ECLI:NL:RVS:2015:777

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
201407061/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geslachtsnaamswijziging van een minderjarige

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 11 juli 2014 het verzoek om wijziging van de geslachtsnaam van hun zoon heeft afgewezen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had eerder op 7 november 2013 het verzoek om wijziging van de geslachtsnaam van de zoon in [appellant] afgewezen, en dit besluit werd in bezwaar door de staatssecretaris gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet voldeed aan de voorwaarden van het Besluit geslachtsnaamswijziging, omdat het verzoek niet afkomstig was van een gescheiden ouder en het verschil in geslachtsnaam niet het gevolg was van internationaal privaatrecht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 februari 2015 behandeld. De staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.J. Sterkenburg, heeft het verweerschrift ingediend. [appellant] heeft betoogd dat de staatssecretaris een belangenafweging had moeten maken, omdat de afwijkende geslachtsnaam van zijn zoon een negatieve impact zou hebben op zijn identiteit en sociale interacties. De Afdeling overweegt echter dat de regelgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek niet aan de voorwaarden voldeed.

De Afdeling bevestigt dat de belangen van het kind in het Besluit zijn verdisconteerd en dat er geen grond is voor het oordeel dat het Besluit in strijd is met het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de staatssecretaris niet op grond van artikel 6 van het Besluit een uitzondering hoefde te maken, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de gezondheid van zijn zoon in gevaar zou brengen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201407061/1/A3.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 juli 2014 in zaak nr. 14/818 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om wijziging van de geslachtsnaam van [zoon] in [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2015, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.J. Sterkenburg, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: het IVRK), vormen de belangen van het kind bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de eerste overweging.
Ingevolge artikel 1:5, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), verklaren de ouders, indien een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot beide ouders komt te staan, gezamenlijk voor of ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Van de verklaring van de ouders die voor de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt een akte van naamskeuze opgemaakt. Van de verklaring van de ouders die ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt melding gemaakt in de akte van geboorte. De verklaring die niet ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, kan ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke stand worden afgelegd.
Ingevolge het vijfde lid, eerste volzin, heeft het kind, indien een verklaring houdende naamskeuze, bedoeld in het vierde lid, voor of ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, de gekozen naam vanaf de geboorte.
Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef onder a, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit), wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge het tweede lid is ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.
Ingevolge artikel 3a, eerste lid, aanhef en onder a, wordt de geslachtsnaam van een minderjarig kind op verzoek van de wettelijk vertegenwoordiger gewijzigd in dezelfde geslachtsnaam als die van de overige tot hetzelfde gezin behorende minderjarige kinderen van dezelfde ouders, indien als gevolg van de toepassing van regels van internationaal privaatrecht verschil in geslachtsnaam tussen de kinderen is ontstaan.
Ingevolge artikel 6 kan een verzoek tot geslachtsnaamswijziging dat niet op een van de voorgaande artikelen kan worden gebaseerd, worden ingewilligd, indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.
2. [appellant] heeft aan zijn verzoek om geslachtsnaamswijziging van zijn [zoon] in [appellant] ten grondslag gelegd dat bij de aangifte van de geboorte van [zoon] gebruik is gemaakt van de valse achternaam die vader [appellant] ten tijde van zijn asielprocedure heeft gebruikt, te weten [naam]. Na aankomst in Nederland is vader [appellant] onder zijn juiste geslachtsnaam ingeschreven. Het tweede kind van [appellant] heeft bij de geboorte de geslachtsnaam [appellant] gekregen. Ten behoeve van de eenheid van het gezin wil hij dat de geslachtsnaam van [zoon] wordt gewijzigd.
3. De staatssecretaris heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering ten grondslag gelegd dat het verzoek niet voldoet aan de voorwaarden voor geslachtsnaamswijziging zoals die in het Besluit zijn gesteld. Het verzoek is niet afkomstig van een gescheiden ouder die de naam van de zoon wil wijzigen in zijn of haar naam. Daarnaast is het verschil in geslachtsnaam tussen de kinderen van hetzelfde gezin niet het gevolg van de toepassing van regels van internationaal privaatrecht. De door [appellant] aangevoerde gronden maken niet dat het Besluit terzijde kan worden geschoven, aldus de staatsecretaris.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris een belangenafweging had moeten maken. Daartoe voert hij aan dat [zoon] belang heeft bij wijziging van zijn geslachtsnaam. Dat belang bestaat eruit dat hij door zijn afwijkende geslachtsnaam een uitgezonderde positie binnen het gezin inneemt. In het belang van de eenheid van het gezin en de wens om de echte naam te kunnen voeren, is het van belang dat de geslachtsnaam wordt gewijzigd. Daarnaast zal [zoon] wanneer hij naar school gaat, worden geconfronteerd met vragen over zijn afwijkende geslachtsnaam. Nu de staatssecretaris geen belangenafweging heeft gemaakt, omdat het Besluit volgens hem daartoe geen ruimte biedt, zijn het Besluit en de daarop gebaseerde afwijzing van zijn verzoek in strijd met artikel 3 van het IVRK, aldus [appellant].
4.1. Niet ter discussie staat het oordeel van de rechtbank dat het verzoek van [appellant] niet voldoet aan de in het Besluit gestelde voorwaarden, nu het verzoek niet afkomstig is van een gescheiden ouder die de naam van de zoon wil wijzigen in zijn of haar naam en het verschil in geslachtsnaam tussen de kinderen van hetzelfde gezin niet het gevolg is van de toepassing van regels van internationaal privaatrecht.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 maart 2011 in zaak nr. 201008661/1/H3) voorziet de regelgeving niet in de mogelijkheid om enkel in het belang van de eenheid van de naam in het gezin een verzoek om naamswijziging voor inwilliging in aanmerking te laten komen.
De rechtbank heeft, gelet op het vorenstaande, terecht overwogen dat het Besluit, indien niet aan de daarin gestelde voorwaarden is voldaan, de staatssecretaris geen ruimte biedt voor een belangenafweging.
4.2. Voor zover [appellant] betoogt dat de staatsecretaris op grond van artikel 6 van het Besluit het verzoek had moeten inwilligen, wordt overwogen dat [appellant] niet heeft aangetoond, bijvoorbeeld door overlegging van een verklaring van een ter zake deskundige, dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van [zoon] in ernstige mate zou schaden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de staatssecretaris niet op grond van artikel 6 van het Besluit een uitzondering hoefde te maken.
4.3. Wat betreft het betoog dat het Besluit in strijd is met artikel 3, eerste lid, van het IVRK wordt als volgt overwogen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201113109/1/A2) heeft artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat het eerste lid van artikel 3 van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel dient door de bestuursrechter in dit verband te worden getoetst of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Deze toets heeft een terughoudend karakter.
In het Besluit is voorzien in mogelijkheden voor minderjarige kinderen om hun geslachtsnaam te wijzigen. Daarbij is in artikel 6 van het Besluit bepaald in welke uitzonderlijke gevallen buiten de regels om geslachtsnaamswijziging tot de mogelijkheid behoort, namelijk indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.
Blijkens de nota van toelichting bij het Besluit ligt aan de regeling ten grondslag de gedachte dat de geslachtsnaam uitdrukking geeft aan de identiteit van een persoon en dat, indien het geslachtsnaamswijziging van minderjarigen betreft, het wenselijk is dat de geslachtsnaam slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan worden gewijzigd. Met name indien het gaat om kinderen jonger dan twaalf jaar is het nodig terughoudend met geslachtsnaamswijziging om te gaan, opdat wordt voorkomen dat hun naam, waaraan zij een deel van hun identiteit ontlenen, gewijzigd wordt zonder dat daar goede redenen aan ten grondslag liggen, aldus de nota van toelichting (Stb. 2004, 100, blz. 4).
Nu de belangen van minderjarige kinderen zijn verdisconteerd in het Besluit bestaat geen grond voor het oordeel dat het Besluit en de daarop gebaseerde afwijzing van het verzoek in strijd zijn met artikel 3 van het IVRK. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
5. Het betoog van [appellant] dat de besluiten van 7 november 2013 en 30 januari 2014 in strijd zijn met de artikelen 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) faalt. Deze artikelen zien op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke instantie en op het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, niet op de voorbereiding van besluitvorming. De stelling dat de staatssecretaris bij de voorbereiding van zijn besluitvorming in strijd met deze artikelen heeft gehandeld kan de Afdeling dan ook niet volgen.
Evenzeer faalt het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het Besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat [zoon] in de toekomst wellicht vragen over zijn achternaam kan krijgen. Zoals onder 4.3 is overwogen, is in artikel 6 van het Besluit bepaald in welke uitzonderlijke gevallen buiten de regels om geslachtsnaamswijziging tot de mogelijkheid behoort, namelijk indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden. Zoals onder 4.2 is overwogen heeft [appellant] niet aangetoond dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van [zoon] in ernstige mate zou schaden.
Ook het betoog dat het Besluit in strijd is met artikel 14 van het EVRM, omdat het voor natuurlijke vaders niet mogelijk zou zijn een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van hun kinderen in te dienen, faalt, aangezien artikel 3 van het Besluit hierin wel degelijk voorziet.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
176-818.