ECLI:NL:RBAMS:2015:3466

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
C-13-542928 - HA ZA 13-602
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid van een coöperatie in het kader van een leningovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, een particulier, betaling van een bedrag van € 100.000,- van de coöperatie Institute For Forward Thinking (IFFT) en haar bestuurder, [gedaagde sub 2]. De vordering is gebaseerd op een leningovereenkomst die op 1 maart 2013 is gesloten, waarbij eiser twee tranches van € 50.000,- heeft verstrekt aan IFFT. Eiser stelt dat IFFT in gebreke is gebleven met de terugbetaling van de lening en dat [gedaagde sub 2] als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door het niet nakomen van de leningovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat IFFT niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat [gedaagde sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 2] wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat IFFT niet in staat zou zijn om aan haar verplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft de vordering van eiser toegewezen en zowel IFFT als [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/579610 / HA ZA 15-60
Vonnis van 10 juni 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E.L. van de Water te Amsterdam,
tegen
1. de coöperatie
COÖPERATIEF INSTITUTE FOR FORWARD THINKING U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Teitler te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser], IFFT, respectievelijk [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 september 2013;
  • een akte houdende vermeerdering c.q. aanvulling van gronden van 9 januari 2014;
  • een akte overlegging producties van 8 april 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 april 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
IFFT is een coöperatie die zich ten doel stelt het Chinese bedrijfsleven in de Europese Unie te bevorderen. [gedaagde sub 2] is bestuurder van IFFT.
2.2.
Op 1 maart 2013 hebben [eiser] en IFFT een leningovereenkomst gesloten waarin [eiser] als ‘
lender’optreedt en IFFT als ‘
borrower’. Deze leningovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘(…)
Now it is hereby agreed as follows:
(…)
2. Amount of Loan
The Lender agrees to provide the Borrower with a Loan of up to euro 200.000,00 by crediting the Bank Account designated by the Borrower (partial payments are allowed):
Institute For Forward Thinking
(…)
Description: Loan transfer

3.Interest

The principal amount of the Loan outstanding shall carry interest rate of 5.0% per annum.
(…)

5.Purpose

The Borrower shall use all sums borrowed by it under this agreement for projects finance and support.
(…)

7.Drawdowns

The [Borrower] agrees to authorize the Lender to drawdown the Loan whether in full or in parts, or if requested by the Borrowers, in Tranches to, or for the account of the Borrowers

8.Computation of Interest

The computation of interest or any other charges, which shall have accrued under this Agreement, shall be made on daily basis using a 365 day factor.
Loan repayment period shall be agreed in the annex agreement duly signed [by] the parties of this agreement.
(…)

10.Governing law and Jurisdiction

The Agreement shall be governed by, construed and enforced in accordance with the law of The Netherlands.
(…)’
2.3.
Op 4 maart 2013 heeft [eiser] een eerste tranche, groot € 50.000,- aan IFFT onder de leningovereenkomst ter leen verstrekt (hierna: de eerste tranche).
2.4.
Op 7 maart 2013 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 2] een e-mailbericht gestuurd met onderwerp ‘
Confirmation requested’. De tekst van deze e-mail luidt:

[gedaagde sub 2],
Could you please confirm that the second payment of 50 k€ will be repaid within say 10 days.
Based on your confirmation the 50 k€ will be at IFFT account today from bank account like the first 50k% paid.
Thanks for your help, Allard
2.5.
Op 7 maart 2013 heeft [gedaagde sub 2] aan [eiser] per e-mail als volgt geantwoord:

Confirmed !
2.6.
Op 7 maart 2013 heeft [eiser] een tweede tranche, groot € 50.000,- aan IFFT onder de leningovereenkomst ter leen verstrekt (hierna: de tweede tranche).
2.7.
Op 24 april 2013 heeft [eiser] de volgende e-mail aan [gedaagde sub 2] gezonden:

Dear [gedaagde sub 2],
With reference to the loan agreement dated March 1, 2013 as well as our repayment arrangement dated March 7, 2013, I unfortunately have to establish that you failed to perform and that you are now in default.
I therefor decide to hereby dissolve and cancel the loan [agreement] [mentioned] above as per direct.
Based on the above I request and demand you to repay in full amount of € 100.000,= as well as the agreed interest of 5% per year at the latest on Friday, April 26, 2013, the amount to be paid on my bank account with number (…).
I further would like to inform that I keep you personally liable for my losses based on the provided guarantee by yourself.
If required by law I hereby also suspend any obligations that follow from the agreement.
[eiser].
2.8.
Op 19 april 2013 heeft [eiser] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de ING Bank op de bankrekening van IFFT.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat IFFT en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 100.000,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en kosten.
3.2.
IFFT is niet verschenen. [gedaagde sub 2] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de procedure tussen [eiser] en IFFT

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering de stelling ten grondslag dat IFFT uit hoofde van de leningovereenkomst is verplicht om € 100.000,- aan hem te betalen.
4.2.
Tegen IFFT is verstek verleend.
4.3.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als worden toegewezen als vermeld in het dictum. Nu [gedaagde sub 2] als medegedaagde is verschenen en verweer heeft gevoerd, zal het vonnis worden beschouwd als een vonnis op tegenspraak.
In de procedure tussen [eiser] en [gedaagde sub 2]
4.4.
[eiser] legt aan zijn vordering onder meer de stelling ten grondslag dat [gedaagde sub 2] als bestuurder van IFFT jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [eiser] is IFFT tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting tot terugbetaling van de beide tranches. Uit het feit dat het beslag op de bankrekening van IFFT doel trof voor slechts een bedrag van € 300,- blijkt dat dat IFFT ook geen verhaal bood. [eiser] stelt verder dat [gedaagde sub 2] wist dat IFFT niet aan haar verplichtingen kon voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade. Voorts betoogt [eiser] dat [gedaagde sub 2] de gebrekkige kredietwaardigheid van IFFT zelf heeft gecreëerd door de gelden direct van de rekening van IFFT op te nemen en elders te stallen.
4.5.
[gedaagde sub 2] voert als verweer aan dat niet hij, maar IFFT is verplicht tot terugbetaling. Verder betwist hij de opeisbaarheid van de lening. Wat betreft de eerste tranche is volgens [gedaagde sub 2] geen datum van terugbetaling overeengekomen, terwijl hij ontkent dat IFFT heeft toegezegd om de tweede tranche binnen tien dagen terug te betalen. De e-mail van 7 maart 2013 een e-mail met de tekst ‘
Confirmed !’ bevestigt slechts de ontvangst van de tweede tranche, aldus [gedaagde sub 2]. Verder voert hij als verweer aan dat IFFT een actieve onderneming is.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat IFFT als contractspartij gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de leningovereenkomst. Slechts onder bijzondere omstandigheden is er ruimte voor aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] als bestuurder van IFFT uit hoofde van onrechtmatige daad. Daartoe is vereist dat [gedaagde sub 2] ter zake van de benadeling van [eiser] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hiervan kan sprake zijn indien [gedaagde sub 2] ten tijde van het verstrekken van een lening onder de leningovereenkomst wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat IFFT niet, of niet binnen een redelijke termijn, aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door [gedaagde sub 2] aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. In de kern gaat het erom dat [gedaagde sub 2] ten tijde van het verstrekken van de lening wist of behoorde te begrijpen dat [eiser] als schuldeiser van IFFT als gevolg van zijn handelen schade zou lijden. (vgl. HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 en HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0468) Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen (vgl. HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).
4.7.
In het kader van de vraag of [gedaagde sub 2] persoonlijk aansprakelijk is, zal eerst moeten worden beoordeeld of IFFT haar verplichtingen uit hoofde van de leningovereenkomst is nagekomen. Daartoe zal moeten worden vastgesteld op welk moment IFFT de beide tranches opeisbaar waren.
4.7.1.
Op 7 maart 2013 heeft [eiser] een e-mail aan [gedaagde sub 2] verzonden met als onderwerp ‘
Confirmation requested.’ [eiser] verzoekt [gedaagde sub 2] om te bevestigen dat de tweede tranche binnen ongeveer tien dagen (‘
within say 10 days’) zal worden terugbetaald. [gedaagde sub 2] antwoordt deze e-mail met de tekst ‘
Confirmed !’. Ook indien in aanmerking wordt genomen dat de tweede tranche dezelfde dag van de rekening van [eiser] is afgeschreven, valt de e-mail van [gedaagde sub 2] redelijkerwijs niet anders te begrijpen dan dat daarin wordt toegezegd dat de lening op of omstreeks 17 maart 2013 zal worden terugbetaald. Partijen zijn derhalve overeengekomen dat IFFT de tweede tranche op of omstreeks 17 maart 2013 zou terugbetalen. De betwisting van de opeisbaarheid van de tweede tranche door [gedaagde sub 2] wordt verworpen.
Nu partijen de exacte datum van de opeisbaarheid van de tweede tranche niet hebben vastgesteld, zal de rechtbank tot uitgangspunt nemen dat deze moest worden terugbetaald uiterlijk een week na 17 maart 2013, zijnde 24 april 2013.
4.7.2.
Het uitblijven van de terugbetaling van de tweede tranche op 24 april 2013 gaf [eiser] de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden met als gevolg dat ook de eerste tranche opeisbaar werd met ingang van 26 april 2013, de datum die is vermeld in de e-mail van 24 april 2013.
4.8.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat IFFT de eerste en de tweede tranche van de lening nog niet heeft terugbetaald. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat IFFT is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de leningovereenkomst.
4.9.
[eiser] heeft gesteld dat IFFT geen verhaal bood. [gedaagde sub 2], die ter zitting heeft verklaard dat IFFT zowel thans als ten tijde van het aangaan van de leningovereenkomst nauwelijks activa had, heeft deze stelling niet weersproken. Daarmee staat vast dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van de niet-nakoming door IFFT van haar verplichting uit hoofde van de (ontbinding van de) leningovereenkomst.
4.10.
Vervolgens rijst de vraag of [gedaagde sub 2] persoonlijk hiervan een ernstig verwijt valt te maken, zoals [eiser] heeft gesteld.
4.10.1.
Zoals reeds vermeld heeft [gedaagde sub 2] ter zitting verklaard dat IFFT ten tijde van het aangaan van de leningovereenkomst nauwelijks activa had en dat IFFT ook thans nauwelijks activa heeft. Voorts heeft [gedaagde sub 2] ter zitting verklaard dat IFFT ten tijde van het aangaan van de overeenkomst weliswaar bezig was met een project, maar dat IFFT geen concreet zicht op inkomsten had. [gedaagde sub 2] heeft verder verklaard dat van de beide tranches ongeveer 60% is besteed aan zijn eigen salaris en ongeveer 40% aan zakelijke kosten zoals reiskosten en huur van een kantoor.
4.10.2.
[gedaagde sub 2] heeft als bestuurder de eerste en tweede tranche binnen een korte termijn verbruikt, terwijl IFFT nauwelijks activa had, geen vaste inkomsten genoot, en evenmin inkomsten te verwachten vielen waarmee de lening zou kunnen worden terugbetaald. Gelet op de uitlatingen ter zitting van [gedaagde sub 2] kan niet ervan worden uitgegaan dat de gelden zijn besteed ten behoeve van projecten die in de toekomst inkomsten zouden kunnen genereren. De rechtbank acht daarbij van gewicht dat [gedaagde sub 2] de geleende gelden in overwegende mate ten behoeve van zichzelf heeft aangewend. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken. Dit wordt niet anders indien (ten aanzien van de eerste tranche) in aanmerking wordt genomen dat ten tijde van het verstrekken van de lening nog geen terugbetalingstermijn was overeengekomen. Immers, deze omstandigheid laat onverlet dat de geleende gelden binnen een korte periode geheel zijn verbruikt, grotendeels ten behoeve van [gedaagde sub 2], terwijl IFFT geen inkomsten genereerde, geen concreet zicht op inkomsten had en evenmin voldoende activa bezat waarmee de lening op termijn kon worden terugbetaald. Onder deze omstandigheden valt [gedaagde sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt te maken, ook zonder overeengekomen terugbetalingstermijn.
4.10.3.
Wat betreft de tweede tranche geldt het vorenstaande in versterkte mate nu partijen zijn overeengekomen dat de tweede tranche op of omstreeks 17 maart 2013 opeisbaar was. De onder 4.10.1 samengevat weergegeven verklaringen van [gedaagde sub 2], bezien in onderling verband, leiden tot het oordeel dat [gedaagde sub 2] op 7 maart 2013 wist, althans redelijkerwijze behoorde te weten, dat IFFT niet op of omstreeks 17 maart 2013 in staat zou zijn om te voldoen aan haar verplichting tot terugbetaling van de tweede tranche en dat IFFT ook geen verhaal zou bieden. Immers, IFFT beschikte niet over voldoende liquiditeiten om de lening binnen de overeengekomen termijn af te betalen, terwijl [eiser] zich ook niet op overige activa van IFFT kon verhalen.
4.10.4.
Aangezien [gedaagde sub 2] geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt moet ervan worden uitgegaan dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld bij het doen van trekkingen onder de leningovereenkomst en bij het aanwenden van de aldus geleende gelden.
4.11.
Nu [eiser] ook onbetwist heeft gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2], zal de hoofdvordering op de subsidiaire grondslag worden toegewezen. De beoordeling van de primaire grondslag behoeft daarom geen behandeling.
In beide procedures
4.12.
[eiser] vordert dat IFFT en [gedaagde sub 2] zullen worden veroordeeld tot betaling van de beslagkosten, begroot op € 547,13. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar.
4.13.
De door [eiser] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten zal worden toegewezen, nu de verschuldigdheid daarvan niet is betwist en geen termen aanwezig zijn om (ambtshalve) tot matiging van de gevorderde vergoeding over te gaan.
4.14.
[eiser] vordert betaling van de hoofdsom vermeerderd met wettelijke handelsrente. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van art. 6:119a BW, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van het moment waarop de beide tranches opeisbaar waren, zijnde 26 april 2013, respectievelijk 24 april 2013.
4.15.
IFFT en [eiser] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,71
- overige explootkosten 27,11
- griffierecht 926,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
4.263,00(3,0 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal € 5.292,82

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt IFFT en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen
- een bedrag van € 100.000,-,
- de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van
€ 50.000,-, met ingang van 26 april 2013 tot de dag van volledige betaling,
- de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van
€ 50.000,-, met ingang van 24 april 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt IFFT en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de beslagkosten, begroot op € 547,13,
5.3.
veroordeelt IFFT en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 5.292,82,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. de Jongh en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015. [1]

Voetnoten

1.type: