ECLI:NL:RBAMS:2014:367

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
13-708165-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mensenhandel en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in Hongarije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het uitbuiten van meerdere slachtoffers in de periode van 22 augustus 2008 tot en met 5 augustus 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen, waaronder medeverdachten, op grove wijze jonge en kwetsbare vrouwen heeft uitgebuit door hen te dwingen seksuele diensten te verrichten en hen financieel te profiteren van hun werkzaamheden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, waarbij de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact op de slachtoffers zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van de opbrengsten van de uitbuiting. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor de slachtoffers heeft vastgesteld op in totaal € 300.000. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de belangrijkste beschuldigingen zijn bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/708165-11 (A) + 13/731015-13 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 31 januari 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [1978],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “[A]” te [plaats 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 14, 15 en 17 januari 2014.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.F. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 januari 2014 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Onder A
1. Medeplegen van mensenhandel, de uitbuiting van tenminste vijf slachtoffers in de periode van 22 augustus 2008 tot en met 5 augustus 2011.
2. Medeplegen van witwassen van de opbrengsten van genoemde uitbuiting.
3. Medeplegen van afpersing van één van de slachtoffers van genoemde uitbuiting op 14 december 2011.
4. Medeplegen van beïnvloeding van één van de slachtoffers van genoemde uitbuiting met als doel dat zij haar aangifte zou intrekken in de periode van 15 maart 2012 tot en met 21 maart 2012.
Onder B
1. Medeplegen van mensenhandel, de uitbuiting van een minderjarige in de periode van 11 januari 2007 tot en met 23 april 2007.
2. Medeplegen van witwassen van de opbrengsten van die uitbuiting.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1 in zaak A.
De enkele vermelding dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van “een of meer andere vrouwen”, zonder opgave op welke specifieke vrouwen de tenlastelegging doelt en zonder een nadere omschrijving van de feitelijke handelingen die verdachte met betrekking tot die vrouwen zou hebben verricht, voldoet niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Vanwege het groot aantal handelingen, gedragingen en vrouwen die voorkomen in het dossier heeft de rechtbank de inhoud van de tenlastelegging op dit onderdeel niet kunnen vaststellen. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de dagvaarding op dit punt nietig dient te worden verklaard.
Op grond hiervan verklaart de rechtbank de dagvaarding partieel nietig, namelijk telkens voor zover deze ziet op de in zaak A onder 1 opgenomen zinsneden ‘een of meer andere vrouwen’.
3.2.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.2.1.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de zaak met parketnummer 13/731015-13 omdat uit de stukken onvoldoende blijkt dat verdachte bewust afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel. Verdachte is door Duitsland niet overgeleverd aan Nederland voor vervolging van de strafbare feiten in de zaak met bovengenoemd parketnummer. Op grond van het specialiteitsbeginsel kan verdachte in Nederland dan niet worden vervolgd voor deze strafbare feiten. In de door de Duitse autoriteiten overgelegde stukken staat weliswaar dat verdachte afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel, maar verdachte had op dat moment al langere tijd niet geslapen en gegeten. Bovendien was niet voorzien in rechtsbijstand. Onder deze omstandigheden kan verdachte niet worden gehouden aan zijn verklaring.
3.2.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft gewezen op de door Duitsland overgelegde stukken. Zij gaat er van uit dat een en ander correct is verlopen in Duitsland. Aan verdachte is rechtsbijstand aangeboden.
3.2.3.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de inhoud van de stukken die door de Duitse autoriteiten zijn overgelegd. Daaruit blijkt dat verdachte is gewezen op de gevolgen van het doen van afstand van het specialiteitsbeginsel en dat verdachte daarna heeft verklaard afstand te doen. Ook blijkt dat verdachte gewezen is op het recht op rechtsbijstand en daarvan heeft afgezien. Het is verder niet aannemelijk geworden dat verdachte zich niet of onvoldoende bewust was van wat hij deed. De rechtbank ziet dan ook in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen grond om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Ook overigens ziet de rechtbank geen gronden om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
3.3.
Overige voorvragen.
De dagvaardingen zijn voor het overige geldig. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Vrijspraak van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde.
4.1.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie concludeert onder verwijzing naar een aan haar requisitoir gehecht bewijsmiddelenoverzicht dat de aan verdachte ten laste gelegde afpersing van [slachtoffer/getuige 1] op 14 december 2011 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting vrijspraak van dit feit bepleit. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het dossier geen steun biedt voor de aangifte van afpersing. De verklaring van de getuige [getuige 1] biedt geen bevestiging voor de verklaring van [slachtoffer/getuige 1] dat verdachte haar in een gesprek in een woning om de helft van haar geld heeft gevraagd. De getuige is immers geen getuige geweest van dat gesprek, aldus de raadsman.
4.1.3.
Het oordeel van de rechtbank.
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het wettig bewijs voor de afpersing van [slachtoffer/getuige 1] ontbreekt. Haar verklaring wordt enkel bevestigd ten aanzien van de gebeurtenissen voorafgaand aan de beweerdelijke afpersing. In het dossier bevinden zich immers camerabeelden van de MacDonalds waarop [slachtoffer/getuige 1], de getuige [getuige 1] en verdachte te zien zijn, de verklaring van de getuige [getuige 1] en een proces-verbaal waarin wordt gerelateerd dat de looproute die verdachte en [slachtoffer/getuige 1] volgens [slachtoffer/getuige 1] hebben afgelegd een bestaande is.
In het dossier bevindt zich geen steunbewijs voor de stelling van aangeefster dat verdachte [slachtoffer/getuige 1] in een woning om de helft van haar geld vroeg, zodat verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken.

5.Verweren met betrekking tot het bewijs

5.1.
Toevoeging van het dossier [onderzoek A] aan de stukken.
5.1.1.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich kritisch uitgelaten over toevoeging van het dossier van het onderzoek “[onderzoek A]” aan het dossier in de zaak van verdachte. Op basis van het onderzoek “[onderzoek A]” is verdachte eerder veroordeeld voor mensenhandel. Toevoeging van het dossier heeft niet tot doel, zoals de officier van justitie stelt, te voorkomen dat hij voor hetzelfde feit nogmaals wordt vervolgd. Het openbaar ministerie heeft het dossier toegevoegd om een negatief beeld van verdachte te schetsen.
5.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er goede gronden waren om het onderzoek toe te voegen.
5.1.3.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is niet gebleken dat de officier van justitie geen legitieme reden had om het dossier “[onderzoek A]” toe te voegen aan het dossier van verdachte en medeverdachte. Het dossier “[onderzoek A]” bevat namelijk bevindingen van het onderzoek in die zaak waarop de huidige beschuldiging is gebaseerd dat medeverdachte [medeverdachte] zich samen met anderen, waaronder mogelijk verdachte, schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Dat alleen al rechtvaardigt toevoeging van het dossier.
5.2.
Uitsluiting van het bewijs van de verklaring van [slachtoffer/getuige 3].
5.2.1.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie inbreuk heeft gemaakt op het ‘fairplay-beginsel’ en het beginsel van ‘equality of arms’ door de politie toestemming te geven de getuige [slachtoffer/getuige 3] te horen terwijl de rechter-commissaris deze getuige zou horen. De getuige was door deze handelswijze niet onbevangen toen de verdediging haar ondervroeg bij de rechter-commissaris. Vanwege dit vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv dient het verhoor van de getuige [slachtoffer/getuige 3] te worden uitgesloten van het bewijs. Ter onderbouwing heeft de verdediging gewezen op het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 november 2013 (ECLI:NL:RBNNE:2013:7264).
5.2.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft gewezen op de brief van 20 november 2012 die de rechter-commissaris met betrekking tot de gang van zaken rond het verhoor van de getuige [slachtoffer/getuige 3] aan de verdediging heeft gestuurd. De getuige bleek moeilijk vindbaar te zijn. Toen de politie haar had aangetroffen, verklaarde zij spontaan. Onder deze omstandigheden lag het niet in de rede dat de politie zou wachten met het vastleggen van de verklaring van de getuige totdat het verhoor bij de rechter-commissaris zou plaatsvinden. Bij de rechter-commissaris heeft de verdediging voldoende gelegenheid gehad om de getuige te ondervragen, aldus de officier van justitie. Zij is in haar handelen transparant geweest.
5.2.3.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 26 februari 2010 meldt de getuige [slachtoffer/getuige 3] zich aan het [politiebureau A] in Amsterdam. Ze is overstuur. Ze vertelt de politie dat ze sinds drie jaar in de prostitutie werkt en sinds een jaar daartoe door verdachte wordt gedwongen. Ze is erg bang voor verdachte. Ze moet het door haar verdiende geld aan hem afstaan. Als zij dat niet doet, mishandelt hij haar en bedreigt hij haar met de dood. De getuige is naar de politie gegaan, omdat het haar die dag niet lukte om een kamer te vinden en verdachte zei dat hij haar zou afmaken.
Op 1 maart 2010 voert de verbalisant van het team mensenhandel een intakegesprek met de getuige. In dat gesprek verklaart zij dat zij, onder meer voor verdachte, in de prostitutie heeft gewerkt. Zij moest een minimumbedrag per dag aan verdachte afdragen en als dat niet lukte, sloeg hij haar. Ze wil aangifte tegen hem doen, maar is bang. Zij zal in de opvang verblijven en nadenken over de vraag of ze aangifte wil doen.
Op 13 september 2012 hoort de politie de getuige nadat de politie haar telefonisch heeft benaderd. De getuige vertelt dat ze in 2010 geen aangifte heeft gedaan, omdat zij vanwege drugsgebruik de opvang moest verlaten. Ze is toen naar Hongarije gegaan. In het verhoor van 13 september 2012 herhaalt de getuige dat ze voor verdachte heeft gewerkt en haar geld aan hem heeft afgestaan. Ze verklaart verder dat ze blij is dat ze verdachte is vergeten en dat ze niet zoveel over hem wil zeggen. Ze wil erover nadenken of ze aangifte wil doen tegen verdachte. Ze is nerveus, omdat ze opnieuw over hem moet praten. De getuige geeft aan dat ze die dag geen tijd meer heeft. De politie spreekt met haar af dat het gesprek zal worden voortgezet op 24 september 2012.
Volgens afspraak gaat de politie op 24 september 2012 naar het werkadres van de getuige in Amsterdam om haar op te halen. Zij blijkt daar niet aanwezig. Evenmin blijkt zij aanwezig op het door haar opgegeven verblijfadres in [plaats 5]. Ze is niet bereikbaar op de door haar opgegeven telefoonnummers.
Ter zitting van 27 september 2012 schorst de rechtbank het onderzoek en stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris om, onder meer, door de officier van justitie op te geven getuigen te horen. Bij e-mail van 1 oktober 2012 bericht de officier van justitie de rechter-commissaris, kort gezegd, dat zij [slachtoffer/getuige 3] als getuige wenst te (laten) horen.
Op 20 november 2012 bericht de rechter-commissaris de verdediging het volgende. De officier van justitie heeft de rechter-commissaris op 11 oktober 2012 laten weten dat er inmiddels een verblijfadres in Nederland van de getuige bekend is. De politie is bang dat de getuige verdwijnt voordat ze gehoord kan worden. De officier van justitie verzoekt de rechter-commissaris dan ook om het verhoor bij de politie te laten plaatsvinden met toepassing van artikel 177 Sv.
Dit verzoek is door de rechter-commissaris te laat gezien, aldus de rechter-commissaris in de brief van 20 november 2012.
Op 16 oktober 2012 bericht de officier van justitie de rechter-commissaris dat de getuige inmiddels door de politie is gehoord. Dit verhoor heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2012. De getuige heeft daarbij spontaan en onverwacht aangifte gedaan, aldus de officier van justitie.
De rechter-commissaris deelt de verdediging mee dat de getuige rond december wenst terug te keren naar Hongarije. De officier van justitie heeft de rechter-commissaris dan ook verzocht om de getuige op korte termijn op te roepen voor een verhoor, zodat de verdediging de getuige kan ondervragen.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van 15 oktober 2012 vertelt de politie aan de getuige dat ze een verklaring bij de politie mag afleggen, zodat ze niet meteen met de rechter hoeft te praten. De getuige geeft aan dat ze dat inderdaad prettiger vindt. Op vragen van de politie verklaart ze te willen vertellen wat er is gebeurd. Na haar verklaring geeft ze aan aangifte tegen verdachte te willen doen.
Op 30 november 2012 hoort de rechter-commissaris de getuige in aanwezigheid van de verdediging en stelt de verdediging daarbij in de gelegenheid om vragen te stellen aan de getuige.
Uit het voorgaande blijkt dat de getuige na het intakegesprek van 1 maart 2010 buiten beeld van de politie is geraakt, omdat zij de opvang moest verlaten vanwege drugsgebruik. Na het getuigenverhoor van 13 september 2012, was zij, ondanks haar afspraak met de politie, evenmin voor de politie traceerbaar. De rechtbank acht de vrees van het openbaar ministerie dat de getuige opnieuw zou verdwijnen nadat haar verblijfadres in oktober 2012 door de politie was achterhaald, dan ook gerechtvaardigd. Het verzoek van de officier van justitie aan de rechter-commissaris om de getuige met toepassing van artikel 177 van het Wetboek van Strafvordering door de politie te laten horen acht de rechtbank dan ook redelijk.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie in het geval de rechter-commissaris met toepassing van artikel 177 Sv de politie opdracht geeft een verdachte of getuige te horen, de rechten van de verdediging daarmee niet mogen worden ondermijnd. Dat gevaar bestaat omdat de verdediging in beginsel bevoegd is om verhoren door de rechter-commissaris bij te wonen, maar die bevoegdheid niet heeft als de politie een getuige hoort. De Hoge Raad heeft reeds in het arrest van 22 november 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AC8189) geoordeeld dat een dergelijk verhoor bij de politie zonder dat de politie daarbij de raadsman uitnodigt, in strijd kan zijn met beginselen van een behoorlijke procesorde. Bijzondere omstandigheden daargelaten zal zulks met name het geval zijn indien de raadsman, bijvoorbeeld door een afspraak dienaangaande, erop mag rekenen te zullen worden uitgenodigd daarbij aanwezig te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat nu de getuige [slachtoffer/getuige 3] bij de rechter-commissaris zou worden gehoord, de raadsman erop heeft mogen rekenen dat hij bij een verhoor van die getuige door de politie zou worden uitgenodigd.
In dit geval heeft de rechter-commissaris niet (tijdig) op het verzoek van de officier van justitie beslist. De politie heeft vervolgens in overleg met de officier van justitie en zonder toestemming van de rechter-commissaris de getuige [slachtoffer/getuige 3] gehoord. Gelet op het feit dat de politie in ieder geval sinds 24 september 2012 ook los van het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris naar de getuige op zoek was om het verhoor van 13 september 2012 voort te zetten en gelet op de gerechtvaardigde vrees van het openbaar ministerie dat deze getuige opnieuw zou verdwijnen, acht de rechtbank deze gang van zaken in beginsel niet onaanvaardbaar. Gelet op het voorgaande en met name het ontbreken van toestemming van de rechter-commissaris voor het verhoor, is de rechtbank evenwel van oordeel, dat bij dat verhoor de verdediging had moeten worden uitgenodigd. Het is de rechtbank niet gebleken dat hiervoor de gelegenheid ontbrak. Nu het openbaar ministerie dat heeft nagelaten, is er sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn stelling dat dit vormverzuim slechts gedeeltelijk is hersteld door zijn aanwezigheid bij het verhoor bij de rechter-commissaris op 30 november 2012. De getuige was toen immers niet meer geheel onbevangen, vanwege het verhoor bij de politie op 15 oktober 2012. De rechtbank overweegt evenwel dat de getuige [slachtoffer/getuige 3] een getuige à charge betreft die op verzoek van de officier van justitie zou worden gehoord door de rechter-commissaris, zodat hier een wezenlijk andere situatie aan de orde is dan in het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 november 2013 aan de orde was. De onderhavige situatie wijkt niet af van de in zijn algemeenheid meest gebruikelijke situatie in opsporingsonderzoeken dat een getuige eerst door de politie wordt gehoord en vervolgens door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging.
In tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie betoogt, heeft de getuige tijdens het verhoor van 15 oktober 2012 niet geheel spontaan en onverwacht aangifte gedaan. Wat daarvan ook zij, of wat er ook zij van de mededeling van de politie tijdens dat verhoor dat de getuige een verklaring bij de politie mag afleggen, zodat ze niet meteen met de rechter hoeft te praten, de rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de getuige in aanwezigheid van de verdediging bij dat verhoor minder of niet belastend voor verdachte zou hebben verklaard. De rechtbank wijst er in dat kader op dat de verklaringen van de getuige [slachtoffer/getuige 3] in lijn liggen met haar eerdere belastende verklaringen over verdachte op 26 februari 2010, 1 maart 2010 en 13 september 2012. De vraag of de getuige tevens aangifte wilde doen, is in bewijstechnisch opzicht niet relevant. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, nu de verdediging in een later stadium in de gelegenheid is geweest de getuige te ondervragen bij de rechter-commissaris, de verdediging niet zodanig in zijn belangen is geschaad door dit vormverzuim dat dit tot bewijsuitsluiting van de verklaring van de getuige [slachtoffer/getuige 3] zou moeten leiden. De rechtbank volstaat met de enkele vaststelling van het vormverzuim.
5.3.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer/getuige 4] en anderen.
5.3.1.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft verklaard dat de getuigen niet de waarheid spreken. [slachtoffer/getuige 4] was zijn vriendin. Zij heeft de beschuldiging samen met haar vriendinnen [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 3] gearrangeerd, omdat verdachte na zijn vrijlating in december 2009 voor zijn [vriendin verdachte] had gekozen. [slachtoffer/getuige 4] heeft een motief om niet de waarheid te spreken, aldus de raadsman.
5.3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat verdachte een relatie had met [slachtoffer/getuige 4], maar dat dat aan het bewijs niet afdoet. De stelling dat [slachtoffer/getuige 4] het verhaal heeft afgestemd met andere getuigen heeft de raadsman niet onderbouwd.
5.3.3.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging zo, dat zij stelt dat de verklaringen van [slachtoffer/getuige 4] en andere vrouwen onbetrouwbaar zijn, omdat [slachtoffer/getuige 4] belastend verklaart uit wraak en andere vrouwen haar daarbij ondersteunen door hun verklaring af te stemmen op het verhaal van [slachtoffer/getuige 4].
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer/getuige 1] op 8 augustus 2011 een informatief gesprek heeft gehad met de politie. Aanleiding voor dit gesprek was onder andere de verklaring van een collega-prostituee, op 5 november 2010, dat [slachtoffer/getuige 1] gedwongen werkte in de prostitutie en een anonieme melding op 15 februari 2011 dat [slachtoffer/getuige 1] onder dwang werkte. In dit informatieve gesprek verklaart [slachtoffer/getuige 1] dat zij werkte voor een man, [persoon 1], en een vrouw en, onder meer, dat zij geslagen was door de man. In het daarop volgende verhoor van 16 september 2011 verklaart zij dat zij aangifte wil doen tegen drie pooiers, te weten [persoon 1], [medeverdachte] en een derde pooier. In het derde verhoor op 26 september 2011 noemt zij de naam van verdachte als derde pooier. In dat verhoor noemt zij ook [slachtoffer/getuige 4] als één van de meisjes die voor verdachte gewerkt had.
Op 7 november 2011 hoort de politie [slachtoffer/getuige 4] voor het eerst naar aanleiding van het vermoeden dat verdachte ondanks zijn eerdere veroordeling voor mensenhandel is doorgegaan met de uitbuiting van [slachtoffer/getuige 4]. In dat verhoor noemt zij de naam van verdachte, maar wil zij geen aangifte doen. In het tweede verhoor verklaart zij belastend over verdachte. In het derde verhoor op 3 januari 2012 doet zij aangifte tegen verdachte.
De rechtbank stelt verder vast dat de verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] op onderdelen stroken met objectieve gegevens in het dossier. Zo zegt [slachtoffer/getuige 1] dat zij op 5 mei 2010 samen met onder andere [medeverdachte] en [persoon 1] en met hulp van [medeverdachte] naar Nederland is gekomen. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] een ticket heeft gekocht met als medereizigers onder andere [slachtoffer/getuige 1] en [persoon 1] en als datum 5 mei 2010. Zij verklaart ook dat zij heeft gewerkt met ingang van 7 mei 2010 bij [persoon 2] van [kamerverhuur A]. Uit het dossier blijkt dat onder de werknaam van [slachtoffer/getuige 1], “[naam 1]”, met ingang van 7 mei 2010 een kamer is gehuurd bij [kamerverhuur A]. [slachtoffer/getuige 1] heeft verder verklaard dat zij van 1 april 2011 tot en met 7 april 2011 haar kamer wel had betaald, maar niet had gewerkt. Uit het dossier blijkt dat zij op 1 april 2011 naar Hongarije is gereisd. [slachtoffer/getuige 4] verklaart dat zij na de aanhouding van verdachte op 22 augustus 2008 terug is gegaan naar Hongarije en na één á twee maanden weer terug is gegaan naar Nederland. Ook deze verklaring strookt met reis- en kamerverhuurgegevens in het dossier. Bovendien strookt de verklaring van [medeverdachte] (die eigenlijk alleen over zijn eigen rol verklaart) met hetgeen [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] over hun tijd bij [medeverdachte] verklaren.
De rechtbank stelt tenslotte vast dat verdachte en zijn raadsman hun standpunt niet anders hebben onderbouwd dan door er op te wijzen dat er aanwijzingen in het dossier zijn voor de verklaring van verdachte dat hij een relatie met [slachtoffer/getuige 4] had. Ook desgevraagd ter zitting heeft verdachte niet nader onderbouwd waarom [slachtoffer/getuige 4] eerst bijna twee jaar nadat de gestelde relatie verbroken was uit wraak aangifte zou doen. Verdachte heeft ter zitting bovendien verklaard dat hij ook na de breuk een goede verstandhouding had met [slachtoffer/getuige 4] en dat zij op facebook een prettig contact hadden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen aanleiding is om de verklaringen van [slachtoffer/getuige 4] en andere vrouwen onbetrouwbaar te achten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet [slachtoffer/getuige 4] maar [slachtoffer/getuige 1] als eerste belastend heeft verklaard over verdachte, dat [slachtoffer/getuige 1] is gehoord naar aanleiding van meerdere signalen dat zij onder dwang zou werken, dat zowel [slachtoffer/getuige 4] als [slachtoffer/getuige 1] niet in eerste instantie aangifte wilden doen tegen verdachte, dat de verklaringen van [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 1] op details worden ondersteund door objectieve gegevens en de verklaring van [medeverdachte] en dat er in het dossier geen aanwijzingen zijn voor de juistheid van de stelling van verdachte dat [slachtoffer/getuige 4] uit wraak belastend heeft verklaard en dat de andere vrouwen hun verklaring uit solidariteit op de verklaring van [slachtoffer/getuige 4] hebben afgestemd.
De verklaringen van [slachtoffer/getuige 4] en anderen vrouwen kunnen dan ook worden gebruikt voor het bewijs.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Algemene overweging over getuigenverklaringen.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen in strafzaken. Met name in mensenhandelzaken is behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandelzaken kan onder druk staan vanwege wraakgevoelens, het belang dat het slachtoffer heeft bij het verkrijgen van een vergunning in het kader van de verblijfsregeling Mensenhandel (hoofdstuk B8, paragraaf 3 van de Vreemdelingencirculaire) of het vooruitzicht op andere voorzieningen als onderdak en hulp bij de opvang van eventuele kinderen. Ook de betrouwbaarheid van ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers kan negatief beïnvloed worden door gevoelens van angst of loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.
6.2.
De geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte.
Verdachte heeft pas ter terechtzitting een verklaring afgelegd naar aanleiding van de beschuldigingen van het Openbaar Ministerie. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Verdachte heeft uiteraard het recht te zwijgen. Dat neemt niet weg dat hij zijn verklaring eerst na kennisneming van het volledige dossier heeft afgelegd. Verdachte heeft zijn verklaring dan ook op de inhoud van het dossier kunnen afstemmen. Dit blijkt ook uit het feit dat verdachte ter zitting desgevraagd aanvankelijk verklaarde dat hij in de periode na zijn vrijlating in december 2009 tot zijn aanhouding op 20 maart 2012 slechts één keer in Nederland was geweest en wel omstreeks 14 december 2011. Op die datum zou hij, aldus de tenlastelegging, [slachtoffer/getuige 1] hebben afgeperst. In het dossier bevinden zich de verklaring van [slachtoffer/getuige 1] dat zij hem in de MacDonalds in Amsterdam had ontmoet op die datum, een verklaring van een getuige dat hij op die datum daar was en camerabeelden waarop hij op die datum voorkomt. Het dossier lijkt derhalve op dit punt weinig ruimte te bieden voor een geloofwaardige ontkenning van zijn aanwezigheid in Nederland op dat moment.
Bij de bespreking ter zitting van de beschuldiging dat hij in de periode van 15 tot en met 21 maart 2012 [slachtoffer/getuige 4] onder druk gezet zou hebben om haar aangifte in te trekken, heeft verdachte vervolgens erkend dat hij ook toen in Nederland was.
Nadat de officier van justitie hem op een later tijdstip ter zitting confronteerde met een mutatie waaruit blijkt dat hij op 21 oktober 2010 in een auto was staande gehouden verklaart verdachte dat dat mogelijk klopt, hij zich dat niet herinnert, maar dat hij dan wel zeker weet dat hij niet meer dan drie keer in Nederland is geweest in de periode na zijn vrijlating.
Zoals gezegd, verdachte heeft het recht om te zwijgen en ook het recht om aanvankelijk te zwijgen en later te verklaren. De rechtbank zal het voorgaande bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte in het licht van de andere verklaringen in het dossier wel meewegen.
6.3.
De uitoefening van dwang.
Verdachte wordt verweten dwang te hebben uitgeoefend. De tenlastelegging omschrijft waaruit die dwang heeft bestaan door het per slachtoffer opsommen van een groot aantal feitelijke gedragingen zoals het opdragen van dubbele diensten, het verbieden van contact met anderen en het slaan van het slachtoffer.
De rechtbank merkt over het bewijzen van deze feitelijke gedragingen het volgende op. Het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv geldt voor de gehele tenlastelegging, niet voor elk onderdeel ervan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (zie onder meer ECLI:NL:HR:2012:BQ6144). De rechtbank acht in sommige gevallen op grond van de verklaring van één getuige bewezen dat verdachte een in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedraging heeft verricht, indien die verklaring niet op zichzelf staat. Zo verklaart de rechtbank op basis van alleen de verklaring van het slachtoffer bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen indien er voldoende bewijs is voor het uitoefenen van geweld op andere slachtoffers of als er sprake is van een andersoortige inbedding van het uitgeoefende geweld dan in de uitoefening van geweld op andere slachtoffers.
De rechtbank merkt in dit verband ook op dat bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f Sr gekeken moet worden naar de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen in onderlinge samenhang. Dat sprake is van een dwangmiddel is dus niet enkel rechtstreeks af te leiden uit individuele in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedragingen.
6.4.
Het medeplegen van de uitoefening van dwang.
Aan beide verdachten is ten laste gelegd het tezamen en in vereniging met anderen plegen van mensenhandel door middel van onder meer het dwangmiddel geweld en/of bedreiging met geweld.
Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking, hetgeen opzet impliceert. Voor bewezenverklaring van opzet op een bepaald delict hoeft niet steeds vast te staan dat de verdachte weet heeft van de precieze gedragingen van zijn medeplegers. Medeplegers kunnen echter alleen worden gestraft voor elkaars gedragingen voor zover deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet kunnen worden gebracht. Dat geldt ook voor de uitoefening van en bedreiging met geweld.
De rechtbank overweegt in dit kader nog het volgende.
Beide verdachten en de meeste vrouwen zijn afkomstig uit het plaatsje [plaats 4] in Hongarije waar, zo verklaren [slachtoffer/getuige 1] en [medeverdachte], veel arme mensen wonen en waar geen werk of geld is. In deze stad wonen verdachten met hun gezin. [verdachte] heeft of had een relatie met de dochter van [medeverdachte], [vriendin verdachte], uit welke relatie een kind
is geboren.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de familie van [verdachte] en [medeverdachte] op diverse manieren betrokken zijn (geweest) bij het aanwerven van vrouwen voor werkzaamheden (al dan niet) in de prostitutie.
[slachtoffer/getuige 1] verklaart dat [vriendin verdachte] aanwezig was toen zij met [verdachte] besprak dat ze voor hem zou kunnen werken. [slachtoffer/getuige 2] verklaart dat zij door vier personen, waaronder [verdachte] en [vriendin verdachte], naar Hongarije is gebracht om daar als schoonmaakster in de Inter Spar te werken. [vriendin verdachte] heeft die baan geregeld en de inkomsten van [slachtoffer/getuige 2] geïnd. Als ze niet werkte, werd [slachtoffer/getuige 2] opgesloten in het huis van [verdachte] en [vriendin verdachte]. Vervolgens is [slachtoffer/getuige 2] door [verdachte] en [vriendin verdachte] met het vliegtuig naar Nederland gebracht om in de prostitutie te werken. [vriendin verdachte] bracht haar naar haar werkplek en [verdachte] sloeg haar als [slachtoffer/getuige 2] te weinig verdiende.
[slachtoffer/getuige 3] verklaart over het gezin van [medeverdachte]. Zij werkte in eerste instantie in [plaats 4] in Hongarije in de prostitutie voor de zoon van [medeverdachte], [zoon van medeverdachte] [medeverdachte] bevestigt dat [slachtoffer/getuige 3] met zijn zoon [persoon 3] bij hem heeft gewoond en dat zij in Hongarije in de prostitutie heeft gewerkt. De vrouw van [medeverdachte], [vrouw van medeverdachte], vond het zielig dat [zoon van medeverdachte] [slachtoffer/getuige 3] sloeg, daarom heeft [slachtoffer/getuige 3] vervolgens een periode voor [vrouw van medeverdachte] gewerkt. [slachtoffer/getuige 3] is daarna met [medeverdachte] naar Nederland vertrokken om daar in de prostitutie te werken. In het begin werkte [slachtoffer/getuige 3] voor [vrouw van medeverdachte] in Nederland. [vrouw van medeverdachte] controleerde haar en schreeuwde tegen haar, maar [slachtoffer/getuige 3] gaf haar geld aan [medeverdachte] en [medeverdachte] controleerde haar ook.
Verder blijkt uit het dossier dat van de inkomsten van de vrouwen door [verdachte] en [medeverdachte] huizen zijn gebouwd of verbouwd voor de gezinnen van [verdachte] en [medeverdachte].
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [verdachte] en [vriendin verdachte] nauw en bewust samenwerkten en dat [medeverdachte] nauw en bewust samenwerkte met zijn vrouw [vrouw van medeverdachte] en zijn [zoon van medeverdachte].
Uit het dossier blijkt ook dat [verdachte] en [medeverdachte] nauwe betrekkingen hadden.
Niet alleen had [verdachte] een relatie en kind met de dochter van [medeverdachte], maar uit het dossier blijkt ook dat zij ‘professioneel’ samenwerkten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat toen [verdachte] gedetineerd raakte, [medeverdachte] zijn werkzaamheden heeft overgenomen. [slachtoffer/getuige 4] verklaart dat [verdachte] vlak voor zijn aanhouding zei dat ze [medeverdachte] moest bellen, als er iets gebeurde. Toen [verdachte] werd aangehouden, heeft ze [medeverdachte] gebeld en is met twee andere vrouwen die voor [verdachte] werkten naar het huis van [medeverdachte] in Hongarije gegaan. [medeverdachte], twee andere vrouwen en [slachtoffer/getuige 4] zijn na enige tijd teruggegaan naar Nederland. Zij moesten niet alleen geld verdienen voor de borgsom van [vriendin verdachte], maar ook voor [verdachte], die in de gevangenis zat, en voor [medeverdachte]. [slachtoffer/getuige 4] verklaart dat [medeverdachte] haar in de gaten moest houden zolang [verdachte] vastzat. [medeverdachte] kreeg daarvoor geld van [verdachte]. [medeverdachte] bevestigt dat [slachtoffer/getuige 4] bij hem heeft gewoond toen [verdachte] vastzat.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] en [medeverdachte] hun samenwerking nadat [verdachte] vrij kwam, hebben voortgezet.
Zoals [slachtoffer/getuige 3] verklaart, heeft zij toen [verdachte] vrijkwam, met hem gesproken in het huis van [medeverdachte] in Hongarije. [verdachte] heeft ter zitting bevestigd dat hij [slachtoffer/getuige 3] heeft leren kennen bij [medeverdachte] thuis. Vervolgens is zij met [verdachte], [medeverdachte] en [slachtoffer/getuige 4] met de auto, met een tussenstop in België, naar Nederland gekomen om te werken. [slachtoffer/getuige 4] bevestigt dat.
[slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 3] verklaren dat zij, eenmaal in Nederland, met, onder meer, [verdachte] en [medeverdachte] in één huis woonden in de [adres 1]. Een paar maanden later zijn ze allemaal naar [plaats 2] verhuisd.
[slachtoffer/getuige 3] dacht dat zij in Nederland voor [vrouw van medeverdachte] werkte, maar gaandeweg kwam zij erachter dat zij voor [verdachte] werkte. Ze gaf in het begin haar geld aan [medeverdachte], maar later gaf ze het aan [verdachte]. Wat daarvan ook zij, [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 3] verklaren dat als [verdachte] er niet was de vrouwen het geld aan [medeverdachte] gaven en als [medeverdachte] er niet was ze het geld aan [verdachte] gaven. [medeverdachte] of [verdachte] telde dan het geld en borg het op.
[slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 3] verklaren dat zij, terwijl zij voor [medeverdachte] werkten, door [slachtoffer/getuige 4] wegwijs werden gemaakt op de Wallen. [slachtoffer/getuige 4] bevestigt dat. [slachtoffer/getuige 4] werkte voor [verdachte].
[slachtoffer/getuige 3] verklaart dat ze in de periode dat ze voor [verdachte] werkte ook in Utrecht heeft gewerkt. [slachtoffer/getuige 3] denkt, omdat [vrouw van medeverdachte] wilde dat ze het daar ook probeerde. Het is één grote familie, verklaart [slachtoffer/getuige 3]. [slachtoffer/getuige 4] spreekt over ‘de groep’. De groep van [medeverdachte], [verdachte] en de meiden.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat ook een andere inwoner van [plaats 4], te weten [persoon 1] tot deze ‘familie’ of ‘groep’ behoorde.
Ten eerste bestond er naar het oordeel van de rechtbank een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [persoon 1].
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [persoon 1] een schoolvriendin van zijn dochter, [slachtoffer/getuige 1], heeft aangeboden om, kort gezegd, voor hem (in de prostitutie) te gaan werken. Na enige tijd heeft [persoon 1] [slachtoffer/getuige 1] meegenomen naar [medeverdachte]. Gedrieën zijn zij naar Amsterdam afgereisd om (meer) geld in de prostitutie te gaan verdienen. De reisgegevens bevestigen dat. [medeverdachte] zou [persoon 1] en [slachtoffer/getuige 1] wegwijs maken in Amsterdam. [persoon 1] en [medeverdachte] hebben daarbij afgesproken dat zij ieder de helft van de verdiensten van [slachtoffer/getuige 1] zouden krijgen. [persoon 1] heeft vervolgens de reis geregeld en [medeverdachte] de huisvesting in [plaats 3]. Ze woonden met zijn drieën in die woning. Later verhuisden ze naar een woning in [plaats 2]. [slachtoffer/getuige 1] betaalde de huur van die woningen. [persoon 1] en [medeverdachte] werkten niet.
In het begin brachten [persoon 1] en [medeverdachte] [slachtoffer/getuige 1] gezamenlijk naar het Centraal Station en haalden haar daar weer op. [persoon 1] en [medeverdachte] bepaalden dat [slachtoffer/getuige 1] bij de kamerverhuurder een willekeurig adres moest opgeven, dat zij hen moest bellen na iedere klant om te vertellen hoeveel ze had verdiend, de werktijden van [slachtoffer/getuige 1] bepaalden, dat [slachtoffer/getuige 1] een bepaald bedrag per dag moest verdienen en dat zij anale seks moest hebben met klanten of zonder condoom. Verder bepaalden zij dat [slachtoffer/getuige 1], als zij het bedrag dat zij dagelijks moest verdienen niet had gehaald, dat de volgende dag moest inhalen.
[slachtoffer/getuige 1] beschrijft dat [persoon 1] en [medeverdachte] haar ieder afzonderlijk hebben bedreigd, maar dat [medeverdachte] in haar bijzijn ook een keer tegen [persoon 1] heeft gezegd dat het tijd was dat [slachtoffer/getuige 1] een goed pak slaag zou krijgen, zodat ze beter zou gaan werken. [slachtoffer/getuige 1] beschrijft dat [persoon 1] haar sloeg in de keuken, dat [persoon 1] voordat hij dat deed [medeverdachte] de keuken uitstuurde en dat [medeverdachte] wel gehoord heeft dat [persoon 1] haar sloeg, maar niet ingreep. Verder bepaalde [persoon 1] dat [slachtoffer/getuige 1] moest doorwerken toen zij een vaginale infectie had en [medeverdachte] gewoon haar geld afpakte.
[slachtoffer/getuige 1] gaf haar geld aan [persoon 1], maar ook wel aan [medeverdachte]. Het maakte niet uit aan wie ze het geld gaf.
[medeverdachte] bevestigt de verklaring van [slachtoffer/getuige 1], onder meer, in die zin dat hij met [slachtoffer/getuige 1] en [persoon 1] naar Nederland is gegaan, zodat [slachtoffer/getuige 1] geld kon verdienen door achter het raam te werken, dat zij in dezelfde woning woonden en dat hij haar inkomsten deelde met [persoon 1].
De rechtbank is verder van oordeel dat ook [verdachte] betrokken was bij de samenwerking tussen [medeverdachte] en [persoon 1].
[slachtoffer/getuige 1] beschrijft dat toen zij voor [medeverdachte] en [persoon 1] werkte een loopjongen van [verdachte] het geld bij haar kwam ophalen. Verder heeft [persoon 4], die voor [verdachte] werkte, haar toen een keer gecontroleerd, omdat [slachtoffer/getuige 1] de telefoon niet opnam.
[slachtoffer/getuige 1] verklaart dat zodra zij bij [medeverdachte] en [persoon 1] was weggelopen [verdachte] via [persoon 4] contact met haar opnam en haar uitnodigde voor hem te komen werken en bij hem te komen wonen.
Dat [slachtoffer/getuige 1] verklaart hoe [verdachte] haar toen vertelde dat [medeverdachte] en [persoon 1] haar bedreigden omdat ze was weggelopen en dat zij eerst voor [medeverdachte] en [persoon 1] en vervolgens voor [verdachte] werkte, spreekt de samenwerking tussen hen niet perse tegen, maar kan daarin ook passen.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij [persoon 1] kende en dat hij wist dat hij de pooier van [slachtoffer/getuige 1] was.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking bij de uitbuiting van de vrouwen, niet alleen tussen [verdachte] en [medeverdachte], maar ook met [persoon 1] en met (sommige van) de gezinsleden van [verdachte] en [medeverdachte], zodat ook zij verantwoordelijk zijn voor de dwang die ze niet zelf hebben uitgeoefend.
De rechtbank overweegt over het medeplegen van (bedreiging met) geweld nog het volgende. De rechtbank acht bewezen, zoals uit de waardering van het bewijs en de bewezenverklaring zal blijken, dat [verdachte] en [medeverdachte] maar ook andere mededaders geweld tegen de slachtoffers hebben uitgeoefend dan wel hen hebben bedreigd. Het geweld bestond (onder meer) uit het (incidenteel dan wel veelvuldig) slaan van voornoemde slachtoffers.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] voor elkaars (bedreiging met) geweld en dat van anderen verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Voor zover zij het (bedreigen met) geweld niet zelf hebben uitgeoefend kan dit namelijk wel binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet worden gebracht. Daarbij is van belang dat in zijn algemeenheid geldt dat inherent aan het delict mensenhandel is de (opzettelijke) schending van de lichamelijke en/of geestelijke integriteit van een ander. Ook de uitoefening van geweld en de bedreiging met geweld is een schending van de lichamelijke en/of geestelijke integriteit van een ander.
6.5
Waardering van het bewijs in zaak A
6.5.1.
Algemeen.
Verdachte is in 2009 veroordeeld voor de uitbuiting van vrouwen in de prostitutie in de periode van 1 januari 2008 tot en met 22 augustus 2008. Eén van die vrouwen was [slachtoffer/getuige 4]. In de periode na 22 augustus 2008 heeft hij meermalen contact gehad met vrouwen in de prostitutie. Hij is sinds zijn vrijlating uit de gevangenis in december 2009 meermalen in Nederland geweest.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte na 22 augustus 2008 samen met anderen de prostitutiewerkzaamheden van vrouwen heeft gefaciliteerd, of hij dwang heeft uitgeoefend op vrouwen om werkzaam te zijn in de prostitutie en of hij al dan niet onder uitoefening van dwang financieel daarvan heeft geprofiteerd. Daarnaast moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte de opbrengsten uit die prostitutiewerkzaamheden heeft witgewassen en of hij [slachtoffer/getuige 4] heeft willen beïnvloeden om haar aangifte in te trekken.
6.5.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie concludeert onder verwijzing naar een aan haar requisitoir gehecht bewijsmiddelenoverzicht dat het in zaak A onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
6.5.3.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 in zaak A. Hij heeft daartoe met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat te twijfelen valt aan de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen, die daarnaast geen steun vinden in objectief en hard materiaal zoals telefoontaps. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat zich in het dossier geen stukken bevinden over aankoop van een huis in de ten laste gelegde periode en dat slechts 3 bedragen aantoonbaar zijn overgemaakt naar verdachte. Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsman de bewijsmiddelen ontoereikend genoemd.
6.5.4.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft zich hiervoor onder 5.3.3 en onder 6.1 reeds uitgelaten over de betrouwbaarheid van verklaringen van slachtoffers van mensenhandel in het algemeen en over die van de slachtoffers in deze zaak in het bijzonder. Het overige verweer van de raadsman wordt weerlegd door de bewijsmiddelen tezamen en in onderling verband bezien.
6.6.
Waardering van het bewijs in zaak B
6.6.1.
Algemeen.
In 2007 werkte de minderjarige vrouw [slachtoffer/getuige 2] bij een supermarkt in de woonplaats van verdachte. De (toenmalige) vrouw van verdachte werkte daar ook en kende [slachtoffer/getuige 2]. [slachtoffer/getuige 2] heeft na haar werk in de supermarkt als prostituee gewerkt in Nederland.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte in 2007 de werkzaamheden van de minderjarige [slachtoffer/getuige 2] in de supermarkt en als prostituee heeft gefaciliteerd, of hij haar heeft aangezet tot die werkzaamheden en of hij van die werkzaamheden heeft geprofiteerd. Daarnaast moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte de opbrengsten uit die prostitutiewerkzaamheden heeft witgewassen.
6.6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie concludeert onder verwijzing naar een aan haar requisitoir gehecht bewijsmiddelenoverzicht dat het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
6.6.3.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat het grotendeels Roemeense dossier in deze zaak onjuistheden en onvolkomenheden bevat en dat met name de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] tegenstrijdigheden inhouden. Bij gebrek aan verdere objectieve informatie is er onvoldoende bewijs dat de aangifte ondersteunt en dient vrijspraak te volgen voor feit 1. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, nu uit het dossier niet blijkt van verhullende gedragingen van verdachte met betrekking tot de inkomsten uit de vermeende uitbuiting van [slachtoffer/getuige 2].
6.6.4.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen het onder feit 1 (mensenhandel inzake [slachtoffer/getuige 2]) ten laste gelegde. De verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer/getuige 2] vormen daarvoor het belangrijkste bewijsmiddel. De rechtbank acht haar verklaringen geloofwaardig, nu deze (voldoende) consistent en gedetailleerd zijn. De verklaring van [slachtoffer/getuige 2] vindt daarnaast voldoende ondersteuning in het overige bewijsmateriaal.
Voorts wijst de rechtbank op de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3]. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen in essentie – waar zij verdachte aanwijzen als degene die [slachtoffer/getuige 2] in Roemenië heeft geworven en vervoerd - betrouwbaar kunnen worden geacht. [getuige 2] en [getuige 3] verklaren op hoofdlijnen consistent en in samenhang. De rechtbank heeft verder geen aanwijzingen dat de herkenning is “voorgekookt” zoals de raadsman meent. Dat [slachtoffer/getuige 2] als schoonmaakster heeft gewerkt in een supermarkt in [plaats 4] - de Hongaarse woonplaats van verdachte - wordt bevestigd door de verklaring van [vrouw van medeverdachte], de (toenmalige) partner van verdachte. Dat verdachte voor [slachtoffer/getuige 2] een identiteitsbewijs heeft laten maken op naam van [naam 2] en zij voor hem in de prostitutie moest werken, wordt ondersteund door het proces-verbaal waaruit blijkt dat [slachtoffer/getuige 2] op 11 maart 2007 is aangehouden tijdens een prostitutiecontrole in Alkmaar, met een vervalst paspoort op naam van [naam 2]. Bij uitlezing van de telefoon van [slachtoffer/getuige 2] bleek verder dat daarin slechts twee contacten stonden (waaronder [persoon 5]) en de afgelopen week alleen met het telefoonnummer van [persoon 5] contact was geweest. Uit het onderzoek [onderzoek A] blijkt voorts dat dit telefoonnummer een jaar later nog steeds gebruikt wordt door verdachte en/of zijn schoonvader, [medeverdachte]. De verklaring van [slachtoffer/getuige 2] wordt aldus op verschillende relevante en specifieke onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen, die bovendien voor een (groot) deel ook wijzen op het daderschap van verdachte. De door de raadsman in zijn pleitnota genoemde onvolkomenheden staan, gelet op het voorgaande, niet in de weg aan een bewezenverklaring op basis van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de verklaring van [slachtoffer/getuige 2] en het in bovenstaande alinea genoemde overige bewijsmateriaal kan worden bewezen dat verdachte de verdiensten van [slachtoffer/getuige 2] heeft verworven en voorhanden gehad.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 22 augustus 2008 tot en met 5 augustus 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en in België en in Hongarije, tezamen en in vereniging met anderen,
anderen, te weten [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 3],
door dwang en geweld en één of meer andere feitelijkheden en door dreiging met geweld en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 3]
en
voornoemde [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] en [persoon 4] en [slachtoffer/getuige 3] heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] en [persoon 4] en [slachtoffer/getuige 3] in een ander land, te weten Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en
die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 3] met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten prostitutiewerkzaamheden
en
met één of meer van de voornoemde middelen en onder één van voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 3] zich daardoor beschikbaar stelden tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten: prostitutiewerkzaamheden
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 3]
en
die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 3] met één of meer van de voornoemde middelen en onder één van voornoemde omstandigheden heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 3] met of voor een derde,
immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met anderen,
ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 1], terwijl hij wist dat die [slachtoffer/getuige 1] net van haar pooiers was weggelopen en bang was en alleen was in Nederland en de Nederlandse en Engelse taal niet dan wel onvoldoende machtig was en geen familie en een sociaal netwerk had om op terug te vallen,
  • die [slachtoffer/getuige 1] aangeboden voor hem, verdachte, in de prostitutie te komen werken en
  • die [slachtoffer/getuige 1] gehuisvest in [plaats 3] en
  • die [slachtoffer/getuige 1] instructies gegeven voor het huren van een werkkamer en een werkkamer voor die [slachtoffer/getuige 1] betaald en
  • die [slachtoffer/getuige 1] geld gegeven voor het kopen van condooms en tissues en glijmiddel en
  • die [slachtoffer/getuige 1] een werktelefoon en een simkaart gegeven en
  • (werk)regels voor die [slachtoffer/getuige 1] opgesteld en die [slachtoffer/getuige 1] (werk)regels op laten schrijven en
  • terwijl die [slachtoffer/getuige 1] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [slachtoffer/getuige 1] gecontroleerd en laten controleren en die [slachtoffer/getuige 1] voor en na het hebben van een klant naar hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) laten bellen en
  • gezegd dat zij niet met anderen mocht praten en
  • die [slachtoffer/getuige 1] zeven dagen per week laten werken en
  • die [slachtoffer/getuige 1] dubbele diensten laten werken en
  • die [slachtoffer/getuige 1] mishandeld en
  • die [slachtoffer/getuige 1] opgedragen zonder condoom te werken en anale seks met klanten te hebben (omdat zij hier meer geld voor kon vragen) en
  • die [slachtoffer/getuige 1] door laten werken terwijl zij ziek was en/of pijn en/of diarree had en
  • die [slachtoffer/getuige 1] opgelegd dat zij een minimum bedrag per dag moest verdienen en dat indien zij minder had verdiend zij dit de volgende dag moest inhalen en
  • dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden door die [slachtoffer/getuige 1] laten afstaan en
  • de (aan)bouw van een huis voor hem en/of zijn mededaders gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer/getuige 1];
en
ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 4], terwijl hij wist dat die [slachtoffer/getuige 4] in Hongarije in een kindertehuis was opgegroeid en al eerder voor hem, verdachte, had gewerkt en door hem was uitgebuit in de prostitutie en in Nederland en in Hongarije geen sociaal netwerk en familie had om op terug te vallen en de Nederlandse en Engelse taal niet dan wel onvoldoende machtig was,
  • tegen die [slachtoffer/getuige 4] gezegd dat zij terug moest komen naar Nederland om wederom in Nederland voor hem, verdachte, en zijn mededaders in de prostitutie te komen werken en dat zij geld voor hem, verdachte, moest verdienen en
  • die [slachtoffer/getuige 4] (meermalen) meegenomen en/of vervoerd van Hongarije naar België en Nederland en
  • die [slachtoffer/getuige 4] meermalen gehuisvest in [plaats 3] en Hongarije en
  • die [slachtoffer/getuige 4] instructies gegeven voor het huren van een werkkamer en meermalen een werkkamer voor die [slachtoffer/getuige 4] betaald en
  • terwijl die [slachtoffer/getuige 4] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [slachtoffer/getuige 4] gecontroleerd en laten controleren en die [slachtoffer/getuige 4] voor en na het hebben van een klant naar hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) laten bellen en
  • die [slachtoffer/getuige 4] zeven dagen per week laten werken en
  • die [slachtoffer/getuige 4] dubbele diensten laten werken en
  • die [slachtoffer/getuige 4] opgedragen zonder condoom te werken en anale seks met klanten te hebben (omdat zij hier meer geld voor kon vragen) en
  • die [slachtoffer/getuige 4] door laten werken terwijl zij ziek was en/of pijn had en
  • die [slachtoffer/getuige 4] mishandeld en bedreigd en
  • die [slachtoffer/getuige 4] regels opgelegd en haar gezegd dat zij niet met andere meisjes mocht praten en
  • die [slachtoffer/getuige 4] opgelegd dat zij een minimum bedrag per dag moest verdienen en
  • dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden door die [slachtoffer/getuige 4] laten afstaan en
  • de aanbouw van een huis voor hem en/of zijn mededaders gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer/getuige 4];
en
ten aanzien van die [persoon 4], terwijl hij wist dat die [persoon 4] de Nederlandse en Engelse taal niet dan wel onvoldoende machtig was,
  • die [persoon 4] meermalen vervoerd van Hongarije naar België en Nederland en
  • die [persoon 4] gehuisvest.
en
ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 3]
  • die [slachtoffer/getuige 3] meermalen meegenomen en vervoerd van Hongarije naar België en Nederland en
  • de werktijden van die [slachtoffer/getuige 3] bepaald en die [slachtoffer/getuige 3] dubbele diensten laten werken en bepaald waar die [slachtoffer/getuige 3] ging werken en
  • die [slachtoffer/getuige 3] bij het hebben van een klant naar hem, verdachte, laten bellen en die [slachtoffer/getuige 3] gecontroleerd, terwijl zij aan het werk was en
  • terwijl die [slachtoffer/getuige 3] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [slachtoffer/getuige 3] gecontroleerd en
  • dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden door die [slachtoffer/getuige 3] laten afstaan en
  • die [slachtoffer/getuige 3] meermalen mishandeld, onder meer indien zij niet genoeg geld had verdiend en
  • die [slachtoffer/getuige 3] gedreigd haar en/of haar familie iets aan te doen en
  • die [slachtoffer/getuige 3] verboden met andere meisjes te praten;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 22 augustus 2008 tot en met 5 augustus 2011 in Nederland, en te Hongarije, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, in genoemde periode bij wijze van gewoonte contante geldbedragen, te weten:
- een deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 3] verrichte prostitutiewerkzaamheden,
verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijven;
ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde:
in de periode van 15 maart 2012 tot en met 21 maart 2012, te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of te Hongarije opzettelijk mondeling zich jegens [slachtoffer/getuige 4] heeft geuit, kennelijk om haar vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, immers heeft hij, verdachte, nadat die [slachtoffer/getuige 4] aangifte had gedaan van mensenhandel tegen verdachte en zijn mededaders:
  • over de telefoon tegen die [slachtoffer/getuige 4] gezegd dat hij, verdachte, met haar wilde praten, omdat zij, die [slachtoffer/getuige 4], anders in de problemen zou komen en
  • tegen die [slachtoffer/getuige 4] gezegd dat hij, verdachte, wist waar zij woonde en werkte en dat hij direct in de auto zou stappen om naar haar toe te rijden en
  • tegen die [slachtoffer/getuige 4] gezegd dat hij wist dat zij aangifte had gedaan en dat hij, verdachte, wilde dat die [slachtoffer/getuige 4] die aangifte zou intrekken en
  • tegen die [slachtoffer/getuige 4] gezegd dat zij naar een advocaat moest gaan om te regelen wat er geregeld moet worden en om haar aangifte in te trekken en
  • die [slachtoffer/getuige 4] door een prostituee, genaamd [persoon 8] € 500,- laten geven en hierbij laten zeggen: "je weet wel wat te doen";
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 11 januari 2007 tot en met 23 april 2007 te Alkmaar en Amsterdam en Roemenië en Hongarije, tezamen en in vereniging met anderen,
een ander, te weten [slachtoffer/getuige 2], geboren op [1989],
(sub 2)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer/getuige 2], terwijl die [slachtoffer/getuige 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 3)
die [slachtoffer/getuige 2] heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer/getuige 2] in een ander land, te weten Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
en
(sub 5)
die [slachtoffer/getuige 2] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en enige andere handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer/getuige 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen, terwijl die [slachtoffer/getuige 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [slachtoffer/getuige 2] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer/getuige 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen,
  • voor die [slachtoffer/getuige 2] geregeld dat zij als schoonmaakster bij de INTER SPAR in [plaats 4], Hongarije kon werken en
  • die [slachtoffer/getuige 2] meermalen vervoerd van en naar de INTER SPAR en
  • die [slachtoffer/getuige 2] op dagen waarop zij niet werkte opgesloten in een woning en
  • de verdiensten van die [slachtoffer/getuige 2], verdiend met die schoonmaakwerkzaamheden, aangenomen en niet aan die [slachtoffer/getuige 2] gegeven en
  • die [slachtoffer/getuige 2] geslagen en gezegd dat zij, [slachtoffer/getuige 2], niet zo nieuwsgierig moest zijn en
  • van die [slachtoffer/getuige 2] foto's laten maken (ten behoeve van een vals identiteitsbewijs) en
  • voor die [slachtoffer/getuige 2] een vervalst identiteitsbewijs laten maken op naam van [naam 2] en
  • voor die [slachtoffer/getuige 2] een vliegticket gekocht en
  • die [slachtoffer/getuige 2] met de auto van [plaats 4] naar Boedapest vervoerd en van Boedapest naar Amsterdam gebracht en
  • voor die [slachtoffer/getuige 2] een werkplek in de prostitutie (een raam) geregeld en die [slachtoffer/getuige 2] gedwongen in lingerie achter het raam plaats te nemen en
  • die [slachtoffer/getuige 2] gedwongen om tegen betaling seksuele handelingen te verrichten met derden en
  • die [slachtoffer/getuige 2] ertoe aangezet haar verdiensten uit de (prostitutie-) werkzaamheden aan verdachte en/of zijn mededaders af te staan en
  • die [slachtoffer/getuige 2] meermalen in elkaar geslagen, onder meer als zij niet voldoende had verdiend en
  • de werktijden van die [slachtoffer/getuige 2] bepaald en
  • die [slachtoffer/getuige 2] tijdens haar prostitutiewerkzaamheden in de gaten gehouden en
  • die [slachtoffer/getuige 2] gezegd dat zij in de gaten werd gehouden en gedreigd dat zij niet moest vluchten en geld moest verstoppen omdat hij, verdachte, die [slachtoffer/getuige 2] anders zou vermoorden en
  • die [slachtoffer/getuige 2] verboden contact te hebben en/of op te nemen met haar ouders of anderen en
  • die [slachtoffer/getuige 2] gedwongen haar moeder te bellen en tegen haar moeder te zeggen dat zij, [slachtoffer/getuige 2], het goed deed en getrouwd was in Oradea en binnenkort naar huis zou komen;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 11 januari 2007 tot en met 23 april 2007 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen in genoemde periode bij wijze van gewoonte geldbedragen, te weten:
de verdiensten uit de door [slachtoffer/getuige 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden
verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht hetgeen meer of anders is tenlastegelegd niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank merkt daarbij in het bijzonder op dat de gedachtestreepjes in de tenlastelegging waarin het openbaar ministerie heeft opgenomen dat het betreffende slachtoffer door verdachte, kort gezegd, ‘onder druk is gezet en er zodoende toe is aangezet om in de prostitutie te werken’ door de rechtbank als feitelijkheid niet bewezen worden geacht. De rechtbank overweegt hiertoe dat dit geen feitelijkheid betreft, maar een korte samenvatting van dwang, die door die feitelijkheden bewezen moet worden.

8.De strafbaarheid van de feiten

8.1.
Het in zaak A onder 1 en 2 en het in zaak B onder 1 bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8.2.
De rechtbank acht het in zaak A onder 4 bewezene niet strafbaar, omdat een van de bestanddelen van het delict, te weten ‘terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd’, in de tenlastelegging ontbreekt.
Verdachte dient dan ook ter zake van het in zaak A onder 4 bewezen geachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.3.
Ten aanzien van het in zaak B onder feit 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen overweegt de rechtbank als volgt. Bewezen is dat verdachte de verdiensten van [slachtoffer/getuige 2] heeft verworven en voorhanden gehad. Het gaat hier aldus om geldbedragen die uit eigen misdrijf zijn verkregen.
In zijn arrest van 26 oktober 2010 (LJN: BM4440) heeft de Hoge Raad – onder meer – overwogen dat “uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht ‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen’.”
De rechtbank heeft op basis van het dossier niet kunnen vaststellen dat verdachte een dergelijke handeling heeft verricht nu enkel bewezen kan worden dat hij geld van [slachtoffer/getuige 2] heeft verworven en voorhanden heeft gehad. De getuige [slachtoffer/getuige 4] heeft nog verklaard dat verdachte vlak voor zijn aanhouding (in augustus 2008) een huis heeft gekocht in Hongarije. De rechtbank heeft evenwel geen concrete aanwijzingen dat de verdiensten van [slachtoffer/getuige 2] in de periode januari tot en met maart 2007 hiervoor (mede) zijn gebruikt. Gelet hierop kan het onder 2 bewezen verklaarde niet worden gekwalificeerd als witwassen, en zal verdachte ten aanzien van dit feit eveneens worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.4.
Artikel 273f, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt onder sub 4 dat strafbaar is hij die een ander met een dwangmiddel dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten.
De rechtbank overweegt dat sub 4 van dit artikel in twee delen uiteen valt. Het eerste gedeelte ziet op de dader die met dwangmiddelen het slachtoffer brengt tot het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Het tweede gedeelte van sub 4 ziet, zo legt de rechtbank deze bepaling uit, op degene die in een door een ander gecreëerde uitbuitingssituatie enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten. [1]
Ten aanzien van het tweede gedeelte van sub 4 (ten laste gelegd onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief) is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging op dit punt niet uitgaat van de bestanddelen van de bepaling van sub 4 tweede gedeelte. In de tenlastelegging wordt immers van ‘middelen en/of omstandigheden’ gesproken, terwijl het bestanddeel ‘middelen’ niet uit de wetstekst volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte dwangmiddelen heeft gebruikt en ook dat hij onder de omstandigheden als bedoeld onder sub 1 enige handeling heeft verricht. Nu niet is gebleken dat de uitbuitingssituatie waarin de slachtoffers verkeerden door een ander is gecreëerd dan door verdachte en zijn mededaders, valt wat verdachte wordt verweten niet onder de reikwijdte van het tweede gedeelte van sub 4 van artikel 273f, eerste lid Sr.
Verdachte zal dan ook op dit punt worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
In zaak B onder 1 ten derde cumulatief/alternatief is sub 5 van artikel 273f, eerste lid Sr ten laste gelegd. Dit sub kent dezelfde opbouw als sub 4, maar ten aanzien van een minderjarig slachtoffer. Nu ook hier niet is gebleken dat de uitbuitingsituatie waarin het slachtoffer verkeerde door een ander is gecreëerd dan door verdachte en zijn mededaders, zal verdachte op voornoemde gronden ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van dit cumulatief/alternatief voor zover het ziet op het tweede deel van sub 5.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straffen en maatregelen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf jaar op zijn plaats is. Zij heeft daarbij gewezen op het feit dat verdachte in 2009 eerder is veroordeeld voor mensenhandel. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte toen (na een eis van het Openbaar Ministerie van 30 maanden) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 21 maanden opgelegd. Dat verdachte zich na het uitzitten van deze gevangenisstraf weer schuldig heeft gemaakt aan de uitbuiting van prostituees wijt de officier aan de in haar ogen te milde straf.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen in hun geheel zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat medeplegen niet kan worden bewezen. Naar het recht dat gold ten tijde van de ten laste gelegde periode (2007 – 2011) kan dan ook geen straf hoger dan 8 jaren worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de zwaarte van de straf, dat wil zeggen in het geval van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de duur daarvan, moet de rechtbank letten op de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd en de persoon van de dader. Zo schrijft de wetgever dat voor.
Op grond van dit algemene uitgangspunt komt de rechtbank in de zaak van verdachte tot het volgende oordeel.
De ernst van de strafbare feiten
Gedurende een periode van drie jaren heeft verdachte samen met anderen jonge en kwetsbare vrouwen op grove wijze uitgebuit. Hij heeft deze vrouwen gedwongen tegen betaling seksuele diensten te verrichten en heeft daarvan financieel geprofiteerd. De vrouwen moesten vaak dubbele diensten draaien (van 10.00 uur ’s ochtends tot diep in de nacht) en al hun verdiensten (soms 1000 euro of meer per dag) aan hem afstaan. Verdachte heeft de vrouwen door, onder meer geweld en de dreiging daarmee, daartoe gedwongen. In één geval heeft hij een minderjarige vrouw als prostituee laten werken en daarvan profijt getrokken. Door zo te handelen heeft verdachte de persoonlijke vrijheid van deze vrouwen geschonden en heeft hij een inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en geestelijke integriteit. Het gaat hier om naar hun aard ernstige feiten. De uitbuiting heeft voor de vrouwen grote psychische en financiële gevolgen gehad. Hoe ernstig het persoonlijk leed is dat hierdoor is veroorzaakt, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer/getuige 1]. [slachtoffer/getuige 1] beschrijft daarin haar angst voor verdachte. Zij kan zelf nauwelijks geloven wat zij heeft gedaan. Gevoelens, emoties en grenzen heeft zij moeten uitschakelen, zij is bang dat haar pijn nooit meer weggaat. Zij schaamt zich voor haar verleden, heeft geen zelfvertrouwen en voelt zich niet fijn in haar eigen lichaam. Zij vertrouwt mensen niet meer en kan niet meer van seks genieten omdat zij dat nog steeds als werk ziet. Van binnen is zij leeg en verdrietig. Zij heeft psychologische hulp nodig aangezien zij er alleen niet uitkomt.
Verdachte heeft zich naast mensenhandel ook schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Zoals uit dit vonnis blijkt is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen. De maximumstraf voor mensenhandel in vereniging is sinds 1 juli 2009 12 jaar. Aldus geldt voor een groot deel van de bewezen verklaarde periode (1 januari 2009 tot en met 5 augustus 2011) een strafmaximum van 12 jaar en voor de periode 22 augustus 2008 tot en met 1 januari 2009 een strafmaximum van 8 jaar. Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank daarbij ook rekening met de gewijzigde inzichten over de strafwaardigheid van mensenhandel. De rechtbank zal de ernst van de feiten en de ontwikkeling in het maatschappelijk denken daarover meewegen bij het bepalen van de straf.
De omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij na zijn eerdere veroordeling gewoon is doorgegaan met het uitbuiten van vrouwen. Uit het dossier blijkt dat verdachte zelfs vanuit zijn eerdere detentie wegens mensenhandel de ‘zaken’ buiten draaiende heeft gehouden. Het is met name deze recidive die de rechtbank zwaar laat meewegen.
De persoon van de dader
De rechtbank ziet een strategisch verklarende en calculerende man, wiens spijtbetuigingen een weinig doorleefde indruk maken. Hij lijkt met name bezig te zijn met de catastrofe die zijn leven, naar eigen zeggen, is geworden in plaats van zich te bekommeren om het lot van zijn slachtoffers. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte zich ter zitting zelfs laatdunkend heeft uitgelaten over vrouwen die, naar zijn zeggen, geen ‘normaal werk’ wilden doen.
Deze opstelling van verdachte geeft de rechtbank geen aanknopingspunten om bij het bepalen van de straf rekening te houden met factoren in het voordeel van verdachte.
De straf
De rechtbank ziet in het voorgaande een rechtvaardiging voor het opleggen van een fors hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan hij in 2009 heeft gekregen voor mensenhandel. Alles afwegende en rekening houdende met het feit dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, komt de rechtbank tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren met aftrek van voorarrest.
Deze langdurige gevangenisstraf dient er toe te leiden dat verdachte voorlopig geen vrouwen meer kan uitbuiten, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat zijn detentie dit deze keer wel onmogelijk zal maken. Verder heeft de zwaarte van de straf tot doel verdachte ervan te weerhouden in de toekomst verder te gaan met zijn uitbuitingspraktijken. De straf zal er verder mogelijk aan kunnen bijdragen dat mensenhandel ook voor anderen een minder aanlokkelijke manier wordt om geld te verdienen. Tenslotte heeft de straf tot doel de slachtoffers en de samenleving een zekere genoegdoening te geven
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [slachtoffer/getuige 4] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de materiële schade heeft [slachtoffer/getuige 4] een bedrag van € 750,- per dag tot uitgangspunt genomen. De rechtbank overweegt dat een onderzoek naar de opbrengsten van [slachtoffer/getuige 4] per dag een onevenredige belasting zou vormen voor het strafgeding. Zij zal bij de vaststelling van de materiële schade dan ook uitgaan van het bedrag aan inkomsten per dag dat doorgaans in de jurisprudentie wordt gehanteerd, te weten € 500,-. De rechtbank zal daarbij ook uitgaan van de verklaring van [slachtoffer/getuige 4] dat zij tot 5 mei 2010 voor verdachte heeft gewerkt met een onderbreking van drie maanden.
De rechtbank bepaalt de materiële schade dan ook op17 maanden (de periode van 22 augustus 2008 tot en met 5 mei 2010 met een onderbreking van 3 maanden) maal 7 werkdagen per week, maal € 500,-- per dag, hetgeen een totaal van € 238.000,-- materiële schade oplevert. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan het overige deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet aanleiding om de door [slachtoffer/getuige 4] gevorderde immateriële schade van
€ 10.000 in zijn geheel toe te wijzen.
De rechtbank zal de vordering dan ook tot een totaalbedrag van € 248.000,-- (tweehonderd en achtenveertigduizend euro) toewijzen. Voor het deel dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] gelijkelijk is opgelegd zal de rechtbank hen hoofdelijk aansprakelijk stellen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van[slachtoffer/getuige 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert de schade op € 52.000,-- (tweeënvijftigduizend euro), zijnde € 10.000,-- immateriële schade en € 42.000,-- materiële schade. De rechtbank gaat daarbij uit van de berekening, zoals die in de vordering is opgenomen. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De rechtbank wijst het deel van de vordering van € 450,-- dat [slachtoffer/getuige 1] ter zake van zaak A onder 3 heeft gevorderd af, nu zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer/getuige 4] en [slachtoffer/getuige 1] voornoemd, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens hen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart de dagvaarding partieel nietig, telkens voor zover deze ziet op de in zaak A onder 1 opgenomen zinsneden ‘een of meer andere vrouwen’.
Verklaart het in zaak A onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 4 en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
mensenhandel, terwijl de feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Ontslaat verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde, het in zaak A onder 4, het in zaak B onder 1 ten derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde, voor zover het ziet op het tweede deel van sub 5 van artikel 273f, eerste lid Sr en het in zaak B onder 2 ten laste gelegde van alle rechtsvervolging.
Verklaart het in rubriek 5 in zaak A onder 1 en 2 en het in zaak B onder 1 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer/getuige 4], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsvrouw, mr. A. Koopsen, op het [adres 2] [te plaats 1], toe tot € 248.000,-- (tweehonderd en achtenveertigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer/getuige 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van € 450,-- van de benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1] ten aanzien van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer/getuige 4], € 248.000,-- (tweehonderd en achtenveertigduizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van een jaar. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer/getuige 1], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsvrouw, mr. E.M. Bloemink, op het adres [adres 3] [te plaats 2], toe tot € 52.000,-- (tweeënvijftigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer/getuige 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer/getuige 1] aan de Staat € 52.000,-- (tweeënvijftigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 291 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2014.

Voetnoten

1.[persoon 6] en [persoon 7], ‘Materieelrechtelijke aspecten van mensenhandel’ (Preadviezen 2010 van Vereniging voor de vergelijkbare studie van het recht van België en Nederland), Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010, p. 56-57.