6.1. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de verdachte, in opdracht van de Rechter–Commissaris in het op 13 april 1982 aangevangen gerechtelijk vooronderzoek, op 22 april 1982 nader is verhoord door de politie, terwijl verdachtes raadsman niet aanwezig was en niet was uitgenodigd om bij dat verhoor aanwezig te zijn.
6.2. De omstandigheid, dat een gerechtelijk vooronderzoek is aangevangen, doet niet af aan de bevoegdheid tot opsporingsonderzoek, al dan niet naar aanleiding van een opdracht door de rechter–commissaris tot het doen van nasporing als bedoeld in art. 177 Sv. Het verhoren van de verdachte vormt daarop geen uitzondering.
6.3.1. De opvatting van het middel, dat de raadsman het recht heeft bij zulk een verhoor aanwezig te zijn vindt in haar algemeenheid geen steun in het recht, in het bijzonder niet in de artikelen 28 en 50 Sv., die geen betrekking hebben op verhoren.
6.3.2. Ten onrechte gaat het middel ervan uit dat, indien de rechter-commissaris een verhoor aan de politie opdraagt, de raadsman ten aanzien van dit verhoor de hem in art. 186 Sv. toegekende rechten behoudt. Immers, de regeling, gegeven voor het verhoor door de rechter-commissaris, is daarop niet van toepassing.
6.3.3. Indien de politie in opdracht van de rechter-commissaris de verdachte verhoort zonder de raadsman te hebben uitgenodigd daarbij aanwezig te zijn kan zulks in strijd zijn met beginselen van een behoorlijke procesorde. Bijzondere omstandigheden daargelaten zal zulks met name het geval zijn indien de raadsman, bijvoorbeeld door een afspraak dienaangaande, erop mag rekenen te zullen worden uitgenodigd tot bijwonen van een verhoor. In dit verband is van belang, dat volgens het proces-verbaal van 's Hofs terechtzitting van 22 november 1982 verdachtes raadsman aldaar onder meer heeft aangevoerd.
‘’Dit klemt des te meer nu cliënt door die gang van zaken duidelijk in zijn belangen is geschaad.
Zou hij namelijk door de R.C. zijn gehoord, dan zou ik, als zijn raadsman, bij het verhoor aanwezig hebben kunnen zijn. Dat zou ook zeker het geval zijn geweest, nu de griffier van de R.C. in [plaats] in dergelijke gevallen altijd de raadsman informeert als een verhoor zal plaatsvinden’’.
6.3.4. In 's Hofs oordeel ligt besloten, dat ook indien zulks zou betekenen dat in het onderhavige geval de raadsman — en dus de verdachte — erop aanspraak konden maken dat de raadsman tot bijwonen van het verhoor zou worden uitgenodigd, door het achterwege blijven van zulk een uitnodiging de belangen van de verdediging niet zijn geschaad in een mate dat van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde sprake is. Dat het Hof tot dat oordeel is gekomen is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de ter terechtzitting als getuigen gehoorde verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , die de verdachte destijds hebben verhoord — tot welke getuigen de raadsman door hem nodig geoordeelde vragen heeft kunnen richten omtrent door hem gestelde benadeling, onder meer dat de verdachte tengevolge van erbarmelijke omstandigheden op het politiebureau, door het langdurige verhoor, en tengevolge van subtiele dwang uitgeoefend door de Officier van Justitie tot een bekentenis zou zijn gebracht — hebben verklaard, dat de verdachte zijn verklaring in vrijheid heeft afgelegd. Uit de laatste in 5 weergegeven overweging blijkt overigens, dat het Hof het gewraakte gedeelte uit het proces-verbaal voor het bewijs heeft gebezigd met inachtneming van de behoedzaamheid welke bij de waardering van de overtuigende kracht van zodanig bewijsmiddel is geboden.
6.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het Hof het onder 5 weergegeven verweer heeft verworpen zonder schending van enig rechtsregel. 's Hofs oordeel behoefde geen nadere motivering.
6.5. De in het middel vervatte klacht, dat het Hof geen beslissing heeft gegeven op de namens de verdachte aangevoerde stelling (p. 9 toelichting op het middel) ‘’dat het achterwege blijven van de uitnodiging rekwirant in zijn belangen heeft geschaad’’ — welk ter terechtzitting gevoerd verweer in de toelichting op het middel op p. 9, 10, 11 en 12 is weergegeven — mist feitelijke grondslag. Omtrent dit verweer heeft het Hof immers een beslissing gegeven in de onder 5 weergegeven overweging, namelijk
‘’dat het in het algemeen wenselijk is dat de raadsman wordt uitgenodigd om bij een zodanig verhoor aanwezig te zijn; dat echter het achterwege blijven van zo'n uitnodiging geen beletsel vormt de bij een zodanig verhoor afgelegde verklaring voor het bewijs te bezigen’’.
Voor zover die klacht beoogt dat het Hof in het zojuist bedoelde betoog van de raadsman ook nog een ander zelfstandig verweer had moeten onderkennen, waarop het Hof heeft nagelaten te beslissen, faalt het. Al het te dezen aangevoerde heeft het Hof kennelijk opgevat, en kunnen opvatten, als een betoog hiertoe strekkende dat de verdachte in zijn belangen is geschaad, omdat de raadsman niet is uitgenodigd bij het verhoor aanwezig te zijn, waaromtrent het Hof de hiervoor vermelde beslissing heeft gegeven.
6.6. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.