ECLI:NL:RBAMS:2014:9278

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2014
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
AWB 13/758
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen hoogte leges evenementenvergunning door [X] B.V. in Amsterdam

In deze zaak heeft [X] B.V. beroep ingesteld tegen de hoogte van de leges die in rekening zijn gebracht voor een evenementenvergunning. De heffingsambtenaar van het stadsdeel [y] van de gemeente Amsterdam had op 16 juli 2012 een aanslag leges opgelegd van € 1.494 voor de aanvraag van een evenementenvergunning. Eiseres betoogde dat de legestarieven sinds 2008 met meer dan 800% zijn gestegen en dat de opbrengstlimiet, zoals bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet, is overschreden. Eiseres voerde aan dat de kosten voor de vergunningverlening niet in verhouding staan tot de leges die in rekening worden gebracht en dat er sprake is van ongeoorloofde kruissubsidiëring tussen verschillende vergunningstelsels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de tarieven in overeenstemming zijn met de kosten van de vergunningverlening. De rechtbank oordeelde dat de leges niet onredelijk zijn en dat de heffingsmaatstaf niet leidt tot een onredelijke belastingheffing. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de aanslag leges.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknummer: AWB 13/758
Uitspraakdatum: 15 september 2014
Uitspraak in het geding tussen
[X] B.V., h.o.d.n. [X1], gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: mr. L.C.A.C. Hoogewerf,
en
de heffingsambtenaar van het stadsdeel [y] van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 16 juli 2012 een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 1.494 ter zake van de aanvraag van een evenementenvergunning.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 december 2012 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2014.
Namens eiseres is daar gemachtigde verschenen, bijgestaan door P.C.A. Hoogewerf. Namens verweerder zijn verschenen D.M.B. Coumou, I. Bastiaanse, E. Mulch, C. van Busschbach (stadsdeel [y]) en B. Brekveld (gemeentelijke Belastingdienst van Amsterdam).
Ter zitting hebben partijen ingestemd met het aanhouden van het doen van uitspraak in afwachting van de uitkomsten van onderling overleg. Op 1 juli 2014 heeft verweerder bericht dat geen overeenstemming is bereikt.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Op 15 juni 2012 heeft eiseres een evenementenvergunning aangevraagd voor het houden van een buitenevenement [A] op [..1] 2012. De heffingsambtenaar heeft de aanslag op 16 juli 2012 opgelegd. De voorzitter van het dagelijks bestuur van het Stadsdeel [y] heeft de evenementenvergunning op 19 juli 2012 verleend.
2.2.
Eiseres organiseert sinds 1999 maandelijks vlooienmarkten op het voormalige [B] in Amsterdam-[y]. In de maanden september tot en met mei vinden de markten gedurende het weekend binnen in de scheepsloodsen plaats ([C] en [D]), in de maanden juni tot en met augustus is er een buitenmarkt. De vlooienmarkten vinden plaats op zaterdag en zondag van 9.00 – 16.30 uur.
2.3.
Ten behoeve van de vlooienmarkten zijn steeds afzonderlijke evenementenvergunningen verleend. Voor de behandeling van de vergunningaanvragen zijn telkens leges in rekening gebracht.
2.4.1.
Tot de gedingstukken behoren uitdraaien uit de financiële administratie/jaarrekening van het Stadsdeel Amsterdam-[y] van 2011 en 2012. Met betrekking tot de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het Vergunningen Service Bureau (VSB) is het volgende in de overzichten vermeld (in euro’s):
Uitgaven Inkomsten
2011 2012 2011 2012
701080101 VSB Horecavergunning 0 1.929 6.292 20.228
701080201 Milieubeheer: Vergunningen 26.720 27.847 0 0
701080301 Leges woonschipvergunnning - 0 - 8 -/-
701080401 VSB Organisatiekosten 841.431 833.397 30.335 12.559
701080402 VSB Overige kosten 24.820 42.992 17.996 14.971
701080403 VSB Algemene inkomsten 0 0 7.340 11.596
701080404 VSB Plaatsen klein object 0 0 53.647 50.148
701080405 VSB Evenementen < 500 p 48 0 17.400 2.031
701080406 VSB Evenementen 500 < 2000 p 0 0 9.810 41.639
701080407 VSB Evenementen 2000 < 5000 p 0 0 30.492 29.880
701080408 VSB Evenementen 5000 < 10.000 p 0 0 6.568 10.203
701080409 VSB Evenementen > 10.000 p 74.215 61.688 19.180 23.682
701080410 VSB Exploitatievergunning nieuw 80.170 83.550 19.569 31.858
701080411 VSB Exploitatievergunning wijzigen 0 0 16.038 32.996
701080412 VSB inkomsten Wkpb 0 - 71 -
701080420 Vergunningen 44.261 50.924 104.132 101.620
701080421 Reclameuitingen 3.200 17.023 129.504 125.083
701080499 VSB Interne verrekening - 0 - 20.410
701080601 Parkeerkaart Blauwe zone
3.676 0 114.044 31.823
Totaal 1.098.541 1.119.350 582.417 560.688
De in dit overzicht opgenomen gerealiseerde uitgaven en inkomsten wijken niet in betekenende mate af van de bedragen in de begroting.
2.4.2.
Verweerder heeft voorts met betrekking tot de organisatiekosten het volgende overzicht verstrekt:
2011 2012
Organisatiekosten 841.431 833.397
Af: correctie overige vergunningen 50% -/- 420.175 -/-416.698
Resterend gerelateerd aan evenementen 50% 420.176 416.698
Onderbouwing:
De overige vergunningen maken qua inkomsten 50% uit van het geheel
De evenementenvergunningen maken de resterende 50% uit
Deze toerekening aan de evenementenvergunningen heeft verweerder in de begroting niet nader uitgesplitst naar de omvang van de te vergunnen evenementen. Verweerder heeft in de begroting evenmin rekening gehouden met de door de brandweer en andere diensten doorberekende kosten, ondanks het feit dat uit de realisatie blijkt dat deze kosten wel zijn gemaakt. Zowel de begrotingen voor het jaar 2011 en 2012 als de realisatie voor die jaren laten een forse onderdekking zien voor de lasten verbonden aan het verlenen van evenementenvergunningen.
2.5.
Verweerder heeft diverse stukken ingebracht met betrekking tot de (brand)veiligheid in en rondom de gebouwen waar de evenementen zijn gehouden, zijnde twee grote voormalige scheepsbouwloodsen (de zogenoemde [C] en de [D]).
2.5.1.
Het Stadsdeel [y] heeft op 13 december 2010 en 12 juli 2011 gedoogbeschikkingen afgegeven voor het houden van evenementen in de [C]. In de beschikking van 13 december 2010 staat vermeld dat meerdere inspecties in en rondom de loods door een buitendienstinspecteur en een constructeur van het Stadsdeel Amsterdam [y] hebben plaatsgevonden en dat daarbij is geconstateerd dat het pand niet voldoet aan het gebruik- en bouwbesluit. De eigenaar van het pand heeft daarop maatregelen getroffen het pand in een dusdanige staat te brengen dat de veiligheid op een acceptabel niveau is gebracht. Om te waarborgen dat dit zo blijft zijn voorwaarden verbonden aan de gedoogbeschikking.
2.5.2.
In een brief met dagtekening 13 juli 2012 van de Brandweer Amsterdam-Amstelland aan Stadsdeel [y] staat vermeld dat op verzoek van Stadsdeel [y] de brandweer de aanvraag voor een evenementenvergunning voor de [A] op[...] 2012 (de rechtbank begrijpt dat dit [..1] 2012 moet zijn) op brandveiligheidsaspecten heeft beoordeeld. Daarbij geeft de brandweer diverse adviezen en zijn voorwaarden genoemd waaraan dient te worden voldaan voor het houden van het evenement.
2.5.3.
In een brief van 26 september 2012 aan de eigenaar van de [C] heeft het Stadsdeel [y] aangegeven dat uit een recente controle van de afdeling Handhaving van het Stadsdeel [y] en de Brandweer Amsterdam-Amstelland blijkt dat de [C] nog niet aan alle bouwtechnische- en brandveiligheidseisen voldoet. In de brief is aangegeven welke tekortkomingen of overtredingen er zijn geconstateerd en wordt de eigenaar in de gelegenheid gesteld de noodzakelijke maatregelen te treffen. Daarbij is erop gewezen dat indien hieraan niet wordt voldaan zal worden overwogen of al geplande of nieuwe evenementen nog doorgang kunnen vinden. In een vervolgbrief van 19 oktober 2012 staat vermeld dat de eigenaar van het pand de nodige gegevens heeft aangeleverd, dat deze ter advisering worden voorgelegd aan de brandweer en wordt verzocht geactualiseerde plattegronden en tekeningen voor de evenementen aan te leveren met het oog op advisering door de brandweer.
2.5.4.
In een brief van Stadsdeel [y] van 27 november 2012 staan afspraken vermeld met betrekking tot voorgenomen (bouw)technische maatregelen voor de [C] in verband met de realisatie van een retailconcept, het zogenoemde [F]. In de brief is vermeld dat de bouwkundige- en brandtechnische staat van de [C] een punt van zorg en aandacht is voor het Stadsdeel.
2.5.5.
In een brief van 19 december 2012 aan de Stichting [I] heeft het Stadsdeel [y] een lijst opgesteld met zaken in de [D] die nog strijdig zijn met de wet- en regelgeving op het gebied van brandveiligheid en nog moeten worden uitgevoerd voor brandveilig gebruik van de [D]. Als basis hiervoor hebben een aantal in de brief opgesomde brieven, besluiten en rapporten gediend.
2.5.6.
Tot de gedingstukken behoort een mailwisseling uit 2013 met onder meer het Gemeentelijk Vervoerbedrijf (GVB) te Amsterdam uit 2013 waarin aandacht wordt besteed aan de verkeersveiligheid tijdens de evenementen, zoals aan- en afvoer van de bezoekers van de vlooienmarkt met de veerpont, het maken van afspraken met de NS en het GVB, de bereikbaarheid voor hulpdiensten zoals politie en ambulances en de aanwezigheid van verkeersregelaars ter plaatse.
2.5.7.
Tot de gedingstukken behoort een drietal aanvragen van eiseres voor het houden van vlooienmarkten op het [B]. In de aanvraag met dagtekening 21 januari 2013 (voor vlooienmarkten op [..2] april en op [..3] mei 2013) is sprake van een totaal aantal bezoekers van 4000 en 1000 op het drukste moment. In de aanvraag van 23 juli 2013 (voor te houden vlooienmarkten op [..4] september, [..5] oktober, [..6] november en [..7] december 2013) is sprake van een totaal aantal bezoekers van 9000 en 2000 op het drukste moment. En in de aanvraag van 20 maart 2014 (met het oog op vlooienmarkten op [..8] april 2014) is sprake van 9000 totaal aantal bezoekers en 3500 op het drukste moment.
2.5.8.
In een advies van de politie te Amsterdam van 24 december 2013 met betrekking tot de vlooienmarkt worden risico’s op het gebied van de openbare orde en het handhaven van de rechtsorde gesignaleerd. Dienaangaande vermeldt de brief het volgende:
“Wij zien risico’s op het gebied van mobiliteit. Het grote aantal bezoekers zorgt voor parkeerdruk waarbij ook de verkeersgeleiding in het gedrang komt. Vanwege de populariteit van het evenement is de kans op schaalvergroting aanwezig.
De ervaring is dat in het verleden gemaakte afspraken niet altijd zijn nageleefd. Hier willen we graag meer controle op.
Door alle data in één vergunning te zetten is bijstelling van gemaakte afspraken niet/moeilijk mogelijk.
Wij adviseren per evenement (per aparte datum van de te houden vlooienmarkten) het vergunningentraject te volgen zodat advies op maat mogelijk is, de situatie controleerbaar blijft en kan worden bijgesteld. Wij adviseren dan ook per evenement de vergunningsvoorwaarden te laten controleren door handhaving alvorens te besluiten een nieuwe vergunning voor een volgende datum af te geven.”
2.5.9.
In een drietal brieven van 24 februari, 18 maart en 21 maart 2014 van het Stadsdeel aan eiseres is sprake van geconstateerde overtredingen van recent gehouden vlooienmarkten met daarbij een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom.

3.Geschil

Eiseres kan zich niet vinden in de hoogte van de voor de evenementenvergunning in rekening gebrachte leges.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 229b van de Gemeentewet moeten de tarieven van rechten die op grond van artikel 229, eerste lid, onder a en b, mogen worden geheven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de ‘opbrengstlimiet’).
4.2.
De Legesverordening 2012 van het Stadsdeel Amsterdam-[y] (hierna: de Legesverordening 2012) luidt voor zover hier van belang als volgt:
“Artikel 1 Aard van de heffing en belastbaar feit
1. Onder de naam leges worden rechten geheven voor diensten die door of vanwege de gemeente worden verleend en die worden vermeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
(…)
Artikel 4 Tarieven
1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening opgenomen tarieventabel, met inachtneming van het overigens in dit artikel bepaalde.
(…)”
4.3.
Ingevolge de in de Legesverordening 2012 genoemde tarieventabel worden voor een evenementenvergunning (evenementen op de weg, op het water en in gebouwen) de volgende tarieven in rekening gebracht:
2011 2012
voor minder dan 2.000 bezoekers of deelnemers € 327 € 336,50
voor 2.000 of meer, maar minder dan 5.000 bezoekers of deelnemers € 1.452 € 1.494
voor 5.000 of meer, maar minder dan 10.000 bezoekers of deelnemers € 2.558 € 2.631
voor meer dan 10.000 bezoekers of deelnemers € 3.836 € 3.947
4.4.
In casu is een vergunning verleend voor 4.000 bezoekers. Daarvoor is een bedrag van € 1.494 aan leges in rekening gebracht.
4.5.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de opbrengstlimiet als bedoeld in art. 229b, lid 1, van de Gemeentewet is overschreden. Daartoe stelt zij dat de legestarieven sinds 2008 met ruim 800% zijn gestegen. Voorts stelt zij dat het bij aanvang van de vlooienmarkten in 1999 nog mogelijk was om één vergunningsaanvraag in te dienen en vergunning te verkrijgen voor het organiseren van meerdere vlooienmarkten (meervoudige vergunningverlening). Hiervoor werden dan slechts eenmalig leges in rekening gebracht. Sinds oktober 2009 wordt dit niet meer toegestaan en is eiseres gehouden per evenement een aanvraag in te dienen en leges te betalen. De stijging van de leges is volgens eiseres dus aanzienlijk hoger dan 800% terwijl hier geen extra werkzaamheden of kosten tegenover staan. Eiseres betoogt verder dat de aanzienlijke verhoging van de tarieven moet zijn gelegen in het streven om binnen de gemeente Amsterdam dezelfde tarieven te hanteren en dat aldus kosten voor vergunningprocedures die in andere stadsdelen worden gemaakt (met name Centrum) worden afgewenteld op onder andere de vergunningaanvragers in het Stadsdeel [y]. Eiseres stelt voorts dat ten onrechte kosten voor de behandeling van vergunningaanvragen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en organisatiekosten (VSB Organisatiekosten 2011) ten bedrage van € 841.431 en de overige kosten (VSB Overige kosten 2011) ten bedrage van € 24.820, in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden. Bij de berekening van de opbrengstlimiet zijn volgens eiseres niet alleen kosten begrepen die zien op de vergunningverlening voor markten en evenementen, maar ook kosten voor andere vergunningstelsels, zoals bijvoorbeeld vergunningen op basis van de APV. Eiseres beroept zich in dit verband op de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn), en stelt zich op het standpunt dat aldus sprake is van ongeoorloofde kruissubsidiëring tussen verschillende vergunningstelsels.
4.6.
Bij de beoordeling dient voorop te worden gesteld dat de vaststelling van tarieven als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet berust op een raming, welke raming moet berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel op gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Daaruit vloeit noodzakelijk voort dat bij die vaststelling van tarieven niet ten aanzien van alle posten zekerheid of een volledig inzicht kan bestaan. In het kader van een geschil omtrent de naleving van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd (vgl. HR 4 februari 2005, nr. 38860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951, BNB 2005/112 en HR 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, BNB 2010/226 ).
4.7.
Nu eiseres voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’, ligt het op de weg van verweerder naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk te maken op grond waarvan hij de stellingen van eiseres betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de eiseres opgeworpen twijfel ongegrond is. De heffingsambtenaar is derhalve niet gehouden te bewijzen dat genoemde twijfel ongegrond is (HR 4 april 2014, 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, BNB 2014/148). De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de vraag of verweerder genoemde twijfel voldoende heeft weggenomen.
4.8.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat wel aan de opbrengstlimiet is voldaan en heeft daartoe onder meer naar voren gebracht dat de tariefstijging van de laatste jaren kan worden verklaard doordat de opbrengsten meer in overeenstemming zijn gebracht met de kosten voor afgifte van evenementenvergunningen. Het Stadsdeel [y] had zowel in 2011 als in 2012 een fors negatief saldo op de kosten die gemoeid zijn met de afgifte van evenementenvergunningen. Verweerder heeft deze stellingen geadstrueerd met behulp van overzichten uit de financiële jaarrekening van het Stadsdeel [y] van 2011 en 2012. Ter toelichting op deze overzichten heeft verweerder naar voren gebracht dat de inkomsten en uitgaven vermeld in de overzichten zien op vergunningaanvragen die met name onder de APV vallen of daarmee samenhangen en dat deze aanvragen door één afdeling binnen het Stadsdeel worden behandeld. De op de overzichten genoemde organisatiekosten betreffen kosten van personeel, huisvestingkosten, automatiseringskosten, overhead etc., zo stelt verweerder. De onderverdeling waarbij de organisatiekosten voor 50% worden toegerekend aan evenementen en voor 50% aan de overige vergunningen berust, zo heeft verweerder toegegeven, op een globale berekening. Genoemde “overige vergunningen” betreffen met name drank- en horecavergunningen, zo heeft verweerder ter zitting toegelicht. Verweerder heeft voorts naar voren gebracht dat bij het toerekenen van de lasten en de baten ter zake van de vergunningen is uitgegaan van de zogenoemde Handreiking Kostentoerekening leges en tarieven van januari 2010 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin mede rekening is gehouden met de Dienstenrichtlijn.
4.9.
Verweerder heeft voorts een kostprijsberekening uit 2012 overgelegd die onder meer is gemaakt voor evenementenvergunningen. De kostprijsberekening voor deze vergunningen is uitgevoerd door stadsdeel Oost in samenwerking met de stadsdelen Zuid en Nieuw-West. Dergelijke kostprijsonderzoeken zijn – zo heeft verweerder uiteengezet - gedaan om tot een juiste afstemming van de diverse legestarieven te komen binnen de gemeente Amsterdam, dat wil zeggen voor zowel de afzonderlijke stadsdelen als de centrale stad. Om tot gelijke tarieven voor evenementen binnen Amsterdam te komen hebben alle stadsdelen en de centrale stad de uitkomsten van dit onderzoek overgenomen. Uitgangspunt blijft evenwel dat de hoogte van de leges een weerslag vormt van de eigen kosten per stadsdeel, zo heeft verweerder uiteengezet.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de door hem overgelegde stukken en de toelichting daarop de door eiseres ingenomen stellingen voldoende weersproken. Verweerder heeft voldoende weerlegd dat sprake zou zijn van afwenteling van kosten van andere stadsdelen die overschrijding van de opbrengstlimiet tot gevolg zou kunnen hebben. Voor zover eiseres betoogt dat de toerekening van de organisatiekosten aan de evenementenvergunningen en de overige vergunningen naar rato van inkomsten willekeurig is verdient opmerking dat tot de ‘lasten ter zake’ niet alleen posten behoren die rechtstreeks samenhangen met de verleende diensten waarvoor de rechten worden geheven, maar dat daartoe ook behoren aan die diensten toe te rekenen indirecte kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat die indirecte kosten meer dan zijdelings met die diensten moeten samenhangen. De desbetreffende kostenposten kunnen slechts dan niet (geheel of ten dele) als ‘lasten ter zake’ worden aangemerkt indien zij geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen. Verder zij erop gewezen dat in het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet pas dan plaats is voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen (HR 4 april 2014, 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, BNB 2014/148).
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen volstaan met een globale toerekening van 50% van de organisatiekosten aan het afhandelen van vergunningen voor evenementen en dat ervan uit kan worden gegaan dat de genoemde organisatiekosten meer dan zijdelings samenhangen met de afhandeling van aanvragen voor evenementenvergunningen. Verweerder is gelet op voormeld arrest van 4 april 2014 en in het licht van hetgeen eiseres op dit punt heeft aangevoerd niet gehouden de kosten nog verder te specificeren en de onderverdeling van genoemde organisatiekosten nader toe te lichten.
4.12.
Voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder genoemde twijfel over de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden voldoende heeft weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. Het beroep faalt in zoverre.
4.13.
Eiseres betoogt verder dat de heffingsmaatstaf en tariefstelling van evenementen in de Legesverordening 2012 leiden tot een onredelijke en willekeurige heffing die de wetgever bij het geven van de bevoegdheid tot heffen niet kan hebben bedoeld, dat dit in zoverre moet leiden tot onverbindend verklaring van de Legesverordening 2012 en dat de aanslag dient te worden vernietigd. Ter ondersteuning van haar betoog voert eiseres aan dat het tarief van de leges oploopt naar gelang het aantal bezoekers toeneemt terwijl het bezoekersaantal niet direct bepalend is voor de werklast ter zake van de behandeling van vergunningsaanvragen voor evenementen. Eiseres betoogt verder dat de kosten onevenredig zwaar op de grote evenementen worden verhaald en dat kleine evenementen naar verhouding minder zwaar worden belast.
4.14. Bij de beoordeling dient voorop te worden gesteld dat ingevolge artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet en de daarop door de wetgever gegeven toelichting, gemeenten behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (HR 4 april 2014, 12/05118, ECLI:NL:HR:2014:780, BNB 2014/149).
4.15.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het bezoekersaantal van evenementen niet direct bepalend is voor de werklast. Daarmee is evenwel nog geen sprake van een onredelijke of willekeurige heffingsmaatstaf. In het algemeen kan worden aangenomen dat aanvragen voor evenementen met grotere bezoekersaantallen complexer zijn en een diepgaander risicobeoordeling vergen. Zoals verweerder heeft betoogd zal de beoordeling van aanvragen voor evenementen met grotere aantallen bezoekers meer inzet en capaciteit van het stadsdeel vergen dan bij kleinere evenementen. Om praktische redenen wordt hierbij een indeling in categorieën bezoekersaantallen gemaakt. Het is immers ondoenlijk om vooraf exact aan te geven hoeveel bezoekers een evenement zullen aandoen. De door de gemeente gehanteerde heffingsmaatstaf waarbij de hoogte van de tarieven afhankelijk is van het verwachte aantal bezoekers van de evenementen en waarbij sprake is van een indeling in categorieën, levert geen onredelijke of willekeurige belastingheffing op. De rechtbank acht het ook niet onredelijk of willekeurig dat bij de tariefstelling geen korting wordt gegeven voor regelmatig terugkerende evenementen die door professionele partijen worden georganiseerd.
4.16.
Eiseres wijst er verder op dat voor een vergunning tot 2000 bezoekers of deelnemers een legesbedrag van € 336,50 wordt berekend en voor een vergunning tussen 2000 en 5000 bezoekers € 1.494. Dit betekent een verviervoudiging van de legestarieven waar geen sprake is van een verviervoudiging van het aantal bezoekers. Van een lineair verband hoeft naar het oordeel van de rechtbank geen sprake te zijn en het ligt binnen de vrijheid van de gemeente onderscheid te maken tussen de verschillende evenementen.
4.17.
Verweerder heeft voorts erkend dat de tarieven voor (middel)grote evenementen boven de kostprijs zijn gesteld en dat het tarief voor kleinere evenementen daaronder is gesteld. Dit is gedaan om het organiseren van kleine evenementen te stimuleren, zo stelt verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat van een heffing naar draagkracht in dezen geen sprake is en dat het Stadsdeel hiermee binnen de blijkens 4.14 bestaande ruimte is gebleven.
4.18.
Van een willekeurige of onredelijke heffing is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
4.19.
De heffing naar lagere tarieven bij kleine evenementen leidt ook niet tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Die tarieven zijn immers bij de onderscheiden bezoekersaantallen zonder onderscheid van toepassing op alle belastingplichtigen (vgl. HR 10 december 2004, nr. 36776, ECLI:NL:HR:2004:AF7505, BNB 2005/102 en HR 4 april 2014, 12/05118, ECLI:NL:HR:2014:780, BNB 2014/149). De omstandigheid dat bij hogere bezoekersaantallen wordt geheven naar een hoger tarief levert niet een ongelijke behandeling van gelijke gevallen op.
4.20.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de aanslag in strijd is met artikel 13, lid 2, van de Dienstenrichtlijn omdat de kosten (leges) voor haar niet redelijk zijn en onevenredig zijn in verhouding tot de daadwerkelijke kosten van de vergunningprocedures.
4.21.
In artikel 13, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn is het volgende bepaald.
“De vergunningsprocedures en -formaliteiten mogen geen ontmoedigend effect hebben en de dienstverlening niet onnodig bemoeilijken of vertragen. Zij zijn gemakkelijk toegankelijk en eventuele kosten voor de aanvragers in verband met hun aanvraag zijn redelijk en evenredig met de kosten van de vergunningprocedures in kwestie en mogen de kosten van de procedures niet overschrijden.”
4.22.
Eiseres wijst ter ondersteuning van haar betoog op de stijging van de tarieven van de leges ten opzichte van 2008 en vindt het onredelijk dat het voor haar niet mogelijk is in één keer een vergunning aan te vragen (meervoudige vergunningverlening). Daarbij stelt eiseres dat geen sprake is geweest van een toename van de kosten of de werkzaamheden bij het verlenen van de aan haar verleende vergunningen, dat de vergunningen voor de vlooienmarkten reeds jarenlang op dezelfde wijze zijn aangevraagd en dat de markten steeds op dezelfde wijze worden georganiseerd. Eiseres wijst verder op een brandveiligheidsplan van april 2010 van raadgevend ingenieursbureau [G] en stelt dat dit door Stadsdeel [y] en de brandweer is goedgekeurd en steeds (sinds 3 jaar) aan de vergunningen ten grondslag is gelegd.
4.23.
Verweerder heeft deze stellingen bestreden en naar voren gebracht dat het in casu gaat om een groot evenement met veel bezoekers en dat de veiligheid in het kader van de vergunningverlening een belangrijke rol speelt. Bij het evenement wordt gebruik gemaakt van twee grote voormalige scheepsbouwloodsen (de [C] en de [D]) die nog niet aan de noodzakelijke bouwtechnische- en brandveiligheidseisen voldeden. Vanwege het ontbreken van een aantal brandveiligheidsmaatregelen konden er alleen evenementen plaatsvinden met aanvullende gelijkwaardige brandveiligheidsmaatregelen die een afdoende veiligheidsniveau garanderen. Er moeten iedere keer opnieuw afwegingen worden gemaakt in het kader van (brand)veiligheidsvoorschriften, aldus verweerder. De beide loodsen moeten eerst aan de bouwkundige- en brandveiligheidseisen voldoen voordat een besluit over meervoudige vergunningverlening kan plaatsvinden. Verder heeft verweerder erop gewezen dan ook de verkeersveiligheid en parkeeroverlast rondom het evenement en bereikbaarheid voor veiligheidsdiensten voortdurend aandacht verdienen, ook in het kader van de vergunningverlening. In het kader van genoemde veiligheid wil verweerder telkens inzicht hebben in het (verwachte) aantal bezoekers en uit de vergunningaanvragen blijkt dat de bezoekersaantallen stijgen. Verweerder heeft verder aangevoerd dat de vlooienmarkten worden gehouden in een dynamische omgeving, dat de [D] buiten de vlooienmarkten ook door anderen wordt gebruikt en dat het gebruik door anderen tot gevolg kan hebben dat de situatie verandert. Ook om die reden moet maandelijks opnieuw worden afgewogen of de veiligheid voldoende kan worden gegarandeerd.
4.24.
De rechtbank acht op basis van de door verweerder overgelegde stukken (weergegeven in onderdeel 2.5) en de door hem gegeven toelichting zoals hiervoor weergegeven in onderdeel 4.23 aannemelijk dat voor het behandelen van elk van de door eiseres ingediende vergunningaanvragen de nodige werkzaamheden dienden te worden verricht en dat er ook daadwerkelijk substantiële kosten zijn gemaakt in verband met de beoordeling van de vergunningaanvragen. Uit deze stukken maakt de rechtbank op dat het gaat om een complex evenement, dat de veiligheid voortdurend punt van aandacht is geweest en dat iedere keer opnieuw afwegingen moesten worden gemaakt in het kader van (brand)veiligheidsvoorschriften. Dit geldt voor zowel de binnen- als de buitenmarkten. Anders dan eiseres betoogt volgt uit deze stukken niet dat kosten van handhaving middels de leges op eiseres zijn verhaald. De in de stukken aan de orde zijnde inspecties en handhavingsmaatregelen zijn het gevolg van de verhoogde aandacht voor de (brand)veiligheidsvoorschriften en ondersteunen de stelling van verweerder dat dit ook extra werkzaamheden in het kader van de beoordeling van de vergunningaanvragen met zich heeft meegebracht. Hetzelfde geldt voor de door verweerder overgelegde gedoogbeschikkingen voor de [C]. De hiermee gemoeide werkzaamheden zijn planologisch van aard (gedogen in strijd met bestemmingsplan) en betreffen geen werkzaamheden in het kader van vergunningverlening voor het evenement. Uit deze gedoogbeschikkingen volgt echter wel dat de veiligheid een punt van aandacht was en dat inspecties zijn uitgevoerd. De rechtbank leidt hieruit eveneens af dat de nodige afwegingen moeten zijn gemaakt in het kader van de beoordeling van de aanvraag van de evenementenvergunning.
4.25.
De stelling van eiseres dat de leges erg hoog zijn in verhouding tot de toegangsprijs per bezoeker, met name indien deze verhouding wordt vergeleken met andere evenementen waarbij de opbrengst per bezoeker veel hoger is, is niet relevant voor zover het gaat om de beoordeling van de vraag of de legestarieven in een redelijke verhouding staan tot de kosten van de hiermee gemoeide dienstverlening. Voor zover eiseres hiermee bedoelt te betogen dat sprake is van een onredelijke met de Dienstenrichtlijn strijdige belastingheffing, kan de rechtbank eiseres hierin niet volgen en faalt het beroep ook.
4.26.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de leges niet onredelijk zijn of onevenredig in verhouding met de kosten dienaangaande. De rechtbank acht het ook niet onredelijk dat verweerder in het onderhavige jaar niet is overgegaan tot meervoudige vergunningverlening. De omstandigheid dat voor horecavergunningen en winkelcentra lagere leges in rekening worden gebracht en eenmaal per jaar vergunningen worden verleend, doet geen afbreuk aan de gegeven oordelen nu het in casu gaat om een andersoortige vergunning. De stelling van eiseres dat voor de behandeling van vergelijkbare aanvragen in vergelijkbare steden minder leges in rekening worden gebracht en dat de leges voor de evenementenvergunning in Amsterdam-[y] aanzienlijk hoger zijn dan de gemiddelde leges in vergelijkbare steden kan, wat hier verder van zij, evenmin tot een ander oordeel leiden. Het beroep op de Dienstenrichtlijn faalt derhalve.
4.27.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. J.P.A. Boersma en mr. M.C.A. Onderwater, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.