ECLI:NL:RBAMS:2015:1882

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
C-13-553690 - HA ZA 13-1716
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bevoegdheid Dominicaanse rechter en erkenning van buitenlandse vonnissen

Op 1 april 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen de Dominicaanse vennootschap Cerveceria Vegana, S.R.L. (hierna: Vegana) en de Nederlandse vennootschappen Heineken Supply Chain B.V. en Heineken N.V. (hierna: HSC c.s.). Vegana vorderde hoofdelijke veroordeling van HSC c.s. tot betaling van een schadevergoeding die HSC in een eerder vonnis van een Dominicaanse rechter was opgelegd. De rechtbank diende te beoordelen of de vordering toewijsbaar was op basis van artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat de mogelijkheid biedt om een buitenlandse uitspraak opnieuw te behandelen in Nederland.

De rechtbank constateerde dat HSC in de Dominicaanse procedure een bevoegdheidsincident had opgeworpen, dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep was verworpen. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de erkenning van het arrest van 2 augustus 1988 van de Dominicaanse rechter niet mogelijk was, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor erkenning zoals gesteld in artikel 431 Rv. De rechtbank concludeerde dat de Dominicaanse rechter niet op een internationaal aanvaarde grond rechtsmacht had, omdat er een arbitragebeding was opgenomen in de overeenkomst tussen Vegana en HSC.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vorderingen van Vegana af en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om zich aan arbitragebedingen te houden en de beperkingen van de erkenning van buitenlandse vonnissen in Nederland.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/553690 / HA ZA 13-1716
Vonnis van 1 april 2015
in de zaak van
vennootschap naar buitenlands recht
CERVECERIA VEGANA, S.R.L.,
gevestigd te La Vega (Dominicaanse Republiek),
eiseres,
advocaat mr. R.J.T. Kamstra te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEINEKEN SUPPLY CHAIN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
HEINEKEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. A.D. Josephus Jitta te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Vegana en HSC c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als HSC dan wel Heineken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 juni 2014 waarin is bepaald dat schriftelijk wordt voortgeprocedeerd,
  • de conclusie van repliek met producties,
  • de conclusie van dupliek met producties,
  • de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vegana is een in de Dominicaanse Republiek gevestigde bierbrouwer.
2.2.
HSC is een technisch ontwerp- en adviesbureau voor burgerlijke en utiliteitsbouw. Heineken is bestuurder en enig aandeelhouder van HSC.
2.3.
Op 28 februari 1977 hebben Vegana en HSC een ‘Technical Assistance Agreement’ (hierna: de overeenkomst) gesloten. Op grond van deze overeenkomst diende HSC (onder meer) gist aan Vegana te leveren. In de overeenkomst is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“(…)
19. Alle geschillen naar aanleiding van deze Overeenkomst zullen definitief worden beslecht conform het Reglement inzake Bemiddeling en Arbitrage van de Internationale Kamer van Koophandel, door één of meer arbiters die conform dit Reglement zijn aangesteld. (…)”
2.4.
Op 3 mei 1982 heeft Vegana bij de openbaar aanklager van de Dominicaanse Republiek een formele klacht ingediend tegen HSC wegens gemaakte inbreuk op diverse bepalingen uit de ‘National Bromotology Regulation’. Deze klacht heeft geleid tot een strafrechtelijke procedure tegen HSC. Op 5 mei 1982 heeft Vegana een civiele vordering jegens HSC ingesteld (vergelijkbaar met de vordering benadeelde partij in de Nederlandse strafprocedure). De civiele en strafrechtelijke procedure zijn gelijktijdig behandeld, in eerste aanleg door
‘the Justice of the Peace for the Second Circumscription of La Vega’.
2.5.
HSC heeft in de procedure bij de Dominicaanse rechter een bevoegdheidsincident opgeworpen. Dit incident is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verworpen, waarna de zaak is terugverwezen naar de rechter in eerste aanleg voor inhoudelijke behandeling.
2.6.
Bij vonnis van 24 april 1986 is HSC door
‘the Justice of the Peace for the Second Circumscription of La Vega’veroordeeld tot betaling van een boete van 500,00 Dominicaanse Peso’s aan de Staat en tot betaling van 70.000.000,- Dominicaanse Peso’s, vermeerderd met rente vanaf de datum van de dagvaarding, inzake schadevergoeding aan Vegana. In dit vonnis is – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“(…) CONSIDERING: That in view of all of the above stated [HSC, rb] is to be found guilty of breaching the Public Health Code and the National Bromatology Regulation and such infringements as are cited in the conclusions hereof while being ordered to pay the relevant criminal costs.
CONSIDERING: That liability actions can be legally pursued at the same time and before the same judges as the public action and that it has been customarily decided that whenever a correctional infringement is brought before the court of peace, said court shall be also competent to review any damage compensation action that were filed accessorily to the public action, whatever the amount involved thereon. (…)
CONSIDERING: That given the general principles of law and such material and moral damages as have been caused to [Vegana, rb] this Court considers that [HSC, rb] is to be ordered to pay damages in the amount of RD$70,000,000,00 (…) which is the amount that has been judged as a fair compensation for such material and moral damages as have sustained (…)”
2.7.
HSC is tegen het vonnis in hoger beroep gegaan. Bij arrest van 2 augustus 1988 heeft de
‘Second Criminal Chamber of the Court of First Instance of the Judicial District of La Vega’het vonnis bekrachtigd. Daarbij is de schadevergoeding verlaagd naar een bedrag van 34.000.000,- Dominicaanse Peso’s (ongeveer € 633.000,00).
2.8.
Door HSC is cassatie ingesteld tegen het arrest van 2 augustus 1988. Op 19 oktober 2005 heeft de cassatierechter het cassatieberoep van HSC verworpen.
2.9.
HSC c.s. is niet tot betaling van enig bedrag aan Vegana overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
Vegana vordert – samengevat en bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – hoofdelijke veroordeling van HSC c.s. tot betaling van hetgeen waartoe HSC veroordeeld is in het arrest van 2 augustus 1988, vermeerderd met (proces)kosten en rente daarover.
3.2.
Vegana stelt hiertoe, kort gezegd, dat de vordering jegens HSC toewijsbaar is op grond van artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en jegens Heineken op grond van artikel 2:403 lid 1 sub f Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3.
HSC c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van Vegana strekt ertoe HSC c.s. te veroordelen tot betaling van hetgeen waartoe zij in het op 2 augustus 1988 in de Dominicaanse Republiek gewezen arrest van ‘
the Second Criminal Chamber of the Court of First Instance of the Judicial District of La Vega’(hierna: het Arrest van 2 augustus 1988) veroordeeld is. De rechtbank zal in het navolgende allereerst hetgeen ten grondslag is gelegd aan de vordering jegens HSC (artikel 431 lid 2 Rv) beoordelen.
4.2.
Op grond van artikel 431 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen beslissingen die zijn gegeven door een rechter van een vreemde staat niet binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of een wettelijke bepaling zoals bedoeld in artikel 985 Rv dan wel artikel 993 lid 1 en 2 Rv.
4.3.
Ingevolge artikel 431 lid 2 Rv kan het geding dat ten overstaan van de buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden en tot diens beslissing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Indien op de voet van artikel 431 lid 2 Rv het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt, dient deze te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent (zie Hoge Raad 14 november 1924, NJ 1925, p. 91 (Bontmantel)). Daarbij geldt als uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (cumulatief):
de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is,
de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen is in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging,
de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde en
de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter dan wel een buitenlandse rechter, mits die laatstgenoemde beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
Strekt de vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld en is voldaan aan de vier hiervoor vermelde voorwaarden, dan dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen en is de vordering in beginsel toewijsbaar (zie Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838).
4.4.
Het is op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan Vegana om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat het Arrest van 2 augustus 1988 voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Vegana heeft gesteld dat dit het geval is, hetgeen door HSC c.s. ten aanzien van de hiervoor onder i., ii. en iii. genoemde voorwaarden is betwist.
Ad i.
4.5.
HSC heeft allereerst aangevoerd dat, gelet op het arbitragebeding zoals opgenomen in artikel 19 van de overeenkomst, de Dominicaanse rechter met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding niet aan een internationaal aanvaarde grond bevoegdheid kon ontlenen.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat als maatstaf voor de rechtsmacht van de Dominicaanse rechter niet geldt het internationale bevoegdheidsrecht van de vreemde rechter en evenmin het Nederlands internationaal bevoegdheidsrecht. Beslissend is of de vreemde rechter op een internationaal algemeen aanvaarde grond rechtsmacht toekwam (zie gerechtshof Amsterdam 16 november 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4077, r.o. 3.9).
4.7.
Een internationaal algemeen aanvaarde grond doet zich in ieder geval voor indien HSC de rechtsmacht van de Dominicaanse rechter vrijwillig heeft aanvaard. Nu HSC in de Dominicaanse procedure de rechtsmacht van de Dominicaanse rechter heeft betwist, doet een dergelijke situatie zich hier niet voor.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond er evenmin een andere internationaal algemeen aanvaarde grond voor rechtsmacht van de Dominicaanse rechter. Daartoe geldt het volgende.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een arbitragebeding zijn overeengekomen en dat de vordering van Vegana tot vergoeding van de (gestelde) schade in beginsel binnen het toepassingsbereik van dit arbitragebeding valt. Dat dit arbitragebeding als ongeldig moet worden aangemerkt is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat de Dominicaanse rechter – naar internationale maatstaven – het arbitragebeding in acht had moeten nemen, in welk geval er geen internationaal algemeen aanvaarde grond bestond op basis waarvan de Dominicaanse rechter rechtsmacht toekwam om van de vordering van Vegana kennis te nemen.
4.10.
Door Vegana is ook niet, althans niet voldoende gemotiveerd, gesteld dat en waarom de Dominicaanse rechter ondanks het arbitragebeding op enige internationaal aanvaarde grond rechtsmacht kon aannemen. De omstandigheid dat op grond van artikel 1004 van het Dominicaanse Wetboek van Rechtsvordering in geval van een strafrechtelijke procedure met een gevoegde civiele partij geen (succesvol) beroep kan worden gedaan op een arbitragebeding is daartoe niet afdoende. Zoals hiervoor onder 4.6 reeds is overwogen is immers niet beslissend of de Dominicaanse rechter op grond van het Dominicaanse recht rechtsmacht toekwam.
4.11.
Voor zover de stellingen van Vegana voorts zien op de rechtsmacht van de Dominicaanse rechter in het geval het arbitragebeding toepassing zou missen, geldt dat deze stellingen – in het licht van het voorgaande – niet relevant zijn. Daarbij overweegt de rechtbank dat Vegana bijvoorbeeld wel heeft gesteld dat uit artikel 5 lid 4 van de EEX-Verordening blijkt dat het internationaal aanvaard is dat de rechtbank voor wie de strafrechtelijke vervolging plaatsvindt ook bevoegdheid aanneemt ten aanzien van een civiele claim indien die gezamenlijk met een strafrechtelijke zaak wordt behandeld (hetgeen HSC c.s. overigens heeft betwist), maar niet dat dit – naar internationale maatstaven – ook betekent dat in een dergelijk geval aan een arbitragebeding voorbij kan worden gegaan. Dit had wel op haar weg gelegen.
4.12.
Het bovenstaande betekent dat één van de voorwaarden voor erkenning van het Arrest van 2 augustus 1988 niet is vervuld, zodat dit vonnis reeds om die reden in Nederland niet voor erkenning in aanmerking komt. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft daarbij geen bespreking meer.
Slotsom
4.13.
Nu Vegana aan haar vorderingen jegens HSC uitsluitend de erkenning van het Arrest van 2 augustus 1988 ten grondslag heeft gelegd, en dus geen zelfstandige stellingen heeft ingenomen op grond waarvan ook zonder een dergelijke erkenning tot toewijzing van het gevorderde kan worden gekomen, brengt het bovenstaande met zich dat de vordering van Vegana jegens HSC zal worden afgewezen. De vordering van Vegana jegens Heineken betreft een hiervan afgeleide vordering en zal dus eveneens worden afgewezen.
4.14.
Vegana zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij zal het salaris advocaat worden berekend aan de hand van de waarde van de vordering van Vegana, zijnde ongeveer 3 miljoen euro. De kosten aan de zijde van HSC c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 1.836,00
- salaris advocaat €
6.422,00(2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 8.258,00

5.5. De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Vegana in de proceskosten, aan de zijde van HSC c.s. tot op heden begroot op € 8.258,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas, rechter, bijgestaan door mr. M.E.A. Möhring, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015. [1]

Voetnoten

1.*