband verwijst de rechtbank naar hetgeen in de Memorie van Toelichting over (het nieuwe) artikel 12 van de OLW is opgemerkt (vindplaats: Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 188, nr. 3, pagina 3):
“Onderdeel c benoemt de gevallen waarin vaststaat dat betrokkene het vonnis kent, maar hetzij uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het instellen van een rechtsmiddel, hetzij geen rechtsmiddel heeft ingesteld.”
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak niet komen vast te staan dat de opgeëiste persoon het vonnis kende en in de gelegenheid is geweest tijdig een rechtsmiddel in te stellen. In het EAB melden de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon niet langer woonde op het adres waarop het vonnis aan hem is betekend, terwijl hij de rechtbank niet had geïnformeerd over zijn nieuwe adres. Gelet daarop is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder c, sub 2, OLW die aan weigering van de overlevering in de weg staat.
Nu de uitvaardigende justitiële autoriteiten, blijkens hetgeen zij in het EAB onder D. hebben meegedeeld, evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW hebben verstrekt, zal de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon ten behoeve van de executie van de bij het vonnis met zaaknummer VII K 140/09 opgelegde straf dan ook weigeren.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten in zaak I en zaak II niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor in zaak I en II overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
I.1, II.1 en II.2
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd,
I.2
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft door middel van braak,
II.3
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven
verbod.
5. Slotsom
Overlevering ten behoeve van vervolging
Nu is vastgesteld dat het EAB ten aanzien van zaak I voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
Overlevering ten behoeve van executie
Nu ten aanzien van de feiten als bedoeld in zaak II waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan.
Voor het overige, ten aanzien van het feit als bedoeld in zaak III, moet zij worden geweigerd.
6. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet, alsmede 2, 5 en 7 van de OLW.
7. Beslissing
Overlevering ten behoeve van vervolging
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de President of the Crime Division of the Circuit Court of Zielona Góra ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Overlevering ten behoeve van executie
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de President of the Crime Division of the Circuit Court of Zielona Góra ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, die is opgelegd wegens de feiten in zaak II (twee diefstallen en het bezit van amfetaminen);
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd wegens het feit in zaak III (verduistering van een auto).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzit¬ter,
mrs. C.W. Inden en V.V. Essenburg, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[C]