ECLI:NL:RBAMS:2014:9829

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
AMS 13/3062
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschade door Tracébesluit Westrandweg (A5) en de voorzienbaarheid van schade

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om planschade die eisers hebben geleden als gevolg van het Tracébesluit Westrandweg (A5). De rechtbank heeft op 18 december 2014 uitspraak gedaan in de zaak tussen verschillende eisers, waaronder een bedrijf en een stichting, en de Minister van Infrastructuur en Milieu. De eisers stelden dat zij recht hadden op schadevergoeding op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999, omdat zij schade hadden geleden aan hun onroerende zaken door de aanleg van de Westrandweg. De rechtbank oordeelde dat de permanente schade voor een deel van de onroerende zaken voorzienbaar was ten tijde van de aankoop, waardoor de verweerder niet verplicht was om schadevergoeding te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat de schade niet voorzienbaar was en dat de schadevergoeding voor tijdelijke hinder en kosten van rechtsbijstand niet kon worden toegewezen vanwege onvoldoende onderbouwing. De rechtbank bevestigde dat de schadevergoeding voor permanente schade aan twee objecten, respectievelijk € 55.000 en € 20.000, terecht was vastgesteld door de verweerder, en dat de eisers niet in aanmerking kwamen voor vergoeding van schade voor de andere objecten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/3062

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2014 in de zaak tussen

[bedrijf] , te Amsterdam, eiseres,

[Stichting], gevestigd te
Haarlemmerliede en Spaarnwoude, eiseres,
[naam] ,eiser,
en
[naam 1] ,eiser
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde mr. drs. C.C.J. Hartendorf),
en

de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde mr. A. Herczog).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om schadevergoeding op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (de Regeling) gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 23 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2014. Namens eisers is verschenen [naam] , bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Eveneens aanwezig is mr. N.T.N. Wahlen, kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eveneens is namens verweerder aanwezig [betrokkene] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend teneinde eisers in de gelegenheid te stellen een nadere uiteenzetting te geven omtrent ter zitting nader ingenomen standpunten. Verweerder is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
[naam] en diens broer [naam 1] zijn sinds 23 december 1974 eigenaar van het perceel met daarop een woning gelegen aan de [adres] [nummer ] te Amsterdam.
Op 15 mei 1987 is [Stichting] (de Stichting) eigenaar geworden van het perceel met daarop een woning gelegen aan de [adres] [nummer 1] te Amsterdam. De bestuurders van de Stichting zijn [naam] , [naam 1] en [naam 2] . In maart/mei 1997 hebben [naam] en [naam 1] het perceel met daarop een woning gelegen aan de [adres] [nummer 2] te Amsterdam gekocht en geleverd gekregen. Op 14 juli 1999 is de eigendom overgedragen aan de Stichting. Op 6 januari 1993 hebben [naam] , [naam 1] en [naam 2] het perceel met daarop een woning gelegen aan de [adres] [nummer 3] te Amsterdam in eigendom verkregen. Op 1 maart 1993 is de eigendom geleverd. Op 27 maart 2001 is de eigendom overgegaan door inbreng naar [bedrijf] (de vennootschap).
1.2
Op 13 maart 2008 heeft verweerder het Tracébesluit Westrandweg (het Tracébesluit) vastgesteld voor de aanleg van de Westrandweg. Het Tracébesluit is op 23 maart 2008 bekend gemaakt en op 29 juli 2009 onherroepelijk geworden. Het ziet op een nieuw aan te leggen stuk snelweg van rijksweg A5 met twee keer twee rijstroken, gepland tussen knooppunt Raasdorp en een beoogde nieuwe aansluiting op rijksweg Al 0, nabij de Coentunnel.
1.3
Eisers hebben bij verweerder een verzoek ingediend om schadevergoeding op grond van de Regeling ten gevolge van schade veroorzaakt door het Tracébesluit en de daaropvolgende aanleg van de Westrandweg. Eisers stellen – voor zover in deze van belang – recht op vergoeding te hebben van schade geleden aan of in verband met de in 1.1 genoemde objecten.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder onder gedeeltelijke overneming van het conceptadvies van 4 juni 2012 en het definitieve advies van 4 oktober 2012 van de Deskundigencommissie Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (de Commissie Ten Kate) aan [naam] en [naam 1] schadevergoeding toegekend voor permanent te lijden schade aan het object [adres] [nummer ] ter hoogte van € 55.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2010 tot aan de dag van uitbetaling. Aan de Stichting heeft verweerder voor permanent te lijden schade aan het object [adres] [nummer 1] een vergoeding toegekend van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2010 tot aan de dag van uitbetaling. Verweerder heeft hierbij in navolging van rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het beoordelingsstelsel voor planschade gehanteerd. De waardeverminderingen voor de objecten [adres] [nummer 2] en [nummer 3] blijven geheel onvergoed wegens voorzienbaarheid van de schadeoorzaak. Verweerder kent geen schadevergoeding toe voor tijdelijke schade of de door eisers gemaakte kosten voor een adviseur.
1.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante wetgeving.
2.1
Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Tracéwet kent Onze Minister, indien een belanghebbende ten gevolge van een Tracébesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Op grond van het tweede lid blijft afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.
Op grond van het derde lid kunnen bij regeling van Onze Minister regels worden gesteld omtrent de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.
2.2
Op grond van het eerste lid van artikel 6.1 van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.3
Op grond van artikel 6.5 van de Wro vergoeden burgemeester en wethouders indien zij een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 toekennen daarbij tevens:
a. de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand;
b. de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag.
Permanente schade
3.1
De rechtbank stelt voorop dat het verzoek om vergoeding van schade die wordt geleden ten gevolge van het Tracébesluit beoordeeld dient te worden naar de maatstaven die gelden voor de beoordeling van planschade.
3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers ten gevolge van het Tracébesluit in een planologisch nadeliger situatie zijn gekomen. Eisers stellen dat te weinig vergoeding is toegekend voor de objecten [adres] [nummer ] en [nummer 1] , omdat de permanente schade hoger is dan waar de Commissie Ten Kate van uitgaat. Daarnaast is ten onrechte geen schadevergoeding toegekend ten aanzien van de objecten [adres] [nummer 2] en [nummer 3] .
Permanente schade met betrekking tot de objecten [adres] [nummer ] en [nummer 1]
4.1
Verweerder heeft aan de toekenning van een schadevergoeding voor permanent geleden schade met betrekking tot de objecten [adres] [nummer ] en [nummer 1] de planschadebeoordeling uit het conceptadvies van 4 juni 2012 en het definitieve advies van 4 oktober 2012 van de Commissie Ten Kate ten grondslag gelegd.
De Commissie Ten Kate heeft ten aanzien van de woning gelegen aan de [adres] [nummer ] overwogen dat deze direct vóór de inwerkintreding van het Tracébesluit op 23 maart 2008 getaxeerd wordt op een bedrag van € 550.000,-. De woning heeft na de inwerkingtreding van het Tracébesluit nog een waarde van € 495.000,-, zodat er sprake is van een permanente waardevermindering van € 55.000,-. De gemiddelde waarde per vierkante meter oppervlakte van woningen gelegen op meer dan 300 meter van de Westrandweg leidt tot een waarde van de woning die circa 3,5% afwijkt van de voornoemde waarde voor het Tracébesluit, hetgeen gerechtvaardigd is op grond van de bijzondere kenmerken van de woning, te weten dat de woning vrijstaand is, een grote garage aanwezig is en het karakter van de woning als bedrijfswoning door de aanwezigheid van de direct achter de woning gelegen kassen. De Commissie acht de waardevermindering van 10% voor de woning gerechtvaardigd. Enerzijds geven de planologische mogelijkheden om de gronden te bebouwen en de aanwezigheid van het achtergelegen bedrijf reden om uit te gaan van een lager dan gemiddeld percentage, anderzijds is de afstand tot de Westrandweg relatief kort en is de woning in de richting van de Westrandweg georiënteerd.
De Commissie Ten Kate heeft ten aanzien van de woning gelegen aan de [adres] [nummer 1] overwogen dat deze direct voor de inwerkintreding van het Tracébesluit op 23 maart 2008 getaxeerd wordt op een bedrag van € 225.000,-. De woning heeft na de inwerkingtreding van het Tracébesluit nog een waarde van € 205.000,-, zodat er sprake is van een permanente waardevermindering van € 20.000,-. De gemiddelde waarde per vierkante meter oppervlakte van woningen gelegen op meer dan 300 meter van de Westrandweg leidt tot een waarde van de woning die circa 40% afwijkt van de voornoemde waarde voor het Tracébesluit, hetgeen gerechtvaardigd is op grond van de bijzondere kenmerken van de woning, te weten de eenvoudige en grotendeels versleten afwerking en inrichting en het karakter van de woning als bedrijfswoning door de aanwezigheid van de direct achter de woning gelegen kassen. De Commissie acht de waardevermindering van 8,9% voor de woning gerechtvaardigd. Ook in dit geval geven enerzijds de planologische mogelijkheden om de gronden te bebouwen en de aanwezigheid van het achtergelegen bedrijf reden om uit te gaan van een lager dan gemiddeld percentage en is anderzijds de afstand tot de Westrandweg relatief kort en is de woning in de richting van de Westrandweg georiënteerd.
4.2
De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige uit mag gaan, indien uit het advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56).
4.3
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de aanwezigheid van de achter de woningen gelegen aan de [adres] [nummer ] en [nummer 1] gelegen kassen, anders dan verweerder stelt, niet van invloed zijn op de taxatie van de waardevermindering als gevolg van het Tracébesluit Westrandweg. Het tracé is immers gelegen aan de [kant] van de woningen terwijl de kassen gelegen zijn aan de [kant] . Daarnaast gaat het om bedrijfswoningen, in de waarde waarvan de aanwezigheid van de kassen al verdisconteerd is. Eisers hebben in beroep verder een taxatierapport overgelegd van Cees Steur Makelaars o.g. (Steur) van 1 oktober 2013 waarin staat dat de woning op het perceel [adres] [nummer ] op peildatum 25 september 2013 een waarde van € 340.000,- heeft.
4.4
Verweerder heeft er op gewezen dat er door de Commissie Ten Kate zowel bij de taxatie van de woning als bij de taxatie van de waardevermindering rekening is gehouden met de aanwezigheid van de kassen. Bij de taxatie wordt rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder de waardedrukkende factoren, te weten dat het gaat om bedrijfsruimtes en de omstandigheid dat er kassen achter de woning liggen.
Verweerder heeft verder verwezen naar een aanvullend advies van de Commissie Ten Kate van 14 april 2014, waarin is gereageerd op het door eisers in beroep overgelegde taxatierapport. De Commissie heeft er op gewezen dat de getaxeerde waarde door Steur aanzienlijk lager is dan de waarde die de commissie getaxeerd had direct na het in werking treden van het Tracébesluit op 23 maart 2008 (€ 495.000,-) en dat dit verschil maar ten dele kan worden verklaard door de verschillende peildata. Volgens de Commissie moet het er voor worden gehouden dat Steur te lage eenheidsprijzen voor de grond heeft gehanteerd, aangezien het gaat om gronden gelegen in de directe omgeving van Amsterdam en die bebouwd zijn met een vrijstaande woning met garage/kantoor. Bovendien is gerekend met een te klein bouwvolume, onder meer omdat de garage als kantoor is ingericht. Daarnaast overweegt de Commissie dat de taxatie door Steur zich goed laat vergelijken met de eigen taxatie van de waardevermindering op grond van het egalitébeginsel, omdat bij beide taxaties is uitgegaan van de feitelijke situatie (in tegenstelling tot die ten behoeve van planvergelijking). De Commissie concludeert dat zij de waardevermindering van het perceel [adres] [nummer ] als gevolg van de komst van de Westrandweg op een hoger bedrag heeft getaxeerd dan Steur, indien rekening wordt gehouden met de omstandigheden dat de taxatie van Steur mede betrekking heeft op de omliggende bedrijven en ook ziet op een latere peildatum. Daarom houdt de Commissie vast aan de eigen taxatie.
4.5
Eisers hebben kennelijk bedoeld te betogen dat het wegdenken van de kassen bij de taxatie van de woningen en de waardevermindering van de woningen (op positieve) wijze zou leiden tot een grotere waardevermindering van de woningen. De rechtbank volgt dit betoog niet. Immers, indien het waardedrukkend effect bij de bepaling van de waarde van de woning vóór het Tracébesluit zou moeten worden weggedacht, zou dit ook moeten gebeuren bij de bepaling van de waarde van de woning na het Tracébesluit. Onvoldoende gemotiveerd is voorts dat dit tot een grotere waardevermindering zou leiden. Daarbij volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat voor de bepaling van beide voornoemde waarden rekening dient te worden gehouden met alle relevante omstandigheden en dat de aanwezigheid van kassen in de nabije omgeving van een woning een waardedrukkend effect heeft, in aanvulling op het feit dat het een bedrijfswoning is. Daarbij is niet relevant dat uit het conceptadvies van de Commissie Ten Kate zou kunnen worden afgeleid dat de waardedrukkende omstandigheid dat het een bedrijfswoning betreft de omstandigheid dat kassen achter de woning zijn gelegen, omvat.
4.6
Ten aanzien van het overgelegde taxatierapport inzake [adres] [nummer ] wijst de rechtbank er allereerst op dat gelet op het aanzienlijk verschil in peildata (23 maart 2008 en 25 september 2013) hieruit niet zonder nadere onderbouwing valt af te leiden dat de oorspronkelijke taxatie door de Commissie Ten Kate onjuist zou zijn. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de Commissie Ten Kate de waarde van het object [adres] [nummer ] voor of na het Tracébesluit onjuist zou hebben vastgesteld. In dit verband verwijst de rechtbank naar hetgeen de Commissie in haar aanvullend advies van 14 april 2014 schrijft, met name naar de overwegingen met betrekking tot de door Steur gehanteerde eenheidsprijzen voor de grond en het gehanteerde bouwvolume. Eisers hebben deze overwegingen niet weersproken. Dit leidt tot de conclusie dat hetgeen door eisers is aangevoerd geen aanleiding geeft tot twijfel aan de door de Commissie Ten Kate geconcludeerde waarden van het object [adres] [nummer ] en daarmee de geconcludeerde waardevermindering ten gevolge van het Tracébesluit.
4.7
De Commissie Ten Kate heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemaakt op welke feiten en omstandigheden zij haar taxatie van de objecten [adres] [nummer ] en [nummer 1] heeft gebaseerd en hoe zij tot de vastgestelde waardevermindering is gekomen.
Verweerder heeft dan ook het conceptadvies en het definitieve advies van de Commissie aan de toekenning van een vergoeding van permanente schade van € 55.000,- en € 20.000,- voor de objecten [adres] [nummer ] respectievelijk [adres] [nummer 1] aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Hetgeen eisers hebben aangevoerd, kan gelet op het voorgaande niet slagen. Verweerder heeft in redelijkheid de vergoeding voor permanente schade ter zake van deze objecten kunnen vaststellen op voornoemde bedragen. Het beroep kan in zoverre niet slagen.
Permanente schade met betrekking tot de objecten [adres] [nummer 2] en [nummer 3]
5.1
Verweerder heeft aan de toekenning van een schadevergoeding voor permanent geleden schade met betrekking tot de objecten [adres] [nummer 2] en [nummer 3] afgeweken van het conceptadvies van 4 juni 2012 en het definitieve advies van 4 oktober 2012 van de Commissie Ten Kate aan het besluit ten grondslag gelegd. De Commissie heeft de permanente waardevermindering van de objecten [adres] [nummer 2] en [nummer 3] bepaald op € 25.000 respectievelijk € 15.000, waarna een korting vanwege aanvaard risico van 30% in aanmerking zou moeten worden genomen. Daarbij heeft de Commissie erop gewezen dat [adres] [nummer 2] en [nummer 3] in maart/mei 1997 respectievelijk op 1 maart 1993, en derhalve in de periode van voorzienbaarheid tussen 10 maart 1988 en 22 maart 2004, zijn verworven.
Verweerder heeft bij dit laatste aangesloten, in zoverre dat ten tijde van de verwerving van de objecten in maart/mei 1997 respectievelijk op 1 maart 1993 het tracé van de Westrandweg voor eisers voldoende kenbaar was. De doorbreking van de voorzienbaarheid vanaf eind 1998 tot in 2004 maakt niet dat het tracé ten tijde van de aankoop van de objecten voor eisers onvoldoende kenbaar was. Verweerder volgt de Commissie Ten Kate echter niet als het gaat om de 30% aftrek die zij voor de tijdsduur bij voorzienbaarheid hanteert, omdat volgens verweerder de geleden schade vanwege de voorzienbaarheid redelijkerwijs in zijn geheel voor rekening van eisers dient te blijven.
5.2
Eisers hebben ten aanzien van [adres] [nummer 2] en [nummer 3] betoogd dat in maart/mei 1997 en op 1 maart 1993 het tracé van de Westrandweg voor eisers onvoldoende kenbaar was en er geen sprake was van voorzienbaarheid. Voor zover er al sprake zou zijn van enige voorzienbaarheid zag deze op een besluit dat nooit tot uitvoering is gebracht. Eisers hebben een verzoek om schadevergoeding ingediend naar aanleiding van het Tracébesluit dat is vastgesteld op 13 maart 2008 en niet op basis van het eerdere Tracébesluit uit 1991 dat nooit tot uitvoering is gebracht. Eisers wijzen er op dat indien één van de tracés van het Tracébesluit uit 1991 daadwerkelijk uitgewerkt was eisers daarvan minder schade zouden hebben met ondervonden, vanwege een destijds beoogde op- en afrit bij de [straat] .
5.3
De rechtbank overweegt dat in 1989 de Projectnota/MER (de Projectnota) ter inzage is gelegd. In de Projectnota werd een aantal tracéalternatieven voor de Westrandweg onderzocht, waaronder het tracéalternatief I hoge ligging. Op 8 maart 1991 is door de Minister van Verkeer en Waterstaat het besluit genomen om het tracé van de Westrandweg uit te voeren overeenkomstig alternatief I hoge ligging. Ten tijde van de aankoop van de percelen [adres] [nummer 2] en [nummer 3] in respectievelijk maart/mei 1997 en op 1 maart 1993 was voor eisers uit diverse openbare bronnen voldoende duidelijk dat de Westrandweg gerealiseerd zou worden. De Westrandweg zoals deze uiteindelijk is gerealiseerd, komt overeen met de tracévariant I hoge ligging zoals deze reeds in de Projectnota was opgenomen. Eisers hadden daarom als redelijk denkend en handelend kopers rekening kunnen houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. De schade als gevolg van de Westrandweg was daarmee voor eisers ten tijde van de aankoop van de percelen voorzienbaar. Dat de thans gerealiseerde Westrandweg op enkele aspecten afwijkt van de weg zoals die werd weergegeven in de Projectnota I hoge ligging maakt niet dat hiermee de voorzienbaarheid van de schade is komen te vervallen.
Eisers hebben hun stelling dat zij minder schade zouden hebben geleden indien het Tracébesluit uit 1991 uitgevoerd was niet nader onderbouwd en de rechtbank ziet hierin evenmin aanleiding om te oordelen dat er geen sprake was van voorzienbaarheid of dat er slechts een korting op de vergoeding van de schade gegeven had moeten worden.
5.4
Voor zover er al sprake is van voorzienbaarheid. hebben eiseres verder ten aanzien van [adres] [nummer 2] en [nummer 3] betoogd dat er geen sprake is van volledige voorzienbaarheid zodat er slechts een beperkte korting op de vergoeding aan de orde kan zijn. Eisers betwisten dat de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO3436, niet analoog toepasbaar zou zijn. Met de Commissie Ten Kate in het conceptadvies zijn eisers van mening dat er in dit geval rekening moet worden gehouden met de lange duur van de totstandkoming van het schadeveroorzakende besluit. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het is afgeweken van het zeer uitgebreide advies van de adviescommissie, aldus eisers.
5.5
Ten aanzien van de door eisers genoemde uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een vergelijkbaar geval zodat deze uitspraak niet analoog toegepast kan worden. In de uitspraak van de Afdeling was sprake van het langdurig nalaten door de overheid van het voldoen aan een wettelijke plicht uit de Luchtvaartwet, namelijk het vaststellen van geluidzones rondom het luchtvaartterrein. De besliscommissie van het Schadeschap Schiphol heeft daarop besloten om een korting van 50% op het begrote schadebedrag in rekening te brengen in plaats van 100%. In dit geval is er geen sprake van het niet voldoen aan een wettelijke plicht, zodat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om hier in navolging van voornoemde uitspraak van de Afdeling een korting toe te passen. Hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd, kan niet slagen.
5.6
De rechtbank overweegt voorts dat de Commissie Ten Kate heeft geadviseerd om in de periode gelegen tussen de publicatie van het Tracébesluit van 1991 (10 maart 1988) en 22 maart 2004 te rekenen met een percentage aanvaard risico van 30% vanwege de lange duur van de totstandkoming, te weten twintig jaar. Om die reden is geadviseerd voor [adres] [nummer 2] en [nummer 3] 70% van het nadeel te compenseren. Verweerder is hiervan bij het primaire besluit afgeweken. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat de Commissie Ten Kate thans een andere mening is toegedaan. Dit is, zo stelt de rechtbank vast, bevestigd in het aanvullend advies van de Commissie van 14 april 2014, waarin staat dat de Commissie eerst niet bekend was met brieven van Rijkswaterstaat die in 1999 zijn verzonden aan bewoners van de [straat 1] en omgeving, en dat de Commissie zich vanwege die brieven thans op het standpunt stelt dat van een langdurige periode van voorzienbaarheid van 20 jaar geen sprake meer is, zodat wordt uitgegaan van een aanvaard risico van 100% in de periode tussen 10 maart 1988 en eind 1998. Van het ongemotiveerd afwijken van het definitieve advies van de Commissie is dan ook, anders dan eisers stellen, geen sprake.
5.7.
Verder overweegt de rechtbank dat uitgaande van voorzienbaarheid het in het geheel niet vergoeden van schade in de rede ligt. In dit verband verwijst de rechtbank naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 waarin is aangegeven dat voor het aannemen van risicoaanvaarding niet is vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vast staat. Niet vereist is dat zekerheid bestaat dat de voorziende gebeurtenis zal gebeuren. Van gedeeltelijke voorzienbaarheid in de zin dat niet de gehele Westrandweg zoals uit het Tracébesluit voortvloeit, voorzienbaar was, is verder niet gebleken. Dat, zoals eisers ter zitting hebben gesteld, in 1991 het plan bestond in de nabije omgeving van de objecten een op- en afrit te realiseren, wat daarvan ook zij, doet er niet aan af. Niet aannemelijk is gemaakt dat vanwege het vervallen van de mogelijke op- en afrit het uiteindelijke Tracébesluit in grotere mate tot nadeel heeft geleid. Verder is geen reden om aan te nemen dat relevant is dat het juridische kader ten gevolge van de inwerkingtreding van het Tracéwet is gewijzigd, dat het Tracébesluit pas in een laat stadium in het bestemmingsplan is verwerkt en dat de voorzienbaarheid volgens verweerder gedurende een bepaalde na de verwerving gelegen periode was onderbroken. Dat gelet op de laatste omstandigheid bij aankoop van een onroerende zaak in die periode geen sprake is van voorzienbaarheid terwijl bij de onderhavige verwervingen dat wel het geval was, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van rechtsongelijkheid, zoals eisers hebben gesteld. Er is dan immers geen sprake van gelijke gevallen. Ook het beroep van eisers op het gelijkheids beginsel slaagt daarom niet.
6.1
Eisers hebben ten aanzien van [adres] [nummer 2] de datum die verweerder als uitgangspunt heeft gebruik voor de beoordeling van de voorzienbaarheid, betwist. Volgens eisers moet er in plaats van naar maart/mei 1997 gekeken worden naar de datum van verkrijging door de Stichting op 14 juli 1999. Dit valt binnen de periode waarin er volgens verweerder geen sprake is van voorzienbaarheid. Er is hier sprake van overdracht van een onroerend goed door particulieren aan een Stichting en daarom aan een andere entiteit. Dat die particulieren toevallig ook betrokken zijn bij de Stichting doet daar niets aan af. Daarbij komt dat de Stichting niet alleen wordt bestuurd door de voormalige eigenaren [naam] en [naam 1] , maar ook door de derde broer [naam 2] , en dat de drie broers alle drie [functie] van de Stichting zijn.
6.2
Verweerder heeft in dit verband er op gewezen dat geen koopovereenkomst is overgelegd die aan de akte van levering van 14 juli 1999 vooraf is gegaan, terwijl alleen indien de koopovereenkomst gesloten is na 1 januari 1999 , er geen sprake is van voorzienbaarheid. Het gevolg van het ontbreken van de koopovereenkomst dient voor rekening van eisers te blijven. Slechts indien blijkt dat de koopovereenkomst is gesloten na 1 januari 1999 volgt verweerder het aanvullende advies van de Commissie Ten Kate van 14 april 2014 dat uitsluitend ten aanzien van [naam 2] de overdracht als een investeringsbeslissing kan worden beschouwd. In die situatie dient twee derde deel van het nadeel als aanvaard risico voor rekening van eisers te blijven.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat voor de voorzienbaarheid van permanente schade het aan te leggen criterium is of voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in voor hem ongunstige zin zou veranderen. De voorzienbaarheid dient op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling te worden beoordeeld naar het moment van de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1300). De rechtbank overweegt dat niet duidelijk is geworden wanneer de tussen de broers [naam] en [naam 1] en de Stichting gesloten koop tot stand is gekomen en dat deze onduidelijkheid voor rekening en risico van eisers dient te blijven. In de door eisers ingebrachte akte van levering staat uitsluitend vermeld dat een koopovereenkomst is gesloten, doch wordt geen datum genoemd. Voorts had het op de weg van eisers gelegen, mede gelet op het expliciete standpunt van verweerder dat het ontbreken van duidelijkheid over de datum van koop voor eisers rekening moet komen, hieromtrent nader bewijs in te brengen. Nu niet door eisers aannemelijk is gemaakt dat de koopovereenkomst na 1januari 1999 tot stand is gekomen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de [adres] [nummer 2] is gekocht in een periode dat sprake is van voorzienbaarheid.
6.4
Eisers hebben ten aanzien van [adres] [nummer 2] ook aangevoerd dat de verkrijging het rechtstreekse gevolg was van een civiele procedure die vanaf 1974 liep en om die reden niet moet worden uitgegaan van aankoop van het object in een periode dat de schade voorzienbaar was. De gemeente, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van eisers, had, als toenmalige eigenaar van de grond, in 1974 ten onrechte de rechten van de broers als (mede)pachters geschonden, omdat zij als pachters het eerste recht van koop hadden.
Uiteindelijk is de gemeente door de rechtbank bij vonnis van 29 januari 1997 veroordeeld tot overdracht van het perceel aan eisers.
6.5
Verweerder heeft het standpunt van eiser bestreden onder verwijzing naar het aanvullend advies van 14 april 2014 van de Commissie Ten Kate. Daarin staat dat het onduidelijk blijft of en op welk moment [naam] en [naam 1] als pachters in de gepachte grond hebben geïnvesteerd door daarop te bouwen en/of voorzieningen aan te brengen. De Commissie kan daarom niet vaststellen dat de aankoop van de [adres] [nummer 2] beschouwd moet worden als een investering in een bestaand belang en om die reden, ondanks het feit dat de aanleg van de Westrandweg voorzienbaar was, als redelijke handeling moet worden beschouwd. Het enkele feit dat eisers die grond voorafgaande aan de koop in pacht hadden en over de overdracht daarvan langdurig hebben geprocedeerd is daartoe onvoldoende.
6.6
De rechtbank overweegt dat onder omstandigheden voor de bepaling van de vergoeding voor permanente schade niet alleen het moment van de aankoop van een onroerende zaak, doch tevens een daaraan voorafgaand moment van belang kan zijn. Dit kan zich met name voordoen in de situatie dat voorafgaand aan de aankoop (op welk moment de schade voorzienbaar was) en met het oog op die aankoop investeringen in de aan te kopen onroerende zaak zijn gedaan en die investeringen zijn gedaan in een periode dat voor een redelijk denkend en handelend koper geen aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in voor hem ongunstige zin zou veranderen. Een vervolgens mede op basis van die investeringen afgesproken koopprijs kan in dat verband mede van invloed zijn. In de onderhavige situatie is gebleken dat eisers gedurende langere periode de bedoeling hadden het object [adres] [nummer 2] te kopen maar dat door omstandigheden [naam] en [naam 1] het object pas in maart/mei 1997 hebben gekocht. Eisers hebben vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat zij ook voorafgaand aan de aankoop investeringen in het object hebben gedaan. Dat zij vóór de aankoop gedurende meer dan twintig jaar pachters waren van de grond, doet daaraan niet af. Hetgeen eisers hierover hebben aangevoerd, kan dus niet slagen.
6.7
Ook ten aanzien van [adres] [nummer 3] hebben eisers de datum die verweerder als uitgangspunt heeft gebruikt voor de beoordeling van de voorzienbaarheid, betwist. Ze hebben betoogd dat in plaats van naar 1 maart 1993 gekeken moet worden naar het moment van verkrijging op 27 maart 2001 door de vennootschap. Ook deze datum valt binnen de periode waarin er volgens verweerder geen sprake was van voorzienbaarheid. Eisers hebben er op gewezen dat er in dit geval sprake is van een overgang van particulieren naar een B.V.
Zij hebben verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:. Door de verdeling van de cumulatief preferente aandelen in de vennootschap over de drie broers hebben zij niet in gelijke mate recht op de winst in de vennootschap, terwijl zij vóór de inbreng ieder voor gelijke delen eigenaar waren van het object.
6.8
Verweerder heeft het standpunt van eiser bestreden onder verwijzing naar het aanvullend advies van 14 april 2014 van de Commissie Ten Kate. Daarin staat dat erbij de inbreng van 27 maart 2001 geen sprake is van een ‘overdracht in familieverband’ waarvan de datum van overdracht ingevolge de uitspraken van de Afdeling van 17 juli 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE5405 en AE5403) en van 19 februari 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AF4712) bepalend kan zijn voor het aannemen van aanvaard risico.
Het gaat om de inbreng van diverse vermogensrechten waaronder het eigendomsrecht van het perceel [adres] [nummer 3] , in een vennootschap door de eigen beheervennootschappen van de oorspronkelijke eigenaren. Zij behouden daarbij (indirect) de volledige zeggenschap over het perceel. Dat de oorspronkelijke eigenaren niet in gelijke mate gerechtigd zijn tot de winst van de vennootschap hangt samen met het feit dat zij ook in verschillende mate hebben ingebracht, zodat niet van een investeringsbeslissing sprake is. De Commissie heeft onder verwijzing naar dezelfde uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1423 geoordeeld dat de inbreng in de vennootschap niet relevant is bij de vraag of sprake is van voorzienbaarheid.
6.9
De rechtbank overweegt dat de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011 de situatie betrof dat mogelijk schade was toegebracht aan een onderneming. De onderneming werd eerst in een vennootschap onder firma gedreven, doch werd op een datum waarop de schade voorzienbaar was, ingebracht in een besloten vennootschap. De Afdeling overwoog dat de geleden schade desondanks niet voor rekening van de besloten vennootschap moest blijven omdat slechts de rechtsvorm was gewijzigd en de in de besloten vennootschap ingebrachte onderneming feitelijk ongewijzigd was voortgezet. De rechtbank overweegt dat de uitspraak van de Afdeling - net als de onderhavige situatie - ziet op de inbreng van een vermogensbestanddeel waar potentieel schade aan is toegebracht. De Afdeling hield geen rekening met de inbreng omdat alleen de rechtsvorm gewijzigd was.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook in dit geval de inbreng in de vennootschap voor de vraag of recht bestaat op schadevergoeding buiten beschouwing blijven. Weliswaar zijn de broers als aandeelhouder niet (langer) in gelijke mate gerechtigd op eventuele winst uit het object, doch dit is slechts veroorzaakt door hetgeen verder is ingebracht door hen in de vennootschap.
De mate waarin recht bestaat op en zeggenschap bestaat over [adres] is ongewijzigd gebleven.
Dit leidt tot de conclusie dat de voorzienbaarheid die aan de broers kon worden tegengeworpen, ook aan de vennootschap kan worden tegengeworpen.
Hetgeen eisers in dit verband hebben aangevoerd, kan niet slagen.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat voor [adres] [nummer 2] en [nummer 3] sprake is van voorzienbaarheid van de geleden schade en heeft verweerder in redelijkheid besloten dat daarvoor geen vergoeding behoeft te worden verstrekt.
Tijdelijke schade
8.1
Eisers hebben verzocht om vergoeding van de tijdelijk door hen geleden schade ten gevolge van de aanleg van de Westrandweg. De door eisers ondervonden geluidsoverlast was niet gering en, anders dan verweerder stelt, van dien aard dat deze het normaal maatschappelijk risico te boven gaat. Zij stellen gedurende 18 maanden overlast in de woonomgeving te hebben ervaren terwijl zij hieraan niet anders konden ontkomen dan door het verlaten van hun eigen woning. Er reden zware vrachtwagens over een kleine weg voor de percelen van eisers langs. De hinder was niet beperkt tot doordeweekse dagen. Deze hinder was voor eisers niet te voorzien. De overlast die eisers ten gevolge van de iets verderop gelegen N200 ondervinden valt in vergelijking met deze hinder mee, aldus eisers.
8.2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van [adres] [nummer 2] en [nummer 3] dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling een redelijke denkend en handelend koper bij de aankoop van een perceel waarbij sprake is van een voorzienbaar planologisch nadelige situatie ten gevolge van een Tracébesluit, eveneens rekening moet houden met tijdelijke overlast en beperkingen die gepaard gaan met de verwezenlijking van het tracé (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014: 3090). De rechtbank is niet gebleken van verdergaande overlast en beperkingen dan in dit kader redelijk geacht kan worden. Reeds hierom komt de door eisers gevorderde tijdelijke schade voor deze objecten niet voor vergoeding in aanmerking.
8.3
Ten aanzien van [adres] [nummer ] en [nummer 1] overweegt de rechtbank dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling gestelde schade die niet of niet uitsluitend kan worden aangemerkt als een rechtstreeks gevolg van het Tracébesluit maar wel aan daaruit voortvloeiende besluiten of uitvoeringshandelingen dient te worden aangemerkt als een verzoek om nadeelcompensatie, waarbij alsdan onder meer de vraag dient te worden beantwoord of er sprake is van buiten het normale risico vallende en op een beperkte groep burgers drukkende schade (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 ECLI:NL:RVS:2005:AT0572). Ook bij tijdelijke hinder dient te worden onderzocht of er voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de woon- en leefsituatie ten gevolge van uitvoeringshandelingen in negatieve zin zou worden gewijzigd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2006 ECLI:NL:RVS: 2006: AZ5163). Onder omstandigheden kan er aanleiding zijn schade bestaande uit tijdelijk verlies van woongenot ten laste van de benadeelde te laten, indien de aard, de geringe ernst en de beperkte duur van dat verlies daartoe aanleiding geven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6794).
8.4
Verweerder heeft ten aanzien van de door eisers ondervonden overlast er op gewezen dat het vooral ging om last van het geluid van vrachtwagens en van de heiwerkzaamheden. Er is een aangepaste heimethode gebruikt die minder overlast gaf, aldus verweerder. Bij de aanleg van de Westrandweg is vooral doordeweeks en overdag gewerkt, gedurende een periode van achttien maanden. Incidenteel is er in het weekend overdag gewerkt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de intensiteit en de omvang van de hinder niet van dien aard zijn dat deze het normaal maatschappelijk risico te boven gaan.
8.5
De rechtbank ziet in hetgeen door eisers naar voren is gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de ondervonden overlast en hinder behorende bij een grootschalig project als de aanleg van de Westrandweg van dien aard is (geweest) dat dit het normaal maatschappelijk risico te boven gaat. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd waaruit die specifieke overlast zou hebben bestaan die maakt dat er gelet op de aard en de ernst van de overlast aanleiding zou bestaan de tijdelijke schade te vergoeden. Dat ten behoeve van de werkzaamheden vrachtverkeer door landelijk gebied is gegaan waardoor de weg nabij de objecten beschadigd is geraakt, leidt niet tot een andere conclusie. Verweerder heeft een vergoeding voor de door eisers geclaimde tijdelijke schade dan ook op goede gronden geweigerd.
Wettelijke rente
9.1
Eisers hebben gesteld met betrekking tot de datum vanaf welke de te vergoeden wettelijke rente over de toegekende schadevergoeding moet worden berekend, dat de aanvraag niet op 1 september 2010 maar op 31 augustus 2010 is ingediend. Om die reden zou de datum vanaf wettelijke rente zou moeten worden berekend één dag eerder liggen danverweerder heeft aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben zij een brief gedagtekend 31 augustus 2010 ingebracht, gericht aan verweerder waarboven staat vermeld “persoonlijk te overhandigen” en welke voor ontvangst is getekend.
9.2.
De rechtbank stelt met betrekking tot de betwiste datum waarop de verzoeken bij verweerder zijn ingediend dat het enige belang van eisers bij deze grond het verkrijgen van één dag extra rente is, nu zoals ook door verweerder ter zitting bevestigd, het inhoudelijk gezien voor de besluitvorming door verweerder geen verschil heeft uitgemaakt of de aanvragen een dag eerder of een dag later bij verweerder zijn ingediend. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder een kopie van de brief van 31 augustus 2010 heeft ingediend, welke bij het verzoek om schadevergoeding zou zijn gesloten. Op de brief zit een stempel van verweerder van 1 september 2010, kennelijk zijnde een stempel voor ontvangst. Hieruit leidt de rechtbank af dat het verzoek op laatstgenoemde datum is ingediend. De inhoud van de brief van 31 augustus 2010 leidt niet tot de conclusie dat die op 31 augustus 2010 is ingediend. Dat de stukken persoonlijk zijn overhandigd, leidt ook niets tot een ander oordeel.
Daaruit volgt dat dit standpunt van eisers faalt.
Kosten deskundige
10.1
Eisers hebben tot slot vergoeding gevraagd voor de kosten voor rechtsbijstand voor de gehele procedure, inclusief het doen van de aanvraag en het reageren op het concept-advies. De bijstand van een deskundige was in deze noodzakelijk, zodat er plaats is de kosten die eisers hebben gemaakt te vergoeden. Het advies was gelet op de discussie tussen verweerder en de adviescommissie of er sprake was van nadeelcompensatie of planschade al zodanig gecompliceerd dat er van eisers niet verwacht kan worden deze discussie zonder deskundige bijstand volledig te doorgronden. De totale kosten voor eisers zijn € 5.933,70 inclusief BTW.
10.2
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6.5 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) slechts ruimte biedt voor vergoeding van gemaakte kosten in de primaire fase indien een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro wordt toegekend. Uit het voorgaande volgt dat eisers terecht een dergelijke vergoeding is geweigerd voor de percelen [adres] [nummer 2] en [nummer 3] , zodat een vergoeding alleen zou kunnen zien op de percelen [nummer ] en [nummer 1] , toegekend aan [naam] en [naam 1] respectievelijk de Stichting.
10.3
Voor zover verweerder heeft gesteld dat de kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen als de kosten tot voor eisers gunstige aanpassing van het (concept-)advies hebben geleid, faalt die stelling (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1032).
10.4.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder de kosten van (rechts)bijstand in de fase van het indienen van het verzoek tot schadevergoeding en de behandeling van het verzoek voor vergoeding in aanmerking kan laten komen, indien deze redelijk zijn te achten.
Ten aanzien van de kosten voorafgaand aan het conceptadvies van 4 juni 2012 van de Commissie Ten Kate heeft verweerder gesteld dat deze niet redelijk zijn gemaakt, omdat die Commissie is ingesteld juist om ook de situatie en belangen van eisers te inventariseren en mee te wegen. De rechtbank volgt verweerder hierin. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat deze kosten ondanks de onafhankelijkheid van de Commissie, die zij niet hebben bestreden, in redelijkheid zijn gemaakt.
10.5.
Ten aanzien van de kosten gemaakt nadat het conceptadvies van 4 juni 2012 was opgesteld overweegt de rechtbank als volgt. Ter onderbouwing van de gemaakte kosten hebben eisers een overzicht ingebracht van aan de vennootschap en de Stichting gefactureerde bedragen, alsmede de daaraan ten grondslag liggende facturen, over de periode 13 april 2010 tot en met 24 mei 2013. Hieruit kan niet worden afgeleid welke werkzaamheden betrekking hebben op (uitsluitend) de objecten [adres] [nummer ] en [nummer 1] .
Ook is zonder het doen van aannames niet te bepalen welke kosten precies betrekking hebben op de in de vorige overweging genoemde werkzaamheden. Om die redenen acht de rechtbank het verzoek om vergoeding onvoldoende gespecificeerd en wijst de rechtbank het verzoek om vergoeding van de kosten af.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep niet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzitter, en mr. M.M. Verberne en mr. S.E. Reichert, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.
griffier
voorzitter
De griffier is buiten staat dezeuitspraak te ondertekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: