ECLI:NL:RBAMS:2015:3736

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
AMS 13-7109
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot geslachtsnaamswijziging van minderjarige dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juni 2015 uitspraak gedaan over een verzoek van een moeder tot geslachtsnaamswijziging van haar minderjarige dochter, geboren op 6 december 2007. De vader van het kind, eiser, was het niet eens met de wijziging en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die het verzoek had toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds de geboorte van het kind de volledige zorg heeft en dat het kind in het dagelijks leven de achternaam van de moeder gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan die van de vader, die in de afgelopen vijf jaar nauwelijks contact met het kind heeft gehad.

De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder het Besluit geslachtsnaamswijziging, in overweging genomen en geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor de wijziging is voldaan. De rechtbank benadrukte dat de belangen van minderjarige kinderen zijn verdisconteerd in het Besluit en dat de geslachtsnaamswijziging in het belang van het kind kan worden geacht. De rechtbank heeft het beroep van de vader ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de geslachtsnaamswijziging geen invloed heeft op de familierechtelijke betrekkingen tussen de vader en het kind.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/7109

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juni 2015 in de zaak tussen

[naam], te Diemen, eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Tason Avila),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J. Sterkenburg).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[persoon], te Alkmaar, belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.E. van Zutphen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van belanghebbende om geslachtsnaamswijziging van haar dochter [naam dochter] toegewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2014.
Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden. Het onderzoek is ter zitting gesloten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek heropend en is de moeder als belanghebbende in de gelegenheid gesteld aan de procedure deel te nemen. Voorts is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 10 maart 2015.
Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser en belanghebbende (ex-partners) leven gescheiden. Belanghebbende heeft het ouderlijk gezag over hun beider dochter [naam dochter] (hierna: het kind), geboren op 6 december 2007. Op 30 maart 2013 heeft belanghebbende, als wettelijk vertegenwoordiger van het kind, een verzoek gedaan om de geslachtsnaam van het kind te wijzigen in [-], de achternaam van belanghebbende. Zij heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zij sinds 27 december 2007 de volledige zorg voor het kind heeft. Zij heeft voorts aangevoerd dat eiser het kind in de afgelopen vijf jaar niet heeft verzorgd en het nauwelijks heeft gezien.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek een onderzoek laten instellen bij de gemeente waar eiser woont. Verweerder heeft op 17 juni 2013 een onderzoeksrapport ontvangen van de gemeente Diemen. Eiser heeft in het kader van het onderzoek te kennen gegeven bedenkingen te hebben tegen de gevraagde geslachtsnaamswijziging. Uit het onderzoek blijkt verder dat eiser ten tijde van de geboorte van het kind noch nadien samen met belanghebbende en het kind op hetzelfde adres ingeschreven stond of heeft gestaan.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek toegewezen, omdat wordt voldaan aan de voorwaarden in het Besluit geslachtsnaamswijziging (het Besluit). Belanghebbende heeft, zoals is voorgeschreven in artikel 3, tweede lid, van het Besluit, het kind een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek om geslachtsnaamswijziging verzorgd en opgevoed. Deze zogenaamde verzorgingstermijn betreft de periode van 6 december 2007 tot 3 april 2013 (de datum van ontvangst van het verzoek). Voorts heeft verweerder, omdat eiser bedenkingen heeft tegen de naamswijziging, het verzoek getoetst aan artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, van het Besluit. De derde uitzonderingsgrond doet zich volgens verweerder voor, omdat eiser na de geboorte minder dan ¼ deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn van vijf jaar met het kind in gezinsverband heeft samengeleefd. Tot slot heeft verweerder overwogen dat het familie- en gezinsleven van belanghebbende en het kind zwaarder weegt dan de belangen die eiser heeft bij het niet toewijzen van de aanvraag.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. De geslachtsnaamswijziging kan volgens verweerder onder de gegeven omstandigheden in het belang van het kind worden geacht. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat belanghebbende en het kind al jaren een gezin vormen. Bij belanghebbende bestaat de wens om door middel van de geslachtsnaamswijziging uitdrukking te geven aan deze bestendige gezinssituatie. Verweerder heeft geen aanwijzingen dat de naamswijziging niet in het belang van het kind kan worden geacht. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat het al dan niet inwilligen van de aanvraag om geslachtsnaamswijziging los staat van de vraag of er al dan niet sprake is van een omgangsregeling. Van belang is dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten, hetgeen het geval is. Verder heeft verweerder opgemerkt dat een geslachtsnaamswijziging geen wijziging brengt in de familierechtelijke betrekkingen tussen eiser en het kind, nu zij eisers wettige kind blijft. Vanuit juridisch oogpunt vormt de geslachtsnaamswijziging dan ook geen belemmering voor (herstel van) het contact tussen eiser en zijn dochter.
5. Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
5.1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag en voor zover relevant, wordt op een eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge het tweede lid is ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder d, van het Besluit wordt het verzoek afwezen indien een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaren, tenzij:
(..) 3°. verzoekers aantonen dat de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, en het kind niet meer dan gedurende een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding, bedoeld in het tweede lid, in gezinsverband hebben samengeleefd.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juni 2014 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2014:1999), dient verweerder het verzoek om geslachtsnaamswijziging te beoordelen aan de hand van de van toepassing zijnde regelgeving en moet hij, ook in het geval daaraan wordt voldaan, bij de uitoefening van die bevoegdheid alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen betrekken. Volgens de Afdeling vallen onder die belangen de belangen van eiser bij afwijzing van het verzoek maar daaronder kan niet vallen de beoordeling van de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de dochter bij de moeder woont en geen omgang met eiser heeft.
7. Niet in geschil is dat wordt voldaan aan het vereiste van de verzorgingstermijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Voorts is niet in geschil dat eveneens is voldaan aan de vereisten als genoemd in de derde uitzonderingsgrond in het vierde lid, aanhef en onder d, van het Besluit. Eiser heeft aangevoerd dat het aan belanghebbende te wijten is dat aan de voorwaarde van de verzorgingstermijn is voldaan nu zij het hem onmogelijk heeft gemaakt omgang met zijn kind te hebben. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheid, wat daarvan verder zij, aan de feitelijke situatie niet af doet. Nu deze feitelijke situatie bepalend is voor het antwoord op de vraag of al dan niet aan de voorwaarden in het Besluit wordt voldaan, en in dit geval het antwoord op die vraag bevestigend is, kan eisers betoog met betrekking tot het ontbreken van een omgangsregeling en de reden waarom er geen gezinsverband is, niet slagen. Verweerder heeft aldus terecht geconcludeerd dat is voldaan aan de voorwaarden als genoemd in het Besluit.
8. Eiser heeft voorts aangevoerd dat er terughoudend dient te worden omgegaan met geslachtsnaamswijziging van een minderjarig kind. De geslachtsnaam van een persoon behoort tot diens identiteits- en afstammingskenmerken, die altijd bij hem blijven, ook na de periode gedurende welke die persoon afhankelijk is van zijn/haar verzorgers. Eiser heeft daarbij verwezen naar uitspraken van het gerechtshof Leeuwarden van 22 maart 2012 (ECLI:NL:GHLEE:2012:BW1973) en het gerechtshof Den Haag van 18 november 2009 (ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5621).
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van minderjarige kinderen zijn verdisconteerd in het Besluit. Blijkens de nota van toelichting van het Besluit ligt aan de regeling ten grondslag de gedachte dat, indien het een geslachtsnaamswijziging van een minderjarige betreft, het wenselijk is dat deze slechts in zeer bijzondere gevallen wordt gewijzigd. Met name als het gaat om kinderen jonger dan twaalf jaar, zoals in dit geval, is het nodig terughoudend met geslachtsnaamswijziging om te gaan. In het Besluit wordt daarom uitdrukkelijk onderscheid gemaakt in de voorwaarden voor geslachtsnaamswijziging van een kind jonger dan 12 jaar. In dat geval geldt een verzorgingstermijn van vijf jaar in plaats van drie jaar bij een kind ouder dan 12 jaar. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:777). De uitspraken van de gerechtshoven in Leeuwarden en Den Haag waarnaar eiser verwijst, zien op een andere situatie dan die hier aan de orde is. Het ging in die zaken immers om geslachtsnaamswijziging in de naam van de stiefvader, waarbij het kind als gevolg van de naamswijziging de naam van zijn biologische ouder zou verliezen en zijn naam dus niet meer tot zijn identiteits- en afstammingskenmerk zou behoren. Daarvan is in het geval van het kind geen sprake, nu zij na de geslachtsnaamswijziging de naam van haar moeder zal dragen en dus geen sprake zal zijn van doorbroken afstamming.
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Volgens eiser is geslachtsnaamswijziging in geen enkel opzicht in het belang van zijn dochter en zal de geslachtsnaamswijziging grote gevolgen voor haar hebben. Zij zal nimmer afweten van haar afkomst, omdat belanghebbende hem al jaren weghoudt bij zijn dochter. Het enige wat het kind nu nog herinnert aan haar vader is haar achternaam. De drempel zal later hoog zijn om de achternaam weer terug te veranderen in de achternaam van eiser.
9.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en belangen heeft betrokken bij de belangenafweging. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder de gang van zaken rond het treffen van een omgangsregeling ook in de belangenafweging had moeten betrekken, verwijst de rechtbank naar het oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2014, zoals hierboven onder overweging 6 is weergegeven, dat onder het belang van eiser niet kan vallen de beoordeling van de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de dochter bij de moeder woont en geen omgang met eiser heeft.
9.2.
De rechtbank overweegt dat bij een besluit om geslachtsnaamswijziging het belang van het kind het zwaarste dient te wegen. Ter zitting op 10 maart 2015 is gebleken dat het kind onderdeel uitmaakt van het gezin van belanghebbende. Tevens is onweersproken gesteld dat het kind in het dagelijks leven, zoals bijvoorbeeld op school, de achternaam van belanghebbende gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het belang van het kind om deze feitelijke gezinssituatie te bestendigen door de geslachtsnaam te wijzigen in de naam van haar moeder, in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiser bij afwijzing van het verzoek.
10. Eiser heeft ter zitting de grond over inbreuk op artikel 8 van het EVRM ingetrokken, zodat deze grond verder geen bespreking behoeft.
11. Gezien het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
12. Voor vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht of voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, en mr. J.W. Vriethoff en mr. D. Bode, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.