ECLI:NL:PHR:2025:872

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
24/01747
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan witwassen en de toewijzing van schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak is de verdachte, geboren in 2002, bij arrest van 18 april 2024 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen. De verdachte kreeg een taakstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie. Het hof heeft ook beslissingen genomen over de vorderingen van benadeelde partijen, waaronder een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij twee middelen van cassatie zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft een motiveringsklacht over de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan witwassen. De conclusie van de procureur-generaal is dat de bewezenverklaring van opzetwitwassen niet onbegrijpelijk is en voldoende gemotiveerd. Het tweede middel betreft de klacht dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het afweek van het verweer van de verdediging over de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 1] tot een bedrag van € 1.998,84 toegewezen, maar de verdediging heeft betwist dat dit bedrag gelijk is aan de schade die is geleden, aangezien een deel van het geld in beslag is genomen. De conclusie van de procureur-generaal is dat het tweede middel slaagt, omdat het hof de verwerping van het verweer onvoldoende heeft gemotiveerd. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de vordering van de benadeelde partij.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer24/01747 J

Zitting26 augustus 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 18 april 2024 door het gerechtshof Den Haag onder subsidiair wegens "medeplichtigheid aan/tot witwassen", veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen. Onder meer heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (gedeeltelijk) toegewezen en in verband daarmee een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en E.A. Blok en J. Vermaat, beiden advocaat in Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

2.1
Het middel komt met een motiveringsklacht op tegen de bewezenverklaring. Dat doet het onder verwijzing naar de bewijsoverweging van het hof, waarin is opgenomen dat de verdachte “had moeten vermoeden dat het niet in de haak was wat er met zijn telefoon gebeurde”, terwijl tot een bewezenverklaring van (medeplichtigheid aan/tot) opzetwitwassen is gekomen.
2.2
Voordat ik toekom aan de bespreking van het middel, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van het hof weer.
De bewezenverklaring en de bewijsconstructie van het hof
2.3
Ten laste van de verdachte is onder subsidiair bewezenverklaard dat:
“ [medeverdachte 1] en één of meerdere onbekend gebleven personen op verschillende tijdstippen in de periode van 15 januari 2020 tot en met 15 juli 2020 te Rotterdam en/of Hoogvliet Rotterdam en/of Barendrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging van meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing hebben verborgen en/of hebben verhuld en/of
- hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- hebben verworven en/of voorhanden hebben gehad en/of hebben overgedragen en/of hebben omgezet en/of
- gebruik hebben gemaakt
terwijl zij wisten, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte, op 14 juli 2020 te Rotterdam opzettelijk middelen heeft verschaft,
immers heeft verdachte zijn telefoon ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 1] .”
2.4
Die bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 mei 2023 -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik mijn telefoon heb gegeven aan [medeverdachte 1] . Er is een bankpas opgezet en daarmee is vervolgens geld gepind. Dat zou [medeverdachte 2] hebben gedaan. Wat ik me nog kan herinneren, was dat in het casino. Ik wist wel dat hij naar het casino zou gaan. Toen [medeverdachte 2] uit het casino kwam, wist ik dat hij met mijn telefoon heeft staan pinnen. Het klopt dat ik de Bunq-app heb gezien op mijn telefoon en daarna heb verwijderd.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2020 met nr. PL 1700-2020225922-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven- (p. 14 e.v.) :

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

Op 14 juli 2020 kwamen wij ter plaatse bij het [...] Casino, [a-straat 1] in [plaats] . De bedrijfsleider vertelde ons het volgende: Bij een pinautomaat in het casino was een jongen opvallend lang geld aan het opnemen. Ik zag dat de jongen al het muntgeld in zijn donkerkleurige schoudertasje deed. Ik sprak de jongen aan, vervolgens draaide de jongen zich om en rende het Casino uit. Bij de uitgang kon de jongen worden tegengehouden door een medewerker van de beveiliging. Buiten op straat ontstond een worsteling. De jongen heeft zich los kunnen rukken en is weggerend. Tijdens de worsteling heeft de jongen zijn shirt en vest achtergelaten, alsmede zijn schoudertasje.
Wij verbalisanten zagen op de camerabeelden dat de jongen zijn telefoon tegen de pinterminal houdt en dat er vervolgens muntgeld uit de pinautomaat komt.
[betrokkene 5] verklaarde dat de jongen nog gebeld had naar het Casino. Het telefoonnummer waarmee de jongen heeft gebeld is: [telefoonnummer 2] .
[betrokkene 5] heeft aan ons 5 pinbonnen overhandigd. De transactienummers zijn:
02079909, 02079907, 02079911, 01079895 en 01079893. Op het politiebureau hebben wij verbalisanten het geld uit het schoudertasje geteld. Totaal muntgeld: 1599,90 euro. Totaal biljetten: 55 euro. Totaalbedrag: 1654,90 euro.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2020 met nr. PL1700-2020225922-16. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (p. 28) :

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Op 17 juli 2020 ontving ik, verbalisant, de gegevens van [betrokkene 6] dat de transacties met transactienummers 02079907, 01079893, 02079909, 0207991 en 01079895 van pinterminal [...] , gelegen in [...] Casino gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] , hadden plaats gevonden met een pas van de Bunq-bank met nummer [rekeningnummer 2] .
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2020 met nr. PLI700-2020225922-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 30) :

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

BUNQ rekeningnummer [rekeningnummer 2] (
Het hof begrijpt: [rekeningnummer 2]) bleek op naam te staan van:
IBAN nummer: [rekeningnummer 1]
Naam: [betrokkene 1]
Geboren: [geboortedatum] 2001
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2020 met nr. 2010281505.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 32 e.v.):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Uit onderzoek in de mij beschikbare systemen en de gevorderde saldo- en transactiegegevens bleek dat de rekening [rekeningnummer 1] in de periode van 12 juli 2020 tot en met 15 juli 2020 zesmaal gebruikt was voor zogenaamde ‘whatsapp fraude’.
Het schadebedrag van de aangifte van [benadeelde 1] bedroeg € 3.398,84. Van dit schadebedrag werd € 1.998,84 overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] .
Uit de gevorderde saldo- en transactiegegevens bleek dat de opnames bij Casino [...] op 14 juli 2020 gedaan werden nadat slachtoffer [benadeelde 1] € 1.998,84 had overgemaakt naar de rekening.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2020 met nr. 2010281145.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 72 e.v.):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Op 3 september 2020 werd aangifte gedaan door [benadeelde 1] , geboren [geboortedatum] 1953, ter zake whatsapp fraude. Op 14 juli 2020 had zij via de chatapp "whatsapp" berichten ontvangen van een persoon welke zich voordeed als haar zoon. In de berichten vroeg haar zoon of zij tweemaal een bedrag wilde voorschieten. Zij ontving hiervoor betaalverzoeken welke zij betaalde. Later ontdekte zij dat haar zoon de berichten niet aan haar gezonden had.
Zij boekte € 1.998,84 over naar [rekeningnummer 1] .
Door de officier van justitie werden de saldo- en transactiegegevens gevorderd van rekeningnummer [rekeningnummer 1] . Uit deze gegevens bleek dat [benadeelde 1] op 14 juli 2020 om 14:17 uur € 1.998,84 overmaakte naar de rekening. Hierdoor steeg het saldo naar € 1.998,94.
Vervolgens vonden de volgende opnames plaats:
14-07-2020 15:16 -100.0 [rekeningnummer 1] [A]
14-07-2020 15:16 -100.0 [rekeningnummer 1]
14-07-2020 15:17 -100.0 [rekeningnummer 1] [A]
14-07-2020 15:17 -100.0 [rekeningnummer 1]
14-07-2020 15:18 -100.0 [rekeningnummer 1] [A]
14-07-2020 15:18 -100.0 [rekeningnummer 1]
14-07-2020 15:19 -100.0 [rekeningnummer 1] [A]
14-07-2020 15:19 -100.0 [rekeningnummer 1]
14-07-2020 15:20 -100.0 [rekeningnummer 1] [A] .
14-07-2020 15:21 -100.0 [rekeningnummer 1] [A]
14-07-2020 15:21 -100.0 [rekeningnummer 1]
14-07-2020 15:21 -100.0 [rekeningnummer 1] [A]
14-07-2020 16:08 -100.0 [rekeningnummer 1]
14-07-2020 16:09 -100.0 [rekeningnummer 1] [A]
14-07-2020 16:09 -100.0 [rekeningnummer 1]
14-07-2020 16:10 -100.0 [rekeningnummer 1] [A]
14-07-2020 16:10 -100.0 [rekeningnummer 1]
14-07-2020 16:10 -100.0 [rekeningnummer 1] [A]
14-07-2020 16:11 -100.0 [rekeningnummer 1]
14-07-2020 17:32 -100.15 [rekeningnummer 1] [B]
Na deze opnames betrof het saldo € 0,79.
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2020 met nr. 2011080830.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 96 e.v.) :

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:|

De telefoon van [medeverdachte 2] werd in beslag genomen en met toestemming van de officier van justitie uitgelezen en onderzocht.
Naar aanleiding van de door BUNQ bank geleverde gegevens doorzocht ik de GSM van [medeverdachte 2] op aanwezigheid van deze gegevens.
Bij de naam ‘ [verdachte] ’ vond ik, onder meer, de volgende gegevens in de telefoon:
- bij contacten het contact:
*‘ [verdachte] ‘ met bijhorend telefoonnummer: [telefoonnummer 3] en emailadres: [e-mailadres 1] en
* ‘ [verdachte] Ma’ met bijhorend telefoonnummer [telefoonnummer 4] .
- een chat gesprek met een contact genaamd ‘ [verdachte] ’ met bijhorend telefoonnummer [telefoonnummer 3] .
Op 14 juli 2020 om 17:30 uur werden er door het contact ' [verdachte] ' twee berichten naar de telefoon van [medeverdachte 2] verstuurd: "Die rij is kkk lang" en "Swa".
Uit het saldo- en transactieoverzicht van rekening [rekeningnummer 1] bleek dat op 14 juli 2020 om 17:32 uur een pintransactie plaatsvond van € 100,15 bij [B] in [plaats] .
8. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2020 met nr. 2010291300.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 86 e.v.)

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Uit de gevorderde gegevens bleek dat de rekening [rekeningnummer 1] op 15 januari 2020 om 14:36 uur was geopend en op 15 juli 2020 om 21:13 uur was gesloten. De rekening stond op naam van [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 2001.
Uit de gevorderde gegevens bleek dat er 9 telefoons aan de rekening waren gekoppeld. Middels deze koppelingen was het mogelijk om met de telefoon betalingen dan wel geldopnames te doen zonder het gebruik van een pinpas.
Onderstaande de gekoppelde telefoons:
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 september 2020 met nr. 2009211024.VHR. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 111 e.v.):

als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [medeverdachte 2] :

V(raag): Wij hebben uitgezocht dat jij op 14 juli 2020 in casino [...] , gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] , tussen 16:08 uur en 16:11 uur aan het pinnen was en op dat moment € 700 had gepind. Je had meer geld bij je, 1642,90 euro om precies te zijn.- Hoe kom je aan die andere 942,90 euro?
A(ntwoord): Dat is ook in casino gepind. Ik heb eerst € 700 gepind. Toen ging ik terug naar hem bij [b-straat] .
Toen zei hij dat er nog meer geld op stond, dus toen ben ik weer terug naar het casino gegaan en heb nogmaals gepind.
O(pmerking verbalisant): In het bankrekeningoverzicht van [betrokkene 1] blijkt dat op 14 juli 2020 te 14:37 uur de Iphone van [verdachte] was ingelogd op dat rekeningnummer.
A: Ik ga eerlijk zeggen hoe het zit. Op een dag werden [verdachte] en ik gebeld door [betrokkene 7] .
Ze noemen hem volgens mij [betrokkene 7] , maar hij heet geloof ik [medeverdachte 1] . Als je een foto van hem laat zien, herken ik hem gelijk. Hij is Nederlander, heeft blond halflang haar, ongeveer 1.75 meter, slank postuur.
O: In de systemen zie ik ene [medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum] 2002 die verblijft op de [c-straat 1] te [plaats] . Ik zie dat de politiefoto voldoet aan het door [medeverdachte 2] opgegeven signalement.
V: Ken je ene [medeverdachte 1] ?
A: Ja volgens mij is dat de jongen die ik bedoel.
V: Jij wijst [medeverdachte 1] dus aan als degene die verantwoordelijk is voor de oplichtingen. Vertel, wat weet jij daar allemaal van af?
A: Ik was 14 juli 2020 met [verdachte] meegegaan met die [medeverdachte 1] naar het casino. Toen vroeg [medeverdachte 1] mij of ik kon pinnen en toen heb ik dat gewoon gedaan. [medeverdachte 1] had [verdachte] ook benaderd om mee te gaan. Hij vroeg of we konden gaan chillen en dat ik misschien nog een beetje geld kon verdienen.
V: [verdachte] is wel ingelogd op het bankrekeningnummer. Dus daar is het mee gepind?
A: Ja, dat moet dan wel.
V: Hoe ben je naar de stad gegaan?
A: Met de auto, ik ken die persoon niet die ons vervoerde. Volgens mij was dat een jongen uit het Oostblok. Ik zat met [verdachte] dus achterin de auto.
V: Wat gebeurde er daarna?
A: [medeverdachte 1] vroeg aan [verdachte] of hij op zijn telefoon mocht inloggen op een bankenapp. Dat mocht van [verdachte] . Toen vroeg [medeverdachte 1] aan mij of ik kon pinnen voor hem met ApplePay in het casino. Ik stemde daarmee in.
Ik ben dus toen gaan pinnen in mijn eentje terwijl zij rondjes reden in de auto in de buurt.
V: Je bent tussentijds naar buiten gegaan?
A: Ja het lukte niet bij die automaat dus ik ging weg. [medeverdachte 1] zei dat er nog meer op stond, dus toen ben ik het nog een keer gaan proberen en toen ben ik dus gepakt.
Samenvattend: [medeverdachte 1] heeft jullie, [verdachte] en jou, op 14 juli opgehaald met de auto. De bestuurder was een jongen van jullie leeftijd en kwam uit het Oostblok. [medeverdachte 1] heeft op [verdachte] telefoon ingelogd met het rekeningnummer van [verdachte] en jij hebt vervolgens het geld opgenomen in het casino. Jullie zou wat beloofd zijn, geld of iets dergelijks, maar er waren geen concrete afspraken over gemaakt.
A: Ja, dit verhaal klopt.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 maart 2021 met nr. 21032.V03. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 121 e.v.) :

als de op genoemde datum afgelegde verklaring van de verdachte:

Ik ben meegegaan naar de stad. We waren met zijn vieren. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , ik en een jongen die ik niet ken. We zijn met de auto gegaan. De jongen welke ik niet kende, reed.
We stonden achter Pathe Schouwburg buiten de auto. [medeverdachte 2] is gaan pinnen. Hij belde paniekerig op dat er iets gebeurd was. [medeverdachte 2] had mijn telefoon, want hij had deze ergens voor nodig. Ik gaf mijn telefoon aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vroeg erom. Ik heb mijn telefoon afgegeven. Ik wilde erbij horen en daarom heb ik mijn telefoon afgegeven. [medeverdachte 1] hield, nadat ik hem mijn telefoon had gegeven, het scherm richting mijn gezicht en daarna was hij met mijn telefoon bezig. Hij ontgrendelde mijn telefoon via face ID of zonder code. Hij gaf iets later mijn telefoon aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] ging weg met mijn telefoon. Wij wachtten bij het [b-straat] op [medeverdachte 2] . Hij kwam zonder t-shirt en paniekerig terug. Hij zei mij dat hij geld ging pinnen in het casino en dat hij had gevochten met beveiligers. [medeverdachte 1] was bij mij terwijl ik op [medeverdachte 2] wachtte. Ik heb mijn telefoon die dag zeker niet nog aan iemand anders gegeven nadat ik deze terug had. [medeverdachte 1] heeft iets op mijn telefoon geïnstalleerd om te. kunnen pinnen. Op mijn telefoon zag ik een BUNQ-app.
11. Een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris bij het gerechtshof Den Haag van 10 januari 2024. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 10 januari 2024 door de getuige [medeverdachte 2] afgelegde verklaring:

Het zou kunnen dat er tegen mij is gezegd dat er misschien geld verdiend zou kunnen worden.
U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of [verdachte] wist dat ik op dat moment ging pinnen. Ja, hij wist evenveel als ik. Ik weet niet meer of er gesproken is over het bedrag dat ik zou gaan pinnen. Volgens mij heb ik twee keer gepind.
U, raadsheer-commissaris, vraagt mij hoe ik wist dat [verdachte] wist dat ik ging pinnen. Zijn telefoon was Apple pay. U zegt mij dat ik net zei dat ik die telefoon van [medeverdachte 1] kreeg. Ja, maar [verdachte] was erbij toen ik die telefoon kreeg. Wij waren met vier man en ik zat als het goed is achterin met [verdachte] .
12. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2020 met nr. 2010280755.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 37 e.v.) :

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Op 13 juli 2020 werd aangifte gedaan door [aangever] terzake whatsapp fraude. Op 12 juli 2020 had zij via de chatapp "whatsapp" berichten ontvangen van een persoon welke zich voordeed als haar zoon. In de berichten vroeg haar zoon of zij twee rekeningen kon betalen. Nadat zij dit gedaan had nam zij telefonisch contact op met haar zoon waarna zij ontdekte dat haar zoon de berichten niet aan haar gezonden had. In totaal boekte zij € 1.118,45 over naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] .
Door de officier van justitie werden de saldo- en transactiegegevens gevorderd van rekeningnummer [rekeningnummer 1] . Uit deze gegevens bleek dat [aangever] op 12 juli 2020 om 11:59 uur en 12:01 uur respectievelijk € 645,50 en € 472,95 overmaakte naar de rekening. Hierdoor steeg het saldo naar €1.113,41. Vervolgens vonden de volgende opnames plaats:
2.5
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging:

Nadere bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 14 juli 2020, samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en een onbekende vierde man, in een auto naar het centrum van [plaats] , in de buurt van het casino is gereden. De verdachte heeft zijn telefoon toen aan [medeverdachte 1] gegeven, die handelingen met de telefoon van de verdachte heeft verricht.
Achteraf is uit onderzoek gebleken dat een van de slachtoffers van zogenaamde Vriend-In-Nood-fraude (VIN-fraude), aangeefster [benadeelde 1] , die dag om 14:17 uur € 1.998,84 op een Bunqrekening had gestort en dat de telefoon van de verdachte zeven minuten daarna aan diezelfde Bunqrekening werd gekoppeld. Het kan niet anders dan dat dat koppelen de handeling is geweest die [medeverdachte 1] met de telefoon van de verdachte heeft verricht. De verdachte heeft verklaard dat hij hierover geen vragen heeft gesteld aan [medeverdachte 1] , en heeft ook niet gevraagd waarom er nu opeens met zijn telefoon in het Casino gepind moest worden.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door zijn telefoon ter beschikking te stellen aan de [medeverdachte 1] , zich laten gebruiken om crimineel geld wit te wassen. De verdachte had moeten vermoeden dat het niet in de haak was wat er met zijn telefoon gebeurde. Door desondanks zonder vragen te stellen zijn telefoon beschikbaar te stellen, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn rekening gebruikt zou worden voor criminele doeleinden en derhalve heeft hij zich als medeplichtige schuldig gemaakt aan witwassen.”
De bespreking van het middel
2.6
Voor een bewezenverklaring van opzetwitwassen ex artikel 420bis Sr is, wat betreft het bestanddeel van de wetenschap, vereist dat bij de verdachte opzet bestaat ten aanzien van de omstandigheid dat het betreffende voorwerp uit misdrijf afkomstig is. Daarbij wordt de ondergrens gevormd door voorwaardelijk opzet, waardoor op z’n minst vastgesteld dient te worden dat de verdachte bewust – of: willens en wetens – de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is. [1]
2.7
Het in artikel 420quater Sr neergelegde schuldwitwassen kent een lichter schuldverband waar het gaat om het uit misdrijf afkomstig zijn van het voorwerp in kwestie. Voor het bewijs daarvan is noodzakelijk dat de verdachte redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp een criminele herkomst heeft. [2] Met die formulering wordt grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid met betrekking tot de herkomst van het voorwerp tot uitdrukking gebracht. [3]
2.8
In bovenstaande bewijsoverweging heeft het hof opgenomen “dat de verdachte had moeten vermoeden dat het niet in de haak was wat er met zijn telefoon gebeurde”. Daarmee heeft het hof de voor schuldwitwassen toepasselijke terminologie gebruikt, terwijl het bewezen heeft verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (medeplichtigheid aan/tot) opzetwitwassen.
2.9
De in de gewraakte passage gebruikte bewoordingen roepen weliswaar vragen op, maar deze hebben naar mijn mening niet de betekenis die het middel daaraan geeft en brengen dus niet mee dat de bewezenverklaring van opzetwitwassen onbegrijpelijk is. Daarbij sla ik acht op de afsluitende conclusie die op de passage volgt, inhoudende dat “de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans [heeft] aanvaard dat zijn rekening gebruikt zou worden voor criminele doeleinden”. [4]
2.1
Deze conclusie dat de verdachte wist – in de vorm van voorwaardelijk opzet – dat het gestorte geldbedrag op de rekening die aan zijn telefoon was gekoppeld, uit misdrijf afkomstig was, wordt gedragen door de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien. In dat verband wijs ik in de eerste plaats op de eigen verklaringen van de verdachte, waaruit volgt dat hij met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto zat, hij zijn telefoon aan [medeverdachte 1] gaf, [medeverdachte 1] zijn telefoon ontgrendelde met zijn – verdachtes – face ID, [medeverdachte 1] de telefoon aan [medeverdachte 2] gaf, [medeverdachte 2] met de telefoon naar het casino ging en de verdachte en [medeverdachte 1] in de auto bleven wachten. [5] In de tweede plaats zijn daarvoor de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] van belang, waaruit naar voren komt dat [medeverdachte 2] en de verdachte een beloning was beloofd, de verdachte toestemming gaf aan [medeverdachte 1] om op zijn telefoon in te loggen op een bankenapp, [medeverdachte 1] de telefoon van verdachte in diens aanwezigheid aan [medeverdachte 2] overhandigde en aan [medeverdachte 2] vroeg om te gaan pinnen, en dat de verdachte wist dat [medeverdachte 2] in het casino ging pinnen. [6] Samengevat houden deze bewijsmiddelen in dat [medeverdachte 1] geld wilde hebben van een bankrekening, maar dat hij daarvoor noch zijn eigen telefoon ter beschikking wilde stellen noch zelf de pintransactie wilde verrichten, bereid was anderen te betalen om dat wel te doen en dat de verdachte van dit alles kennis droeg. Daarnaast houden de bewijsmiddelen in dat de verdachte nog betrokken was bij het pinnen van een bedrag op een andere locatie. [7]
2.11
Ook al zou de bewijsoverweging door opneming van én de zinsnede dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig is én dat de verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig is, zo worden gelezen dat het hof tot uitdrukking heeft willen brengen dat zowel sprake is van schuld- als opzetwitwassen, maar dat uiteindelijk is gekozen voor bewezenverklaring van opzetwitwassen, merk ik op dat die beide vaststellingen naast elkaar kunnen bestaan bij een bewezenverklaring van artikel 420bis Sr. Sinds 2015 wordt door de Hoge Raad nadrukkelijk de zogenoemde ‘minus theorie’ gehuldigd. [8] Ingevolge die theorie staat de omstandigheid dat de verdachte heeft geweten dat het geld uit misdrijf afkomstig is, er niet aan in de weg dat hij (ook) redelijkerwijs moet hebben vermoed dat het geld uit misdrijf afkomstig is. [9]
2.12
Het oordeel van het hof dat sprake is van (medeplichtigheid aan/tot) opzetwitwassen, is aldus niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.13
Het middel faalt.

Het tweede middel

3.1
Het middel bevat de klacht dat het hof, in strijd met artikel 359 lid 2 Sv, heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over, zo begrijp ik, zowel de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] als de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
In eerste aanleg heeft de benadeelde partij [benadeelde 1] zich met een vordering tot schadevergoeding in de strafprocedure gevoegd. Uit het zich bij de stukken bevindende formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ volgt dat deze in totaal een bedrag van € 3.398,84 beliep voor geleden materiële schade. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 1.998,84 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij [benadeelde 1] de vordering gehandhaafd.
3.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2024 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig zijn in het dossier gevoegde pleitnota. Deze houdt in verband met de vorderingen van de benadeelde partijen, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende in:

“Benadeelde Partij

22. Primair, afwijzen gezien verzoek tot vrijspraak.
23. Mocht u daaraan voorbij gaan, dan dient alleen gekeken te worden naar de vordering door [benadeelde 1] , maar zij heeft vordering niet gehandhaafd in hoger beroep. Die vordering dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
24. Mocht u daaraan op enige wijze voorbijgaan, wil ik erop wijzen, dat een groot deel van het bedrag dat uiteindelijk gepind is, verloren werd door [medeverdachte 2] (ruim 1600 euro) en in beslag genomen is door de politie. En dat het uiteindelijke benadelingsbedrag dan ook veel lager zou moeten zijn, dan is aangenomen door de KR. Nogmaals, ongeveer 400 euro.”
3.4
Het bestreden arrest bevat de volgende overwegingen over de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , voor zover hier relevant:

Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 3.398,84, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering tot een bedrag van € 1.998,84, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.998,84 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Net als bij de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] is overwogen, geldt voor het andere door benadeelde partij Van [benadeelde 1] gevorderde bedrag dat de verdachte daaraan niet kan worden gekoppeld, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dat deel van de vordering tot schadevergoeding.
Gelet op de (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.”
3.5
Ik ga hier niet in op het betoog in het middel dat de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen over de vordering benadeelde partij en/of de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel en dat het hof verplicht was nader te motiveren waarom het van dit standpunt is afgeweken. In de toelichting op het middel kan immers worden gelezen dat ook meer in het algemeen wordt geklaagd dat de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ontoereikend gemotiveerd is. In dat kader moet het volgende worden vooropgesteld.
3.6
Op grond van artikel 361 lid 4 Sv, dat ingevolge artikel 415 Sv ook van toepassing is in hoger beroep, dient de beslissing over de vordering van de benadeelde partij met redenen te zijn omkleed. [10] Over de omvang en indringendheid van die motivering heeft de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest over de vordering van de benadeelde partij overwogen dat naarmate de vordering uitvoeriger en specifieker wordt weersproken, de motivering van de toewijzing van de vordering meer aandacht zal vragen. [11]
3.7
De gedeeltelijke toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] berust op de overweging dat zij heeft aangetoond dat tot een bedrag van € 1.998,84 aan materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Daarmee is het hof kennelijk voorbijgegaan aan het verweer van de raadsman van de verdachte dat de door de benadeelde partij geleden schade niet gelijk is aan de € 1.998,84 die zou zijn witgewassen, aangezien uit het dossier blijkt dat een deel daarvan door de politie in beslag is genomen. [12] Hoewel de stellers van het middel het niet expliciet noemen, lijkt de redenering daarachter te zijn dat het in beslag genomen geldbedrag aan de benadeelde partij is of zal worden teruggegeven en dat bedrag daarom in mindering dient te worden gebracht op de toe te wijzen som aan schadevergoeding. De resterende schade van de benadeelde partij zou in dat geval immers lager zijn.
3.8
Namens de verdachte is aldus niet slechts volstaan met een algemene betwisting van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , maar is daartegen een concreet verweer gevoerd. Nu het hof dat verweer heeft gepasseerd en tot toewijzing van het betwiste deel van de vordering is gekomen, was het gehouden de verwerping van het verweer bepaaldelijk te motiveren. Door dat na te laten is de gedeeltelijk toewijzende beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ontoereikend gemotiveerd.
3.9
Het middel slaagt.
3.1
Indien uit de stukken van het geding zou blijken dat tot teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de benadeelde partij [benadeelde 1] is overgegaan, zou ik voorstellen dat de Hoge Raad zelf in de zaak voorziet. Dat zou dan slechts een eenvoudige rekensom vergen, waarbij het reeds geretourneerde bedrag wordt afgetrokken van het bedrag dat is witgewassen. Het geval wil echter dat uit het dossier niet blijkt wat er met het door de politie meegenomen genomen geld is gebeurd. Of dat daadwerkelijk aan de benadeelde partij [benadeelde 1] is of zal worden teruggegeven en derhalve in mindering moet worden gebracht op de aan haar toe te wijzen schadevergoeding is dus onduidelijk. Dit maakt dat ik meen dat de zaak, waar het de beslissing over de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregel betreft, toch teruggewezen dient te worden naar het hof.

Afronding

4.1
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
4.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep op 30 april 2024, zodat de redelijke termijn in cassatie als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van twintig uur kan worden volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. [13]
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.M.E. van Rijn-Tonino, Tekst & Commentaar Strafrecht, art. 420bis Sr aant. 8b (actueel t/m 9 mei 2025).
2.M.E. van Rijn-Tonino, Tekst & Commentaar Strafrecht, art. 420quater Sr aant. 11a (actueel t/m 9 mei 2025).
3.Vgl. 17 december 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9146, rov. 5.2.1, bji schuldheling (art. 417bis Sr) en HR 17 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:AF0625.
4.Opgemerkt zij dat het hof in deze overweging met “rekening” kennelijk heeft bedoeld ‘telefoon’, hetgeen gelet op de context een kennelijke misslag betreft. Uit de overige inhoud van de bewijsoverweging en uit de bewijsmiddelen volgt immers dat niet de rekening waarop het van fraude afkomstige geldbedrag is gestort, maar de telefoon waaraan die rekening werd gekoppeld, aan de verdachte toebehoorde. Ik geef de Hoge Raad in overweging de passage verbeterd te lezen.
5.Bewijsmiddelen 1 en 10.
6.Bewijsmiddelen 9 en 11. De vergelijking met het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:11, gaat niet op, nu de bewijsmiddelen in die zaak niets meer inhielden omtrent de wetenschap van de verdachte dan dat zij had gezien dat het op haar rekening gestorte, van fraude afkomstige, geld een persoonsgebonden budget betrof en dat ze wist dat je dat krijgt als je ziek bent. Het verschil is aldus met name dat uit de bewijsvoering geen wetenschap van de verdachte kan worden afgeleid over de schimmige omstandigheden waaronder het geld op haar rekening terecht is gekomen, in tegenstelling tot in de onderhavige zaak.
7.Bewijsmiddelen 6, 7 en 12.
8.Zie voor deze terminologie De conclusie van toenmalig AG Bleichrodt voorafgaand aan HR 16 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1660, ECLI:NL:PHR:2015:928 (o.a.) randnr. 11.
9.HR 16 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1660.
10.Een uitzondering op deze motiveringsplicht bestaat enkel, zo bepaalt artikel 361 lid 4 Sv, indien zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij wordt uitgesproken ex artikel 333 Sv.
11.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rov. 2.8.6.
12.Deze stelling vindt steun in het hiervoor onder 2.4 aangehaalde bewijsmiddel 2 (slot)..
13.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.6.2.