ECLI:NL:RVS:2011:BR1423

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010194/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • N.S.J. Koeman
  • A. Hammerstein
  • R.J.R. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing nadeelcompensatie door college van burgemeester en wethouders van Breda

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een besloten vennootschap (B.V.) tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 6 september 2010 het beroep van de B.V. ongegrond verklaarde. De B.V. had een verzoek om nadeelcompensatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Breda, dat op 20 maart 2009 werd afgewezen. De B.V. stelde dat zij financiële schade had geleden door verkeersmaatregelen die de bereikbaarheid van haar vestiging in Breda negatief beïnvloedden. Het college had het bezwaar van de B.V. ongegrond verklaard op basis van de Beleidsregels Nadeelcompensatie De Nieuwe Mark 2006, waarbij werd gesteld dat de verkeersmaatregelen voorzienbaar waren voor de B.V. De rechtbank bevestigde dit standpunt en verklaarde het beroep ongegrond.

De B.V. ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar zij werd vertegenwoordigd door haar advocaat. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de B.V. de schade op basis van actieve risicoaanvaarding voor haar rekening moest nemen. De Raad van State stelde vast dat de B.V. in 2005 was opgericht, maar dat de onderneming feitelijk ononderbroken was voortgezet sinds 2002, toen de V.O.F. werd opgericht. De Raad van State concludeerde dat de geruisloze inbreng van de V.O.F. in de B.V. betekende dat er sprake was van dezelfde entiteit, en dat de B.V. niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de schade die zij had geleden door de verkeersmaatregelen.

Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het college werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de B.V. De Raad van State veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de B.V.

Uitspraak

201010194/1/H2.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: de B.V.), gevestigd te Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 september 2010 in zaak nr. 10/1219 in het geding tussen:
de B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2009 heeft het college een verzoek van de B.V. om nadeelcompensatie conform het advies van de schadebeoordelingscommissie afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2010 heeft het college het door de B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2010, verzonden op 13 september 2010, heeft de rechtbank het door de B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2011, waar de B.V., vertegenwoordigd door mr. E. Gadzo, advocaat te Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Anders dan het college betoogt, is er geen aanleiding het beroep dan wel het hoger beroep van de B.V. niet-ontvankelijk te verklaren. De B.V., rechtsgeldig vertegenwoordigd door [gemachtigde], heeft niet alleen het verzoek ingediend en bezwaar gemaakt, maar ook beroep en hoger beroep ingesteld. In het beroepschrift zijn abusievelijk de voorletters 'J.A.L.' in plaats van 'A.A.' opgenomen in de tenaamstelling van het beroepschrift. De rechtbank heeft aan deze kennelijke verschrijving terecht geen gevolgen verbonden. Evenmin dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard op grond van een kennelijke omissie, het weglaten van het woord 'Breda' in de naam van de B.V., in de tenaamstelling van het hoger beroepschrift.
2.2. De B.V. heeft verzocht om compensatie van nadeel, naar zij stelt veroorzaakt door financiële schade als gevolg van de verkeersbesluiten 'Tijdelijke maatregelen in verband met de Nieuwe Mark' van 30 maart 2005 en 4 oktober 2006, omdat de vestiging aan de [locatie] te Breda moeilijk bereikbaar is geweest in de periode 2005-2007.
2.3. Het college heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de Beleidsregels Nadeelcompensatie De Nieuwe Mark 2006. Voor de gronden van het besluit van 10 februari 2010 heeft het college verwezen naar een advies van 8 februari 2010 van de adviescommissie bezwaarschriften, waarin is geconcludeerd dat de verkeersmaatregelen voor de B.V. voorzienbaar waren, zodat geen reden bestaat voor nadeelcompensatie.
2.4. Volgens artikel 4, aanhef en onder g, van de Beleidsregels wordt een verzoek afgewezen indien de verzoeker zich na 1 januari 2003 ter plaatse waar hij het nadeel stelt te lijden heeft gevestigd en/of wanneer hij de onroerende zaak ten aanzien waarvan hij schade stelt te lijden na 1 januari 2003 heeft gekocht.
2.5. De rechtbank heeft overwogen dat, samengevat, de B.V. bij akte van 31 mei 2005 is opgericht en dat, gelet op de peildatum voor risicoaanvaarding, het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verkeersmaatregelen voorzienbaar waren.
2.6. De B.V. betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door haar geleden schade op grond van actieve risicoaanvaarding voor haar rekening moet blijven. De rechtbank heeft miskend dat de onderneming zich reeds in 2002 heeft gevestigd en toen werd gedreven door V.O.F. In 2005 heeft zich slechts een wijziging van de rechtsvorm voorgedaan, terwijl de onderneming feitelijk ononderbroken is voortgezet.
2.6.1. Bij akte van 31 mei 2005 is de B.V. opgericht, is de V.O.F. beëindigd en zijn alle tot de onderneming behorende activa en passiva in de B.V. ingebracht. Op dat moment waren de schadetoebrengende ontwikkelingen als gevolg van de verkeersmaatregelen voorzienbaar. De Afdeling is thans, anders dan de rechtbank heeft overwogen, van oordeel dat de geleden schade niet voor rekening van de B.V. moet blijven, omdat zij het risico daarvan zou hebben aanvaard. De geruisloze inbreng van de V.O.F. in de B.V. betekent dat er sprake is van dezelfde entiteit, waarvan slechts de rechtsvorm is gewijzigd. Nu de onderneming in de besloten vennootschap is ingebracht en feitelijk ongewijzigd is voortgezet, dient aan haar geen actieve risicoaanvaarding te worden tegengeworpen.
Het betoog slaagt.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2010 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 september 2010 in zaak nr. 10/1219;
III. verklaart het door [appellante] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond:
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 10 februari 2010, kenmerk 120090107001;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00 (zegge: vijftienhonderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011
299.