ECLI:NL:PHR:2025:84

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
22/03622
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor straatroof met vrijspraak in eerste aanleg

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte, die eerder in eerste aanleg was vrijgesproken maar in hoger beroep door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De zaak betreft een poging tot afpersing, ook wel straatroof genoemd. De verdachte heeft tegen deze veroordeling cassatie ingesteld, waarbij verschillende bezwaren zijn geuit tegen de bewijsvoering en de motivering van het hof. De procureur-generaal bij de Hoge Raad, P.M. Frielink, concludeert dat de cassatieschrifturen enkel bezwaren bevatten die niet als middelen van cassatie in de zin van artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden beschouwd. De conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De procureur-generaal wijst erop dat de bezwaren voornamelijk gericht zijn tegen de bewijsvoering en dat deze niet voldoen aan de eisen die aan een cassatiemiddel worden gesteld. De zaak is behandeld op 21 januari 2025, en de conclusie is dat er geen ruimte is voor het bespreken van de bezwaren, noch voor ambtshalve cassatie. De uitspraak van het hof blijft daarmee in stand.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/03622
Zitting21 januari 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 21 september 2022 wegens het in vereniging plegen van een poging tot afpersing (een straatroof) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
In eerste aanleg is de verdachte integraal vrijgesproken.
1.3
Het cassatieberoep is op 30 september 2022 ingesteld namens de verdachte. S. Jankie, advocaat in Hoofddorp, heeft meerdere schrifturen ingediend waarin uiteenlopende bezwaren tegen het arrest van het hof als ‘middelen van cassatie’ worden gepresenteerd. Gelet op de vrijspraak in eerste aanleg en de omstandigheid dat de meeste bezwaren als bewijsklachten lijken te zijn bedoeld, som ik deze ‘middelen van cassatie’ op en plaats ik daarbij een enkele kanttekening.

2.Het eerste middel

2.1
Geklaagd wordt (i) dat het oordeel van het hof om de verklaring van de aangever tot het bewijs te bezigen
“ondanks wat daarover door de raadsman in hoger beroep en ook in eerste aanleg is aangevoerd”onbegrijpelijk is en (ii) dat het hof
“niet is ingegaan op het feit dat er geen schade aan de broek of letsel aan het lichaam van verzoeker is geconstateerd door de verbalisanten”, terwijl
“er […] sprake [is] van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, die niet althans onvoldoende gemotiveerd zijn afgewezen (zie pleitnota blad 1 3e, 4e en 5e alinea)”.
2.2
Zonder nadere uiteenzetting over de inhoud van hetgeen door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd, kan hetgeen als middel is voorgesteld niet worden geaccepteerd als een cassatiemiddel in de zin van art. 437 Sv. Een cassatiemiddel in de zin van de wet dient een stellige en duidelijke klacht te bevatten. [1] Dat impliceert dat een cassatiemiddel te doorgronden moet zijn zonder dat andere stukken behoeven te worden geraadpleegd. [2]

3.Het tweede middel

3.1
Geklaagd wordt dat het hof
“ten onrechte niet is ingegaan op het verweer dat er geen sprake kan zijn van een serieuze poging tot afpersing nu verzoeker op slippers is aangehouden en daar ook op liep voor zijn aanhouding (zie pleitnota blad 1, 4e alinea). Er is ook niet iets geroepen volgens aangever dat zou kunnen duiden op een poging tot afpersing. Alleen het subsidiair tenlastegelegde (bedreiging) zou bij wettig en overtuigend bewijs voor de aanwezigheid van verdachte bij het voorval voor een bewezenverklaring in aanmerking kunnen komen.”
3.2
In het middel wordt niet uitgelegd waarom een serieuze poging tot afpersing niet op slippers kan worden gepleegd en waarom het hof had moeten ingaan op een dergelijk verweer. Ook hetgeen hier (voor het overige) als middel wordt voorgesteld, kan zonder nadere toelichting niet als cassatiemiddel in de zin van de wet worden opgevat.

4.Het derde middel

4.1
Geklaagd wordt dat het hof “
niet is ingegaan op het verweer dat er geen confrontatie heeft plaatsgevonden van de aangever met de verdachten. Het oordeel van het Hof waarin in het geheel niet wordt ingegaan op het ontbreken van de confrontatie en het feit dat dat geen consequenties heeft voor de bewezenverklaring is onbegrijpelijk en in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Het Hof schendt artikel 6 EVRM en artikel 14 BUPO. De meest essentiële beginselen van strafvordering worden door het Hof terzijde geschoven (zie 2e alinea blad 2 van de pleitnota!)”.
4.2
Zonder nadere toelichting kan hetgeen hier als middel wordt voorgesteld niet als cassatiemiddel in de zin van de wet worden beschouwd.

5.Het vierde middel

5.1
Geklaagd wordt
“dat het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd, doordat het Hof geheel voorbij is gegaan aan het feit dat er is ook aangevoerd dat de verklaring van de aangever over de herkenning onbetrouwbaar is als het zo donker is en zo snel gaat (zie bladzijde 1, 2e alinea pleitnota). Het Hof kon dus op basis van de hetgeen is gesteld hiervoor dus niet in redelijkheid tot een bewezenverklaring komen.”
5.2
Zoals gezegd dient een cassatiemiddel in de zin van de wet een stellige en duidelijke klacht te bevatten, hetgeen impliceert dat deze te doorgronden moet zijn zonder dat andere stukken behoeven te worden geraadpleegd. Zonder nadere toelichting kan hetgeen hier als middel wordt voorgesteld niet als cassatiemiddel in de zin van de wet worden beschouwd.

6.Het vijfde middel

6.1
Als middel wordt het volgende voorgesteld: “
Het Hof heeft in bijzonder de volgende artikelen geschonden: art. 358, 359, 359a Sv, art. 6 EVRM met name het gestelde onder lid 1 en 2 en artikel 14 IVBPR met name het gestelde onder lid 1 en 2. Er is tevens gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie. Het Hof gaat ook niet in op het verweer dat de politie een buurtonderzoek had moeten doen omdat er voldoende woningen en (bedrijfs)panden in de buurt zijn en of er dus camerabeelden zijn en getuigen zijn die iets hebben gehoord of gezien. Door geen camerabeelden op te vragen en geen getuigen te horen middels een buurtonderzoek is er voldoende twijfel en kon niet tot een bewezenverklaring worden gekomen! (zie blad 2 pleitnota 2e en 3e alinea) (zie ook blad, 3 4e en 5e alinea pleitnota).”
6.2
Dat een cassatiemiddel in de zin van de wet een stellige en duidelijke klacht moet bevatten, betekent dat het middel dient aan te geven waartegen het zich keert en op welke gronden het steunt. [3] Nu niet aangegeven wordt waarom het hof de genoemde wetsartikelen en de onschuldpresumptie heeft geschonden, bevat het middel in zoverre geen stellige en duidelijke klacht.
6.3
Ook voor het overige kan hetgeen is aangevoerd niet als een cassatiemiddel in de zin van de wet worden beschouwd, nu niet wordt aangegeven (i) waarom het hof had moeten responderen op het nauwelijks onderbouwde verweer “dat de politie een buurtonderzoek had moeten doen omdat er voldoende woningen en (bedrijfs)panden in de buurt zijn en of er dus camerabeelden zijn en getuigen zijn die iets hebben gehoord of gezien” en (ii) waarom de gestelde omstandigheid dat geen camerabeelden zijn opgevraagd en geen getuigen zijn gehoord middels een buurtonderzoek, tot de stelling leidt dat er “voldoende twijfel” is en “niet tot een bewezenverklaring [kon] worden gekomen”.

7.Het zesde middel

7.1
Als middel wordt voorgesteld:
“Het recht op een eerlijk proces is geschonden door het Hof. Het arrest van het Hof lijdt aan een motiveringsgebrek.”
7.2
Nu niet wordt aangegeven waarom het recht op een eerlijk proces is geschonden kan hetgeen is aangevoerd niet worden opgevat als een cassatiemiddel in de zin van de wet.

8.Het zevende middel

8.1
Als middel wordt voorgesteld:
“Er wordt ook niet ingegaan op het verweer dat bij de locatiegegevens alleen naar de telefoon van [betrokkene 1] is gekeken en niet naar de telefoon van verzoeker tot cassatie. Ook is niet gekeken naar de telefoon van [betrokkene 2]. (zie pleitnota blad 3 laatste alinea en blad 4 eerste alinea.) Ook de locatiegegevens van de aangever zijn niet bekeken (pleitnota blad 2, 3e alinea).”
8.2
Zoals gezegd dient een cassatiemiddel in de zin van de wet een stellige en duidelijke klacht te bevatten, hetgeen impliceert dat deze te doorgronden moet zijn zonder dat andere stukken behoeven te worden geraadpleegd. Zonder nadere toelichting kan hetgeen hier als middel wordt voorgesteld niet als cassatiemiddel in de zin van de wet worden beschouwd.

9.Het achtste middel

9.1
Als middel wordt voorgesteld:
“Er wordt niet of onvoldoende ingegaan op de verweren die zijn aangevoerd in de pleitnota. Het arrest van het Hof lijkt aan ernstige motiveringsgebreken.”
9.2
Zonder nadere toelichting kan hetgeen hier als middel wordt voorgesteld niet als cassatiemiddel in de zin van de wet worden beschouwd.

10.Het negende middel

10.1
Als middel wordt voorgesteld:
“Er is ook niet ingegaan op het verweer met betrekking tot de herkenning van het vuurwapen (pleitnota blad 2 laatste twee alinea's) (tevens blad 3 bovenste alinea en uitwerking 112 melding onderaan deze bladzijde). Ook niet op de link google-maps over de locatie van aanhouding en PD en de stappenteller en het dagelijks chillen in deze omgeving (pleitnota blad 4 bovenaan alinea 1 t/m 5).”
10.2
Zoals gezegd dient een cassatiemiddel in de zin van de wet een stellige en duidelijke klacht te bevatten, hetgeen impliceert dat deze te doorgronden moet zijn zonder dat andere stukken behoeven te worden geraadpleegd. Zonder nadere toelichting kan hetgeen hier als middel wordt voorgesteld niet als cassatiemiddel in de zin van de wet worden beschouwd.

11.Het tiende middel

11.1
Als middel wordt voorgesteld:
“Er is maar 1 getuige die een onbetrouwbare verklaring heeft afgelegd en er is onvoldoende steunbewijs.”
11.2
Zonder nadere toelichting kan hetgeen hier als middel wordt voorgesteld niet als cassatiemiddel in de zin van de wet worden beschouwd.

12.Het elfde middel

12.1
Als middel wordt voorgesteld: “
Ten onrechte is het Hof niet ingegaan op het verweer dat is gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde door aangever na de zitting in eerste aanleg die hij had bijgewoond wederom te horen. Er hadden consequenties aan verbonden dienen te worden door het Hof maar dat is niet gebeurd. Er is gehandeld in strijd met het Fair-Play beginsel en ook het recht op een eerlijk proces is hiermede geschonden. Ook is niet ingegaan op het verweer dat door het schudden van de telefoon in de auto de stappen niet goed kunnen worden geregistreerd.”
12.2
Zoals gezegd moet een cassatiemiddel in de zin van de wet aangeven waartegen het zich keert en op welke gronden het steunt. Nu niet aangegeven wordt (i) waarom het hof had moeten responderen op de kennelijk in hoger beroep voorgedragen verweren en (ii) evenmin wordt aangegeven waarom is gehandeld in strijd met het ‘Fair-Play beginsel’ en het recht op een eerlijk proces is geschonden, kan hetgeen is aangevoerd niet worden opgevat als een cassatiemiddel in de zin van de wet.
12.3
Ik merk daarom slechts ten overvloede op dat het kennelijke oordeel van het hof dat de hiervoor onder 12.1 weergegeven verweren niet noopten tot een gemotiveerde weerlegging, niet onbegrijpelijk is.

13.Het twaalfde middel

13.1
Als middel wordt voorgesteld:
“De straf wijkt te veel af van de oriëntatiepunten LOSV. Op een voltooide afpersing staat een gevangenisstraf van 6 maanden. In deze zaak gaat het slechts om een poging. De beslissing van het Hof is onbegrijpelijk en ook onredelijk en onvoldoende onderbouwd. Ten onrechte is een hogere straf opgelegd dan in gelijke gevallen wordt opgelegd. Er is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel mocht het feit wettig en overtuigend bewezen worden geacht.”
13.2
In het middel worden de door het hof opgelegde straf en de door het hof gebezigde strafmotivering niet vermeld. De klacht is daarom niet te doorgronden zonder dat het bestreden arrest moet worden geraadpleegd. Ik meen daarom dat hetgeen hier is voorgedragen, evenals alle hiervoor besproken ‘middelen’, niet als een cassatiemiddel in de zin van de wet kan worden beschouwd.
13.3
Ik merk ten overvloede het volgende op. De klacht berust op de rechtsopvatting dat “LOVS-oriëntatiepunten” recht zijn in de zin van art. 79 Wet RO. Die opvatting is onjuist, waardoor in cassatie niet met vrucht over een onjuiste toepassing daarvan kan worden geklaagd. [4]

14.Slotsom

14.1
De cassatieschrifturen bevatten enkel bezwaren die niet als middel van cassatie in de zin van art. 437 Sv kunnen worden beschouwd. In art. 437 lid 2 Sv is bepaald dat door of namens de verdachte
op straffe van niet-ontvankelijkheidmiddelen van cassatie moeten worden voorgesteld. Gelet op dit voorschrift is er in de onderhavige zaak niet alleen geen ruimte voor het bespreken van de bezwaren, maar evenmin voor ambtshalve cassatie. [5]
14.2
Deze conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard. [6]
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Vgl. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:41.
2.Vgl. A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
3.Vgl. A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
4.Vgl. HR 3 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8838,
5.Vgl. A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
6.Mocht de Hoge Raad oordelen dat zich onder de in de schrifturen geformuleerde bezwaren tegen het arrest van het hof wel (een) klacht(en) over de bewijsvoering bevindt/bevinden die als een cassatiemiddel in de zin van art. 437 Sv moet(en) worden aangemerkt en dat de verdachte (in zoverre) derhalve wel ontvankelijk is in het cassatieberoep, dan ligt gelet op de vrijspraak in eerste aanleg een afdoening met een op art. 81 RO gebaseerde overweging niet in de rede (vgl. HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,