ECLI:NL:RBAMS:2013:7812

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
13/708033-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring mensenhandel en vrijspraak witwassen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 november 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door middel van misleiding het slachtoffer, [betrokkene E], heeft bewogen tot afgifte van een deel van haar inkomsten uit prostitutie. Het slachtoffer heeft diverse geldbedragen aan de verdachte gegeven, met de veronderstelling dat deze bestemd waren voor de aflossing van een schuld voor een appartement in Bulgarije. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [betrokkene E] gedurende een periode van ongeveer drie jaar heeft misleid, waardoor zij zich beschikbaar stelde voor prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [betrokkene E].

De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen. Het enkele feit dat de verdachte bij de Duitse grens met een grote som contant geld werd aangetroffen, was onvoldoende bewijs om aan te nemen dat hij de criminele herkomst van dat geld heeft geprobeerd te verbergen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van witwassen, aangezien het geld afkomstig was uit de prostitutiewerkzaamheden van [betrokkene E] en niet uit een ander misdrijf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, het misbruik van de kwetsbare positie van het slachtoffer en het feit dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/708033-12 (Promis)
Datum uitspraak: 11 november 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [1974],
volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven woonadres in Nederland [adres 1],
opgegeven woonadres in Bulgarije [adres 2],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 11, 15 en 16 oktober 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Grüschke en van wat verdachte en zijn raadsman mr. V.A. Vitanov naar voren hebben gebracht.
De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte A] (parketnummer 13/708005-12), [medeverdachte C] (parketnummer 13/708032-12) en [medeverdachte D] (parketnummer 13/708007-12).

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij zich op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012 tezamen met anderen heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [betrokkene E] en/of een of meer andere vrouwen.
Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van verdiensten uit de door die vrouwen verrichte prostitutiewerkzaamheden.
De volledige tenlastelegging en de wijziging daarvan is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 15 oktober 2013 de tenlastelegging voor wat betreft het onderdeel “een of meerdere vrouwen” partieel nietig verklaard wegens strijd met artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De enkele vermelding dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van “een of meer andere vrouwen”, zonder opgave op welke specifieke vrouwen de tenlastelegging doelt en zonder een nadere omschrijving van de feitelijke handelingen die verdachte met betrekking tot die vrouwen zou hebben verricht, voldoet niet aan de eisen van artikel 261 Sv. Vanwege het grote aantal handelingen, gedragingen en vrouwen die voorkomen in het dossier heeft de rechtbank de juiste inhoud van de tenlastelegging op dit onderdeel niet kunnen vaststellen.
3.2.
Overige voorvragen
Voor het overige heeft de rechtbank vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en dat de officier van justitie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

4.1.
Inleiding
De centrale vraag in deze zaak is of verdachte [betrokkene E] heeft uitgebuit als prostituee. Vaststaat dat [betrokkene E] als prostituee in Amsterdam werkt en dat verdachte en zij sinds drie jaar een relatie hebben.
Verdachte ontkent dat hij [betrokkene E] heeft uitgebuit. [betrokkene E] ontkent dat ook.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het onder 1, sub 4, 6 en 9 cumulatief/alternatief ten laste gelegde gevorderd. Uit de getapte telefoongesprekken in het dossier en de feitelijke situatie van [betrokkene E] blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (de dwangmiddelen) geweld, misleiding, misbruik van de kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Uit de telefoongesprekken blijkt dat verdachte de werkzaamheden en verdiensten van [betrokkene E] controleerde. Daarnaast blijkt uit telefoongesprekken dat er tussen verdachte en [betrokkene E] een afspraak was over een 50-50 verdeling en is de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte [betrokkene E] heeft misleid met betrekking tot de afbetaling van een appartement. Ook heeft hij geprofiteerd van de inkomsten van [betrokkene E]. Niet is gebleken dat verdachte in Nederland over eigen inkomsten beschikt, zodat hij moet zijn onderhouden door [betrokkene E].
De officier van justitie heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen en het onder 1, sub 1, ten laste gelegde gevorderd. Uit de inhoud van de contacten tussen verdachte en medeverdachten volgt onvoldoende dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van mensenhandel. Evenmin kunnen de handelingen zoals bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden bewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Zowel verdachte als [betrokkene E] ontkennen dat verdachte [betrokkene E] op enigerlei wijze heeft uitgebuit of heeft gedwongen die prostitutiewerkzaamheden te verrichten. De door de officier van justitie aangehaalde telefoongesprekken zijn niet voldoende voor een bewezenverklaring. De telefoongesprekken over het appartement heeft [betrokkene E] gevoerd vanwege een intrige. [betrokkene E] wilde met die telefoongesprekken een reactie bij [betrokkene F] uitlokken. Bovendien is verdachte niet de mannelijke persoon waaraan [betrokkene E] in die gesprekken refereert. Verdachte heeft wel degelijk substantiële inkomsten uit de autohandel en casinobezoek.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen en de geschriften, voor zover onderstreept in de aangehechte kopieën, opgenomen in bijlage II tot het volgende oordeel.
4.4.2.
Algemene overwegingen over mensenhandel
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de bestrijding van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid.
Een aangifte is voor de vervolging van en de veroordeling voor mensenhandel niet noodzakelijk, maar tegenover een stellige ontkennende verklaring van een vermeend slachtoffer van mensenhandel dient voldoende redengevend bewijsmateriaal inzake de gebruikte middelen, gedragingen en doelen als bedoeld in artikel 273f Sr voorhanden te zijn.
Of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f eerste lid Sr wordt – kort gezegd – bepaald aan de hand van drie elementen, te weten 1) een aantal handelingen, 2) een aantal dwangmiddelen en 3) het oogmerk van uitbuiting. Niet alle elementen spelen in alle subleden van artikel 273f eerste lid Sr een rol.
Toegepast op onderhavige zaak overweegt de rechtbank over de verschillende onderdelen van de ten laste gelegde mensenhandel het volgende.
4.4.3.
Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, Sr bepaalt onder sub 1 dat strafbaar is hij die met het oogmerk van uitbuiting door, onder meer, dwang, geweld, dreiging met geweld, misleiding, of door misbruik van een kwetsbare positie, kort gezegd met een dwangmiddel, een in die bepaling genoemde handeling verricht, die ervoor zorgt dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt dan wel wordt belet zich aan een uitbuitingsituatie te onttrekken.
[betrokkene E] heeft verklaard dat zij op eigen initiatief naar Nederland is gekomen om in de prostitutie te werken, zelfstandig de reis heeft geregeld en ook zelfstandig huisvesting en een werkplek heeft gevonden. Uit het dossier volgen geen aanwijzingen dat dit anders is.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte een handeling zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 1, Sr heeft verricht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken voor zover de tenlastelegging ziet op dit onderdeel.
4.4.4.
Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, Sr bepaalt onder sub 4, kort gezegd, dat strafbaar is hij die een ander met een dwangmiddel dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten.
De rechtbank overweegt dat sub 4 van dit artikel in twee delen uiteen valt. Het eerste gedeelte ziet op de dader die met dwangmiddelen het slachtoffer brengt tot het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Het tweede gedeelte van sub 4 ziet, zo legt de rechtbank deze bepaling uit, op degene die in een door een ander gecreëerde uitbuitingssituatie enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten. [1]
4.4.4.1.
Dwangmiddelen
De rechtbank komt eerst toe aan de vraag of sprake is van gebruik van een dwangmiddel.
Zoals gezegd heeft [betrokkene E] verklaard niet te zijn uitgebuit door verdachte. Een aangifte van mensenhandel ontbreekt dan ook.
Het dossier bevat voornamelijk verslagen van de inhoud van getapte en vertaalde telefoongesprekken. De processen-verbaal van bevindingen die de verbalisanten over de telefoongesprekken hebben opgemaakt bevatten interpretaties van die gesprekken en conclusies die deze verbalisanten aan de inhoud van de tapgesprekken verbinden. Het is echter aan de rechtbank om de inhoud van tapgesprekken te interpreteren en daaraan conclusies te verbinden. De rechtbank zal dan ook geen acht slaan op de interpretaties en conclusies van de verbalisanten en zal die ook niet voor het bewijs gebruiken.
De rechtbank heeft de inhoud van de getapte telefoongesprekken, opgenomen in bijlage II, als volgt geïnterpreteerd en komt op basis daarvan tot het volgende oordeel.
Algemene conclusie
Verdachte heeft geld ontvangen van [betrokkene E] afkomstig uit de inkomsten van haar werkzaamheden als prostituee. Dit geld, of een deel daarvan, was bedoeld voor de aflossing van een schuld die [betrokkene E] had, omdat zij een appartement in Bulgarije had gekocht. Gedurende drie jaar heeft verdachte het (deel van het) geld dat hij daarvoor van haar ontving, niet besteed aan de aflossing van die schuld, maar het geld voor zichzelf gehouden. Hierdoor heeft [betrokkene E] gedurende een lange tijd haar werk gedaan, terwijl zij ten onrechte in de veronderstelling was dat zij met (een deel van) de inkomsten daaruit haar schuld afloste. Gedurende die periode heeft zij dan ook niet in vrijheid de keuze gemaakt om die werkzaamheden te (blijven) verrichten of de inkomsten daaruit aan verdachte te geven. .De rechtbank is van oordeel dat verdachte [betrokkene E] gedurende een periode van ongeveer drie jaar heeft misleid waardoor hij haar ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen voor prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank acht verdachte dan ook schuldig aan het eerste deel van sub 4.
De rechtbank heeft dit oordeel gebaseerd op het navolgende.
Appartement Bulgarije
In de getapte telefoongesprekken wordt door [betrokkene E] gesproken over het afbetalen van een appartement. [betrokkene E] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij een appartement heeft gekocht van de vader van de vrouw van [medeverdachte D]. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat [betrokkene E] in Bulgarije een appartement heeft gekocht van de vader van [betrokkene A]. De schuld van [betrokkene E] voor dat appartement moest zij aflossen bij medeverdachte [medeverdachte D].
De rechtbank leidt hieruit af dat [betrokkene E] eigenaar is van een appartement in Bulgarije en dat zij daarvoor nog een schuld moet aflossen.
Niet aflossen appartement Bulgarije
Uit getapte telefoongesprekken op 29 mei 2012 tussen [betrokkene G] en [betrokkene E] blijkt dat [betrokkene E] dacht dat de schuld voor het appartement nog 5.000 was, maar dat die nog 15.000 bleek te zijn.
[betrokkene G] zegt in het gesprek van 29 mei 2012 om 19.52 uur als ze het verhaal van [betrokkene E] heeft gehoord dat ‘hij’ het geld niet heeft betaald maar zelf heeft gehouden. [betrokkene E] bevestigt dat zij dacht dat zij betaalde, omdat ‘hij’ tegen haar heeft gezegd hoeveel ‘hij’ heeft betaald, terwijl ‘hij’ niets heeft gegeven. ‘Hij’ steelt van haar.
In een telefoongesprek op dezelfde dag tussen NNman en [betrokkene E], vertelt [betrokkene E] dat ‘de man’ geld achter houdt, terwijl zij een andere afspraak hadden. ‘Hij’ heeft haar voor veel geld bedrogen, het gaat om meer dan 10.000. ‘Hij’ is gestopt met geld geven. Op 30 mei 2012 vertelt [betrokkene E] aan een NNvrouw dat de grote gozer haar belazert en haar geld afpakt.
De rechtbank leidt uit de inhoud van deze telefoongesprekken af dat een man diverse geldbedragen van [betrokkene E] heeft ontvangen voor het aflossen van haar schuld, dat deze man [betrokkene E] de indruk heeft gegeven dat hij met de geldbedragen de schuld van [betrokkene E] afloste, dat deze man dat niet heeft gedaan en dat [betrokkene E] daardoor een hogere schuld heeft dan zij dacht.
Aflossen met inkomsten uit prostitutie
In het telefoongesprek tussen [betrokkene E] en [betrokkene G] van 29 mei 2012 om 19.52 uur zegt [betrokkene E] dat ze niet weet hoe ze nog 10.000 moet verdienen. Ze heeft het geld verdiend en het lijkt erop dat ze het nogmaals moet gaan verdienen. Ze heeft haar schuld afbetaald en wil voortaan zelfstandig werken.
De rechtbank leidt hieruit af dat [betrokkene E] de afbetalingen deed met haar inkomsten uit de prostitutie.
Vaststelling identiteit ‘hij’/‘de man’
In het tapgesprek van 29 mei 2012 om 19.33 uur met [betrokkene G] vertelt [betrokkene E] dat zij door de situatie gedoe verwacht en dat zij daardoor een slaapplaats elders nodig zal hebben. Op dezelfde dag vertelt zij aan NNman dat zij hier is met een persoon en dat ‘hij’ degene is die het geld heeft achtergehouden. Op 30 mei 2012 vertelt zij aan een NNvrouw dat ‘de grote gozer’ haar belazert. Op 31 mei 2012 vertelt [betrokkene E] aan [betrokkene H] dat zij die dag ruzie heeft gehad met haar gozer en dat zij uit elkaar gaan. Zij heeft drie jaar met ‘hem’ samengewoond.
Op 5 juli 2012 vertelt [betrokkene E] aan NNman dat zij het met ‘hem’ heeft uitgemaakt.
Op 8 juli 2012 vertelt [betrokkene E] in een telefoongesprek met NNman dat ‘hij’ een vrouw en een kind heeft.
Ter terechtzitting van 15 oktober 2013 heeft verdachte verklaard dat hij sinds drie jaar een relatie met [betrokkene E] heeft en dat zij samenwonen in [plaats 1]. Verdachte heeft een neef met precies dezelfde voor- en achternaam en mensen noemen hem ter onderscheid soms ‘de grote’ en noemen zijn neef ‘de kleine’. [ex-vriendin van verdachte] (volledige naam [ex-vriendin van verdachte]) is zijn ex-vriendin en samen hebben zij een kind. [ex-vriendin van verdachte] en het kind wonen in [land A]. [ex-vriendin van verdachte] en verdachte zorgen samen voor hun kind.
De rechtbank leidt uit bovengenoemde elementen uit de telefoongesprekken in combinatie met de persoonlijke situatie van verdachte en [betrokkene E] af dat verdachte ‘hij’ of ‘de man’ is over wie [betrokkene E] in haar telefoongesprekken praat. De verklaring van verdachte dat hij niet de persoon is over wie [betrokkene E] in de telefoongesprekken praat acht de rechtbank niet aannemelijk.
Afspraken
In de eerder genoemde telefoongesprekken van 29 mei 2012 vertelt [betrokkene E] verder aan de eerder genoemde verschillende gesprekspartners dat zij niet langer met hem, verdachte, wil samenwerken en dat zij ‘ze’ al drie jaar onderhoudt. Zij vertelt ook dat in feite blijkt dat het meer is dan 50-50 en dat zij een andere afspraak hadden. Op 31 mei 2012 vertelt [betrokkene E] dat zij ruzie met verdachte heeft gehad, dat zij al vier jaar onafscheidelijk zijn en dat zij een jaar daarvoor ook met hem, verdachte, heeft samengewerkt, maar dat zij voor zichzelf wil werken.
Op 31 mei 2012 heeft verdachte een gesprek met [ex-vriendin van verdachte] dat er gisteren iets is voorgevallen en dat [betrokkene E] alles weet. Een vrouw heeft tegen [betrokkene E] gezegd dat zij geld van haar stelen en dat verdachte en [ex-vriendin van verdachte] een mooi leventje hebben.
In een telefoongesprek van 5 juli 2012 vertelt [betrokkene E] aan NN-man dat zij het met verdachte heeft uitgemaakt en dat zij alleen wil blijven, omdat hij van haar steelt.
Op 8 juli 2012 vertelt verdachte aan [ex-vriendin van verdachte] dat hij persoonlijk in een situatie zit die hij “game over” noemt en dat hij op zoek is naar mogelijkheden om op andere wijze zijn gezin te onderhouden.
Op 8 juli 2012 vertelt [betrokkene E] in een telefoongesprek met NN-man dat zij niet gek is en wel weet waar haar geld drie jaar lang naartoe ging. Deze man, verdachte, is haar kwijtgeraakt omdat hij haar elke dag heeft laten werken. Hij, verdachte, zal een ander meisje vinden, hij heeft zo zijn hele leven geleefd.
Uit deze passages uit de telefoongesprekken leidt de rechtbank af dat, wat er ook zij van een eventuele liefdesrelatie tussen verdachte en [betrokkene E], zij afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de inkomsten die [betrokkene E] met de prostitutiewerkzaamheden verdiende en dat zij samenwerkten.
Intrige
[betrokkene E] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat één en ander op een intrige berust. [betrokkene F] heeft geprobeerd verdachte en [betrokkene E] tegen elkaar uit te spelen. [betrokkene E] heeft voornoemde gesprekken met [betrokkene G] gevoerd om te zien wat de reactie van [betrokkene F] zou zijn. Verdachte wist daarvan en was tijdens één van de gesprekken zelfs in de kamer aanwezig, aldus [betrokkene E].
De rechtbank stelt vast dat [betrokkene E] op 29 mei 2012 niet alleen [betrokkene G] heeft gebeld over dit incident, maar ook een onbekende man. Verder heeft verdachte ter zitting verklaard dat de relatie met [betrokkene E] medio juni 2012 was hersteld. Uit voornoemde telefoongesprekken blijkt evenwel dat [betrokkene E] ook na eind mei van plan was bij verdachte weg te gaan en ook dan nog zegt dat hij haar heeft bestolen. Ook zegt ze in telefoongesprekken van na 31 mei 2012 dat ze geld achterhoudt en dat ze alleen wil blijven. Wat er ook zij van de verklaring van [betrokkene E] dat er een intrige was, deze doet niet af aan de conclusie dat verdachte (een deel van) de inkomsten van [betrokkene E] uit prostitutiewerkzaamheden bestemd voor het aflossen van een schuld voor zichzelf heeft gehouden.
Periode
In de telefoongesprekken vertelt [betrokkene E] verder dat als zij het uitrekent verdachte is gestopt met geld geven voor het appartement toen zij in [plaats 2] zat. Diverse malen vertelt [betrokkene E] dat zij wel weet waar haar geld drie jaar lang heen ging, maar dat zij door toedoen van verdachte in drie jaar tijd haar doel niet heeft bereikt.
Verdachte heeft terechtzitting van 15 oktober 2013 verklaard dat toen hij [betrokkene E] leerde kennen zij in [plaats 2] als prostituee werkzaam was.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze onderdelen in combinatie met de eerder genoemde onderdelen volgt dat verdachte over een periode van drie jaar van [betrokkene E] geld uit haar prostitutiewerkzaamheden heeft ontvangen en dat hij (een deel van) dit geld niet volgens de afspraken heeft besteed.
Geen andere inkomstenbron
Verdachte heeft verklaard dat hij uit de autohandel en casinobezoek een eigen bron van inkomsten heeft.
Uit het financieel onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte eenmaal in 2008 en eenmaal in 2009 een auto naar Bulgarije heeft geëxporteerd en dat verdachte eenmaal in 2012 telefonisch heeft gesproken over het kopen van een auto (zie proces-verbaal van bevindingen, pagina 342-342). Verdachte heeft zijn autohandel verder niet met stukken onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het handelen in drie auto’s in drie jaar tijd geen aannemelijke inkomstenbron uit de autohandel vormt. De inkomsten van verdachte uit casinobezoek of internet-pokeren heeft verdachte, anders dan op zijn veelvuldig casinobezoek te wijzen, niet nader met stukken onderbouwd. Dat verdachte een inkomstenbron uit casinobezoek of pokeren had, is ook niet op andere wijze aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte substantiële inkomsten uit de autohandel en casinobezoek en pokeren had.
Overige dwangmiddelen
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Los van de vraag of [betrokkene E] met haar prostitutiewerkzaamheden is begonnen vanuit een kwetsbare positie, is niet gebleken dat ten tijde van het ten laste gelegde daarvan sprake is geweest. Voorts leveren de telefoongesprekken waarin [betrokkene E] spreekt over lichamelijke klachten en waarin zij klaagt over het werk en de werkzaamheden onvoldoende bewijs op om vast te stellen dat verdachte deze dwangmiddelen heeft aangewend. Voor het aanwenden van de dwangmiddelen geweld en bedreiging met geweld bevat het dossier evenmin voldoende aanknopingspunten. De telefoongesprekken in het dossier waarin [betrokkene E] zegt dat hij haar bij de keel zou hebben gegrepen en haar gaat vermoorden, zijn niet voldoende om vast te stellen dat verdachte daadwerkelijk geweld heeft gebruikt tegen [betrokkene E].
4.4.4.2. Handelingen
Ten aanzien van het tweede gedeelte van sub 4 (ten laste gelegd onder 1 ten derde cumulatief/alternatief) is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging op dit punt niet uitgaat van de bestanddelen van de bepaling van sub 4 tweede gedeelte. In de tenlastelegging wordt immers van ‘middelen en/of omstandigheden’ gesproken, terwijl het bestanddeel ‘middelen’ niet uit de wetstekst volgt. De rechtbank acht, onder verwijzing naar hetgeen onder 4.4.1 is overwogen, bewezen dat verdachte het dwangmiddel misleiding heeft gebruikt en ook dat hij met misleiding enige handeling heeft verricht. Nu echter niet gebleken is dat de uitbuitingssituatie waarin [betrokkene E] verkeerde door een ander is gecreëerd dan verdachte valt wat hem wordt verweten niet onder reikwijdte van het tweede gedeelte van sub 4 van artikel 273f, eerste lid, Sr. Verdachte zal dan ook op dit punt worden ontslagen van rechtsvervolging.
4.4.5.
Sub 6
Artikel 273f, eerste lid, Sr bepaalt onder sub 6, kort gezegd, dat strafbaar is hij die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander geldt dat de verdachte die profijt trekt weet, of behoort te weten dat uitbuiting plaatsvindt. Uit het opzetvereiste volgt dat de dader zich in ieder geval bewust moet zijn van de relevante omstandigheden waaruit uitbuiting voortvloeit.
De rechtbank verwijst naar de overwegingen met betrekking tot de misleiding van [betrokkene E] door verdachte. Verdachte moet hebben beseft dat zijn handelen jegens [betrokkene E] als noodzakelijk en door hem gewild gevolg meebracht dat [betrokkene E] onder valse voorwendselen in de prostitutie werkzaam was en daarmee was hij zich dus bewust van de uitbuitingssituatie.
Uit de tapgesprekken in de bijlage II volgt dat hij uit de uitbuiting van [betrokkene E] voordeel heeft getrokken. Verdachte heeft door het geld niet te besteden waarvoor het volgens de afspraak was bestemd, profijt getrokken van de uitbuiting van [betrokkene E].
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, zoals hierna onder 6 is weergegeven.
4.4.6.
Sub 9
Onder verwijzing naar de overwegingen en bewezenverklaring van het dwangmiddel misleiding overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [betrokkene E] met de misleiding eveneens heeft bewogen hem te bevoordelen. [betrokkene E] heeft hem namelijk diverse geldbedragen gegeven, uit de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden, die voor een ander doel bestemd waren dan waarvoor verdachte ze heeft aangewend.
Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten vijfde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
4.4.7.
Medeplegen
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen ten aanzien van de mensenhandel van [betrokkene E] niet kan worden bewezen. Het is dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen ten aanzien van de gedwongen uitbuiting van [betrokkene E]. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Vrijspraak t.a.v. het onder 2 ten laste gelegde

De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde en overweegt daarover het volgende.
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij een deel van de verdiensten uit de door [betrokkene E] verrichte prostitutiewerkzaamheden heeft witgewassen. Gelet op het feit dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – de uitbuiting van [betrokkene E] in de prostitutie overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 8 januari 2013 als volgt. [2]
Uit de wetgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”.
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Het enkele feit dat verdachte bij de Duitse grens in een busje is aangetroffen met een grote som contant geld op zak, is, zonder nadere informatie, onvoldoende om aan te nemen dat verdachte getracht heeft de criminele herkomst van geld te verbergen of te verhullen. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank heeft geconstateerd dat uit de verfeitelijking van de tenlastelegging niet een bewezenverklaring van het dwangmiddel misleiding kan volgen. Uit de in de (gewijzigde) tenlastelegging genoemde feitelijkheid onder c, de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn raadsman hebben begrepen waarvan verdachte in het kader van ‘misleiding’ wordt verdacht. Nu, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 september 2009, de term ‘misleiding’ mede feitelijke betekenis toekomt, zal de rechtbank het feit zonder nadere verfeitelijking in de tenlastelegging bewezen achten. [3]
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1, tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012 te [plaats 1] [betrokkene E] door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten te weten: prostitutiewerkzaamheden
en
ten aanzien van het onder 1, vierde (eerste gedeelte) cumulatief/alternatief, ten laste gelegde
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene E]
en
ten aanzien van het onder 1, vijfde cumulatief/alternatief, ten laste gelegde
die [betrokkene E] met voornoemd middel heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [betrokkene E] met of voor een derde.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op het feit dat aan verdachte de uitbuiting van één meisje voor een korte periode ten laste is gelegd en dat verdachte geen strafblad in Nederland of Bulgarije heeft. Voorts kan in deze zaak geen rekening worden gehouden met de verhoging van het strafmaximum van artikel 273f Sr, nu deze wetswijziging dateert van april 2012 – een datum na het ten laste gelegde feit. Bovendien dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte onwenselijk lang in voorarrest heeft verbleven. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, dient strafvermindering plaats te vinden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met zijn handelen welbewust misbruik gemaakt van het slachtoffer. Hij heeft haar door de misleiding bewogen tot afgifte van (een deel van) haar inkomsten als prostituee. Aldus heeft hij geen respect voor haar fundamentele waarden, namelijk haar individuele vrijheid en persoonlijke en lichamelijke integriteit, getoond. Verdachte heeft uitsluitend gehandeld uit winstbejag. Hij heeft door het bevorderen van het prostitutiewerk van het slachtoffer onvoldoende, respect getoond voor haar zelfbeschikkingsrecht. Dat het slachtoffer het werk niet tegen haar wil verrichtte, rechtvaardigt het handelen van verdachte niet. Bovendien was het wel tegen de wil van het slachtoffer om te werken als prostituee zonder dat zij zeggenschap had over (een deel van) haar verdiensten. Verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Zijn ontwijkende opstelling ter zitting acht de rechtbank zorgelijk. De rechtbank rekent verdachte dit laakbare handelen zwaar aan.
Mensenhandel en het voordeel trekken uit uitbuiting zijn ernstige feiten.
Voor de strafoplegging van mensenhandel zijn door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken (LOVS) geen oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij het bepalen van na te noemen straf de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de richtlijnen van het openbaar ministerie. Verder heeft zij acht geslagen op de strafoplegging in soortgelijke zaken. Bij gebrek aan oriëntatiepunten van het LOVS heeft de rechtbank enige acht geslagen op de oriëntatiepunten voor verkrachting, aangezien dit feit eveneens een ernstige en vergelijkbare inbreuk op de lichamelijke integriteit van een slachtoffer maakt.
De rechtbank houdt er rekening mee dat de dwang bestond uit misleiding en niet uit geweld of het misbruik maken van een kwetsbare positie van [betrokkene E].
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bepaling van gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. Het voorwaardelijk gedeelte dient als prikkel om te voorkomen dat verdachte weer strafbare feiten pleegt en met name om te voorkomen dat verdachte weer overgaat tot uitbuiting van [betrokkene E] of andere prostituees.
Wat betreft het standpunt van de verdediging dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn slaat de rechtbank acht op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 [4] en overweegt dat het feit dateert van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012. Op laatste genoemde datum is verdachte tevens aangehouden en gehoord ter zake van dit feit. Naar het oordeel van de rechtbank is op 10 juli 2012 de redelijke termijn aangevangen. De zaak is heden, namelijk op 11 november 2013 en dus binnen twee jaar, met een vonnis geëindigd. Om die reden is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. In de lange duur van de voorlopige hechtenis en het gegeven dat deze hechtenis is ondergaan onder het regime van een huis van bewaring ziet de rechtbank wel aanleiding om de gevangenisstraf met
twee maanden te verminderen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 273f (oud) en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten eerste en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte ter zake van het onder 1 ten vierde (tweede gedeelte) cumulatief/alternatief ten laste gelegde van alle rechtsvervolging.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten tweede, vierde (eerste gedeelte) en vijfde cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2013.
Bijlage I
TENLASTELEGGING
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 15 oktober 2013 – ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012 te [plaats 1], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander of anderen, te weten [betrokkene E] en/of een of meer andere vrouwen,
(sub 1)
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door
dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden
en/of door afpersing en/of fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit
feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positie
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het
oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene E] en/of een of meer andere vrouwen
en/of
(sub 4)
voornoemde [betrokkene E] en/of een of meer andere vrouwen(telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
(sub 4)
met één of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden enige
handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of (één of meer van)
zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
die [betrokkene E] en/of een of meer andere vrouwen zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene E] en/of een of meer andere vrouwen
en/of
(sub 9)
die [betrokkene E] en/of een of meer andere vrouwen met één of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [betrokkene E] en/of een of meer andere vrouwen met of voor een derde,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(ten aanzien van die [betrokkene E] )
( a) met die [betrokkene E] samengewoond en/of die [betrokkene E] (het grootste deel van) de huur van de woning laten betalen en/of
( b) die [betrokkene E] ertoe aangezet en/of gedwongen in de prostitutie te werken en/of te blijven werken en/of
( c) die [betrokkene E] (meermalen) onder druk gezet en/of er (zodoende) toe aangezet en/of gebracht om in de prostitutie te (blijven) werken door haar een schuld bij hem, verdachte en/of zijn mededader(s) te laten opbouwen door haar (steeds meer) geld te laten betalen voor de aankoop van een appartement en/of
( d) (terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die [betrokkene E] in
Nederland nergens naartoe kon en/of in Nederland geen vrienden had en/of zij
de taal niet sprak een (aanzienlijk) gedeelte van haar verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden heeft afgepakt en/of afgenomen en/of door die [betrokkene E] aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) laten afstaan en/of
( e) de werktijden van die [betrokkene E] bepaald en/of
( f) die [betrokkene E] (telkens) tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of laten controleren, onder meer door die [betrokkene E] weg te (laten) brengen en/of op te (laten) halen en/of haar te (laten) bellen als zij klaar was met haar werkzaamheden en/of
( g) die [betrokkene E] onder druk te zetten om tijdens ziekte te werken en/of voor die [betrokkene E] medicijnen en/of condooms gekocht;
Artikel 273F Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012 te
[plaats 1], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte
heeft/hebben gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, een of
meer (contante) geldbedrag(en) en/of voorwerpen, te weten:
- ( telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [betrokkene E]
en/of een of meer andere vrouwen, verrichtte prostitutiewerkzaamheden,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen terwijl hij (telkens)
wist dat die/dat voorwerp(en) en of geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf/misdrijven;
Artikel 420bis/420ter jo 47 Wetboek van Strafrecht
Bijlage II
BEWIJSMIDDELEN
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011262045 van 13 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar A], hoofdagent (doorgenummerde pag. ZDD 10).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
“In het onderzoek werden meerdere technische acties (Taps) gestart, waaronder op:
  • telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij [betrokkene E] (lijn [A]);
  • telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik bij [betrokkene E] (lijn [B]);
  • imei-nummer [nummer 1] in gebruik bij [verdachte] (lijn [C]).”
2.
Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene E] van 15 januari 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van [betrokkene E] in, zakelijk weergegeven:
“Ik heb het appartement gekocht van de vader van de vrouw van [medeverdachte D]. Het appartement heb ik, denk ik, gekocht voor 38000 Leva, omgerekend ongeveer 15000 euro.”
3.
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 oktober 2013, zakelijk weergegeven:
Ik heb sinds drie jaar een relatie met [betrokkene E] heeft en wij wonen samen in [plaats 1]. Toen ik [betrokkene E] leerde kennen was zij in Groningen als prostituee werkzaam. Daarna werkte ze als prostituee in Amsterdam. Ik heb een neef met precies dezelfde voor- en achternaam en mensen noemen mij ter onderscheid soms ‘de grote’ en noemen mijn neef ‘de kleine’. [ex-vriendin van verdachte] is mijn ex-vriendin en samen hebben wij een kind. [ex-vriendin van verdachte] en mijn kind wonen in [land A]. [ex-vriendin van verdachte] en ik zorgen samen voor ons kind. In mei 2012 waren er relationele problemen tussen [betrokkene E] en mij. Rond 31 mei 2012 was onze relatie hersteld.
4.
Een proces-verbaal met nummer 2011262045 van 13 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar A], hoofdagent (doorgenummerde pag. PDC 368).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
“Bij de belastingdienst waren geen loon, rentegegevens met de daarbij behorende bankgegevens bekend van [verdachte] zo ook geen aangifte inkomstenbelasting, of eventueel vermogen en vastgirogegevens.”

5.Als overige bewijsmiddelen zijn de volgende tapgesprekken aangehecht:

  • Getapte telefoongesprek d.d. 19-05-2012 om 00:28:00 uur (lijn [A]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 29-05-2012 om 19:33:11 uur (lijn [A]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 29-05-2012 om 19:52:03 uur (lijn [A]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 29-05-2012 om 20:18:04 uur (lijn [A]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 30-05-2012 om 15:23:45 uur (lijn [A]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 31-05-2012 om 02:20:30 uur (lijn [A]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 31-05-2012 om 17:17:22 uur (lijn [C]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 31-05-2012 om 17:20:39 uur (lijn [C]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 02-07-2012 om 21:54:22 uur (lijn [A]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 05-07-2012 om 02:00:25 uur (lijn [B]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 08-07-2012 om 19:40:11 uur (lijn [C]);
  • Getapte telefoongesprek d.d. 08-07-2012 om 22:04:13 uur (lijn [B]).

Voetnoten

1.[persoon 1] en [persoon 2], ‘Materieelrechtelijke aspecten van mensenhandel’ (Preadviezen 2010 van Vereniging voor de vergelijkbare studie van het recht van België en Nederland), Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010, p. 56-57.
2.HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6909.
3.HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537.
4.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2009:BD2578.