In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juni 2015 uitspraak gedaan over een verzoek van een moeder tot geslachtsnaamswijziging van haar minderjarige dochter, geboren op 6 december 2007. De vader van het kind, eiser, was het niet eens met de wijziging en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die het verzoek had toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds de geboorte van het kind de volledige zorg heeft en dat het kind in het dagelijks leven de achternaam van de moeder gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan die van de vader, die in de afgelopen vijf jaar nauwelijks contact met het kind heeft gehad.
De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder het Besluit geslachtsnaamswijziging, in overweging genomen en geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor de wijziging is voldaan. De rechtbank benadrukte dat de belangen van minderjarige kinderen zijn verdisconteerd in het Besluit en dat de geslachtsnaamswijziging in het belang van het kind kan worden geacht. De rechtbank heeft het beroep van de vader ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de geslachtsnaamswijziging geen invloed heeft op de familierechtelijke betrekkingen tussen de vader en het kind.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.