ECLI:NL:PHR:2025:823

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
23/01739
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in een strafzaak betreffende poging tot diefstal met geweld, DNA-bewijs en verwerping van alternatieve scenario's

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1964, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor poging tot diefstal met geweld, gepleegd op 6 juni 2019. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een woningoverval waarbij de verdachte en een medeverdachte de woning van twee slachtoffers binnendrongen, hen geweld aan deden en probeerden goederen te stelen. De advocaat-generaal heeft cassatie ingesteld, waarbij de nadruk ligt op de bewijsklachten over DNA-bewijs en de interpretatie van tapgesprekken. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot strafvermindering vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft vastgesteld dat DNA van de verdachte is aangetroffen op een handschoen die nabij de plaats delict is gevonden. De verdediging heeft een alternatieve verklaring aangedragen, maar het hof acht deze niet aannemelijk. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden, wat leidt tot strafvermindering, maar verwerpt het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01739
Zitting26 augustus 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 20 april 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] wegens “poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en in dat verband een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr aan de verdachte opgelegd, een en ander zoals omschreven in het arrest.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 23/01600. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat de bewijsvoering, specifiek met betrekking tot het DNA-spoor dat is aangetroffen op de nabij de plaats delict gevonden linkerhandschoen en de tapgesprekken tussen de verdachte en zijn vriendin, onbegrijpelijk dan wel niet redengevend is voor de bewezenverklaring.
2.2
Voordat ik het middel bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer.
2.3
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

primair
hij op 6 juni 2019 te [plaats ] ,
tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit de woning gelegen aan [a-straat ] 22 enig goed, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer 1] en te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken hebbenden zij
terwijl zij hun hoofd/gelaat hadden bedekt met een bivakmuts
- een raam (van het kantoor aan de linkerzijde van die woning) hebben geforceerd en (vervolgens) die woning zijn binnen gegaan en
- (vervolgens) naar de slaapkamer van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de eerste verdieping zijn gegaan en
- een kussen tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] hebben gedrukt en
- die [slachtoffer 1] meerdere malen (met kracht) tegen het gezicht hebben geslagen/gestompt en
- met een knie (met kracht) op het middenrif van die [slachtoffer 1] hebben gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.4
Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen in zijn arrest opgenomen:
1. Het
proces-verbaal van aangifte, pagina 257-259, voor zover inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 1]– zakelijk weergegeven:
Op woensdag 05 juni 2019, omstreeks 23.00 uur, was ik thuis en ben ik naar bed gegaan. Mijn vrouw was al eerder naar bed gegaan. Wij wonen op het adres [a-straat ] 22 in [plaats ] . Het betreft een vrijstaand huis met twee woonlagen. (...) Dezelfde nacht, zo rond 02.15 uur, werd ik wakker van een schim en omdat ik werd aangeraakt. (...) Ik schrok en nog voordat ik iets kon doen of zeggen kreeg ik mijn eigen kussen in mijn gezicht geduwd. De persoon hield met een hand mijn pols vast en met de ander sloeg hij mij verschillende keren in mijn gezicht. Met zijn knie drukte hij op mijn middenrif wat het meeste pijn deed. Tegelijkertijd hoorde ik mijn vrouw schreeuwen. (...) Ik kon op een gegeven moment allebei mijn armen vrij krijgen en heb de persoon hard op zijn kaak kunnen slaan. Ik zag dat de persoon een bivakmuts droeg en handschoenen aan had. (...) Ik liep mijn kantoor in en zag dat het raam geopend was. De plek waar de personen waarschijnlijk naar binnen zijn gekomen. Ik zag namelijk duidelijke schoensporen. (...) Voor zover ik nu kan zien en beoordelen, is er niets weggenomen.
2. Het
proces-verbaal van verhoor, pagina 262-263, voor zover inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 2]– zakelijk weergegeven:
“Op woensdag 5 juni 2019, omstreeks 21.45 uur, ben ik naar boven gegaan. (...) Ik werd wakker. Ik zag iemand boven mij hangen. (...) Ik zag dat de man in het zwart gekleed was en ik zag dat hij een bivakmuts op had. (...) Ik zag dat de man handschoenen aan had. (...) ik zag en ik voelde dat de man het kussen onder mijn hoofd vandaan trok. Ik zag dal de man het kussen voor mijn gezicht hield. Ik voelde de handschoenen tegen mijn gezicht.”
3. Het
proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 269-271, voor zover inhoudende als relaas van
[verbalisant 1]– zakelijk weergegeven:
Ik zag dat het opengebroken raam zich bevond in de voorgevel van het bijgebouw. Het betrof een houten schuifraam dat met metalen stiften kon worden afgesloten. (...) Ik zag dat de metalen stijlen waren verbogen. (...) De aangever verklaarde dat er op de overloop een aantal kast deuren waren geopend maar dat er niets weg leek te zijn genomen.
4. Het
proces-verbaal van bevindingen, pagina 298-300, voor zover inhoudende als verklaring van
[getuige]– zakelijk weergegeven:
V: Wat kunt u vertellen over het aantreffen van de handschoenen en bivakmuts?
A: Ik heb deze gisterenochtend aangetroffen. Dat was rond 09.00 uur in de ochtend. ik trof deze spullen aan op [a-straat ] als je van [plaats ] naar [plaats ] rijdt. Ik heb deze spullen vervolgens in een plastic zakje gedaan en deze aan mijn buurman, [slachtoffer 1] gegeven.
V: Waar lagen deze goederen precies?
A: Ze lagen bij elkaar in de berm aan de waterzijde.
V: Wat heeft u gedaan toen u deze spullen aantrof?
A: Ik ben naar huis gegaan om een plastic zak te halen waar ik deze spullen in kon doen. (...) Ik heb toen een plastic zakje om mijn hand gedaan, de bivakmuts en handschoenen heb ik vervolgens met dat plastic zakje opgepakt en in een plastic zak gedaan.
5. Het
proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 312-313, voor zover inhoudende als relaas van
[verbalisant 1]– zakelijk weergegeven:
Op de plaats delict, [a-straat ] 22 te [plaats ] , is forensisch onderzoek verricht. Hierbij zijn in het kader van de waarheidsvinding de volgende stukken van overtuiging (SVO’s) in beslag genomen:
Goednummer : PL0900-2019165155-2429436
SIN : AABY4342NL
Object : Handschoen
Aantal/eenheid : 2 stuks
Kleur : Zwart
De handschoenen werden de dag na het misdrijf gevonden nabij de plaats delict, ongeveer 300 meter van de woning.
Goednummer : PL0900-2019165155-2429437
SIN : AAIE8720NL
Object : Hoofddeksel (Muts)
Kleur : Zwart
De bivakmuts werd de dag na het misdrijf gevonden nabij de plaats delict, ongeveer
300 meter van de woning.
6. Het
proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 312-313, voor zover inhoudende als relaas van
[verbalisant 1]– zakelijk weergegeven:
Op 7 juni 2019 vond de buurvrouw, wonend op [a-straat ] 18, in de buurt van de woning [a-straat ] 22 een bivakmuts en handschoenen.
Deze goederen werden door haar met een plastic zakje opgeraapt en ingepakt, zonder zelf aan te raken. Wel werden alle goederen in één zakje gedeponeerd.
Door collega’s van de basis politiezorg werden de goederen weer gescheiden en
veiliggesteld in zogenaamde DNA kits, via waar deze werden aangeboden bij de
forensische opsporing.
7. Het
proces-verbaal van bevindingen, pagina 358-359, voor zover inhoudende als relaas van
[verbalisant 2]– zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 1] vertelde ons dat zijn buurvrouw, [getuige] , bij hem aan de deur kwam en vertelde dat ze een bivakmuts en handschoenen had gevonden in de berm, vlakbij zijn woning. Hij is met haar meegelopen en zij had al plastic zakjes van huis gehaald. De buurvrouw deed toen een plastic zakje om haar hand, zodat zij de bivakmuts en handschoenen niet aan hoefde te raken. [slachtoffer 1] heeft toen de andere plastic zak dichtgemaakt en mee naar huis genomen. Toen de politie kwam, hebben ze de bivakmuts en handschoenen in andere zakken gedaan en meegenomen. [slachtoffer 1] verklaarde ons dat er niemand in de tussentijd bij de plastic zak was geweest.
8. Een schriftelijk bescheid, te weten een
rapport van het Nederlands Forensisch Instituutvan 23 augustus 2019, pagina 316-322, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Vraagstelling
Politie Eenheid Midden-Nederland heeft verzocht handschoenen AABY4342NL en bivakmuts AAIE872ONL te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van wie het DNA op dit onderzoeksmateriaal afkomstig kan zijn.
Onderzoek naar biologische sporen
Handschoenen AABY4342NL
De binnenzijden van beide handschoenen zijn afzonderlijk van elkaar bemonsterd met als doel het verzamelen van DNA van de drager(s) van de handschoenen. De bemonsteringen zijn als AABY4342NL#01 (linkerhandschoen) en AABY4342NL#02 (rechterhandschoen) veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Bivakmuts AAIE872ONL
De binnenzijde van de bivakmuts is ter hoogte van de mondregio bemonsterd met als doel het verzamelen van DNA van de drager(s) van de bivakmuts. Deze bemonstering is als AAIE8720NL#01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AABY4342NL#01
(linkerhandschoen)
DNA-profiel van een man (zie toelichting)
[verdachte] (zie ‘DNA-databank’)
kleiner dan 1 op 1 miljard
AABY4342NL#02
(rechterhandschoen)
DNA-mengprofiel
[medeverdachte] en minimaal één onbekende persoon
Vanwege de overige resultaten niet berekend
AAIE8720NL#01
(bivakmuts)
DNA-mengprofiel
 afgeleid DNA-hoofdprofiel
 DNA-nevenkenmerken
[medeverdachte] (zie ‘DNA-databank’)
niet geschikt voor een vergelijkend DNA-onderzoek
kleiner dan 1 op 1 miljard
9. Een schriftelijk bescheid, te weten een
rapport van het Nederlands Forensisch Instituutvan 26 november 2019, pagina 330-335, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Onderzoek naar biologische sporen
Handschoenen AABY4342NL
De rug- en handpalmzijde van de buitenzijden van beide handschoenen zijn afzonderlijk van elkaar bemonsterd met als doel het verzamelen van DNA van degene(n) die op die locaties met de handschoenen in contact is (zijn) geweest. De bemonsteringen zijn als AABY4342NL#03 en #05 (linkerhandschoen) en AAIE8720NL#04 en #06 (rechterhandschoen) veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Bivakmuts AAIE8720NL
De buitenzijde van de bivakmuts is ter hoogte van de linkerwang/-kaak bemonsterd met als doel het verzamelen van DNA van degene(n) die op die locatie met de bivakmuts in contact is (zijn) geweest. Deze bemonstering is als AAIE8720NL#02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AABY4342NL#03
(rugzijde linkerhandschoen)
DNA-mengprofiel
[slachtoffer 2] en minimaal twee andere personen, waarvan minimaal één man (zie toelichting 1)
zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’
AABY4342NL#04
(rugzijde rechterhandschoen)
DNA-mengprofiel
[medeverdachte] en minimaal één onbekende persoon
niet berekend vanwege het resultaat van AABY4342NL#02
AABY4342NL#05
(handpalmzijde linkerhandschoen)
DNA-mengprofiel
[slachtoffer 1] , [medeverdachte] en minimaal één onbekende persoon
zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’
AABY4342NL#06
(handpalmzijde rechterhandschoen)
DNA-profiel van een vrouw
[slachtoffer 2]
kleiner dan 1 op 1 miljard
AAIE8720NL#02
(buitenzijde bivakmuts ter hoogte van linkerwang/-kaak)
DNA-mengprofiel
[slachtoffer 1] , [medeverdachte] en minimaal één onbekende persoon
zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonstering AABY4342NL#03 (rugzijde linkerhandschoen) en [slachtoffer 2]
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [slachtoffer 2] en DNA-mengprofiel AABY4342NL#03 zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonstering AABY4342NL#03 bevat DNA van drie personen;
- De onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [slachtoffer 2] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [slachtoffer 2] en twee willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AABY4342NL#03 is
meer dan 1 miljard keer waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Bemonstering AABY4342NL#05 (handpalmzijde linkerhandschoen) en [slachtoffer 1]
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [slachtoffer 1] en DNA-mengprofiel AABY4342NL#05 zijn de volgende aannames gedaan.
- bemonstering AABY4342NL#05 bevat DNA van drie personen;
- de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [slachtoffer 1] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AABY4342NL#05 is
meer dan 1 miljard keer waarschijnlijkerwanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
Bemonstering AABY4342NL#05 (handpalmzijde linkerhandschoen) en [medeverdachte]
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [medeverdachte] en DNA-mengprofiel AABY4342NL#05 zijn de volgende aannames gedaan.
- bemonstering AABY4342NL#05 bevat DNA van drie personen;
- de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [medeverdachte] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 5: De bemonstering bevat DNA van [medeverdachte] en twee willekeurige onbekende personen.
Hypothese 6: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AABY4342NL#05 is
meer dan 3 miljoen keer waarschijnlijkerwanneer hypothese 5 waar is, dan wanneer hypothese 6 waar is.
Bemonstering AAIE8720NL#02 (buitenzijde bivakmuts ter hoogte van linkerwang/-kaak) en [slachtoffer 1]
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [slachtoffer 1] en DNA-mengprofiel AAIE8720NL#02 zijn de volgende aannames gedaan.
- bemonstering AAIE8720NL#02 bevat DNA van drie personen;
- [medeverdachte] is één van de donoren van DNA in bemonstering AAIE8720NL#02;
- de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [medeverdachte] en/of [slachtoffer 1] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 7: De bemonstering bevat DNA van [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en een willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 8: De bemonstering bevat DNA van [medeverdachte] en twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAIE8720NL#02 is
meer dan 1 miljard keer waarschijnlijkerwanneer hypothese 7 waar is, dan wanneer hypothese 8 waar is.
10. Een schriftelijk bescheid, te weten een
rapport van het Nederlands Forensisch Instituutvan 25 maart 2022, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Beantwoording vragen
Ten aanzien van de handschoenen
vraag 1:
Op welke locaties op een handschoen verwacht je over het algemeen DNA-sporen van de drager aan te treffen?
Antwoord vraag 1:
Over het algemeen verwacht ik celmateriaal van de drager van een handschoen op de binnenzijde van een handschoen aan te treffen. In deze zaak zijn de binnenzijden van de linker- en rechterhandschoen bemonsterd gericht op het verzamelen van DNA van de drager(s) van de handschoenen. Dit heeft geresulteerd in bemonsteringen AABY4342NL#01 (binnenzijde linkerhandschoen) en AABY4342NL#02 (binnenzijde rechterhandschoen).
Ten aanzien van de bivakmuts
vraag 5:
Op welke locaties op een bivakmuts verwacht je over het algemeen DNA-sporen van de drager aan te treffen?
Antwoord op vraag 5:
Over het algemeen verwacht ik celmateriaal van de drager van een bivakmuts op de binnenzijde van een bivakmuts ter hoogte van de mondregio aan te treffen. In deze zaak is de binnenzijde van de bivakmuts ter hoogte van de mondregio bemonsterd gericht op het verzamelen van DNA van de drager(s) van de bivakmuts. Dit heeft geresulteerd in bemonstering AAIE8720NL#01.
11. Een schriftelijk bescheid, te weten een
rapport van het Nederlands Forensisch Instituutvan 9 juni 2022, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van de handschoenen en de bivakmuts
In algemene zin kan worden aangenomen dat de kans op het aantreffen van DNA van een persoon die als laatste handschoenen of een bivakmuts heeft gedragen groter wordt naarmate deze persoon de kledingstukken langere tijd heeft gedragen. Tegelijkertijd wordt onder deze omstandigheden de kans op het aantreffen van DNA van een eventuele eerdere drager van deze kledingstukken kleiner.
Op basis van studies en mede op basis van mijn kennis en ervaring als DNA-deskundige acht ik de kans op het aantreffen van een enkelvoudig DNA-profiel van een eerdere drager van handschoenen of een bivakmuts nadat deze gedurende minimaal enkele minuten is gedragen door een tweede persoon zeer klein tot klein. De kans op het niet aantreffen van DNA van deze tweede drager in bemonsteringen van de handschoenen of bivakmuts acht ik eveneens zeer klein tot klein.
De kans is…
betekent dat de kans wordt ingeschat…
zeer klein
als kleiner dan 0,05 (5%)
klein
tussen 0,05 en 0,25 (5% en 25%)
Ten aanzien van contaminatie
In deze zaak zijn de handschoenen op het NFI ontvangen in een afgesloten verpakking onder SIN AABY4342NL. De handschoenen zijn bij aanvang van het onderzoek op het NFI aangetroffen met de originele buitenzijden naar buiten. Dit betekent dat contaminatie van DNA van de buitenzijde van de ene naar de buitenzijde van de andere handschoen als gevolg van het bij elkaar verpakken niet kan worden uitgesloten. Contaminatie van DNA van de buitenzijden van de handschoenen naar de binnenzijden (en vice versa) als gevolg van het bij elkaar verpakken van de handschoenen ligt m.i. niet direct in de rede.
12. Het
proces-verbaal van bevindingen, pagina 351-354, voor zover inhoudende als relaas van
[verbalisant 3]– zakelijk weergegeven:
In het onderzoek naar aanleiding van een gepleegde woningoverval aan [a-straat ] te [plaats ] , werd gebruik gemaakt van de bevoegdheid als genoemd in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering, interceptie van telefoonverkeer.
Naar aanleiding van het eerste deel onderzoek telecommunicatie werden ook de gesprekken gevoerd met [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] , opgenomen en teruggeluisterd. Deze nummers bleken in gebruik bij [betrokkene 1] , de vriendin van [verdachte] .
23 december 2019, 11:25:38 uur, [telefoonnummer 1] belt uit naar [telefoonnummer 3]
Onderzoek heeft vastgesteld dat de gebruikster van het nummer [telefoonnummer 1] voornoemde [betrokkene 1] betreft.
NNV9017: Maar ik heb net de kleren gebracht en klein beetje geld naar die advocaat van [medeverdachte] (fon)
NNV5990: Okee
NNV0917: Ja Ja mag ook niet weten waar die zit, helemaal niks, hij zit in volle beperking dus ja ik heb ook (niet te verstaan)
Op 18 december 2019 werd verdachte [medeverdachte] , geboren [geboortedatum] -1973, aangehouden.
Aan [medeverdachte] werden na zijn aanhouding beperkingen opgelegd, waar ook in het hierboven gerelateerde gesprek over gesproken wordt.
Gesprek 11 januari 2020, 09:49:27 uur
[betrokkene 1] (NG) WGD Jan (NG)
[verdachte] zegt dat hij gisteren bij de rechter-commissaris is geweest en ze zeggen dat er DNA van mij is gevonden in een handschoen.
[betrokkene 1] vraagt die varken die mongool, niks gezegd?
[verdachte] zegt Nee nee nee, maar hij laat uhhh hij heb als die zooi daar achtergelaten die mongool, maar dat vertel ik je wel weet je wel.”
2.5
Voorts heeft het hof de volgende bewijsoverwegingen in het arrest opgenomen:

Feiten
Niet ter discussie staat dat:
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 6 juni 2019 in hun woning zijn overvallen door twee mannen met zwarte bivakmutsen en zwarte handschoenen;
- [slachtoffer 1] een van de overvallers een klap op de kaak heeft gegeven;
- bij die overval geen goederen zijn meegenomen;
- op 7 juni 2019 op ongeveer 300 meter van de plaats delict twee zwarte handschoenen en een zwarte bivakmuts zijn aangetroffen door [getuige] ;
- die aangetroffen handschoenen en bivakmuts door [getuige] bij elkaar in een plastic zak zijn gedaan zonder deze met de blote handen aan te raken;
- de handschoenen en bivakmuts vervolgens door de politie opnieuw zijn verpakt in die zin dat de handschoenen bij elkaar in een zak en de bivakmuts in een andere zak zijn gedaan;
- aan de binnenzijde van de linkerhandschoen DNA-materiaal is aangetroffen dat overeenkomt met dat van [verdachte] ;
- aan de buitenzijde van de linkerhandschoen DNA-materiaal is aangetroffen dat overeenkomt met dat van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [medeverdachte] ;
- aan de binnenzijde van de rechterhandschoen DNA-materiaal is aangetroffen dat overeenkomt met dat van [medeverdachte] ;
- aan de buitenzijde van de rechterhandschoen DNA-materiaal is aangetroffen dat overeenkomt met dat van aangever [slachtoffer 2] en [medeverdachte] ;
- aan de binnenzijde van de bivakmuts DNA-materiaal is aangetroffen dat overeenkomt met dat van [medeverdachte] ;
- aan de buitenzijde van de bivakmuts DNA-materiaal is aangetroffen dat overeenkomt met dat van [slachtoffer 1] en [medeverdachte] ;
- verdachte en medeverachte [verdachte] elkaar kennen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat DNA van verdachte én aangevers is aangetroffen aan de binnenzijde van een van de vlakbij de plaats delict gevonden handschoenen. Bovendien volgt uit het afgeluisterde telefoongesprek van verdachte dat verdachte betrokken is bij [medeverdachte] . Verder heeft verdachte diverse verklaringen afgelegd over de herkomst van zijn DNA in de handschoen, maar deze verklaringen zijn niet onderbouwd of weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat – ook na de aanvullende rapportages van het NFI – er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Verdachte heeft een aannemelijke en geloofwaardige verklaring voor het feit dat er een handschoen met daarin zijn DNA is aangetroffen, namelijk dat hij zijn handschoenen aan [medeverdachte] heeft uitgeleend.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van het bewijs
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen en feiten gaat het hof ervan uit dat de kort na het feit en dichtbij de woning van aangevers aangetroffen handschoenen en bivakmutsen zijn gebruikt door de daders van de overval. Het hof overweegt in dit verband allereerst dat de aangevers hebben verklaard dat de overvallers handschoenen en bivakmutsen droegen. Verder is op de handschoenen en de bivakmuts DNA-materiaal aangetroffen dat overeenkomt met dat van aangevers. In het bijzonder acht het hof redengevend dat [slachtoffer 1] heeft verklaard de dader een vuistslag tegen diens kaak heeft gegeven, terwijl het met [slachtoffer 1] profiel overeenkomende DNA-materiaal is aangetroffen exact op die plaats waarover hij heeft verklaard.
Verder overweegt het hof – mede op grond van de aanvullende NFI-rapportage van 25 juni 2022 – dat het DNA-materiaal dat is aangetroffen aan de binnenzijden van de linkerhandschoen en bivakmuts afkomstig moet zijn van degenen die deze als laatste en dus tijdens de overval hebben gedragen.
Aan de binnenkant van de linkerhandschoen is DNA-materiaal aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van verdachte. Er is geen DNA van iemand anders aangetroffen, Het DNA van verdachte kan daar niet terecht zijn gekomen als gevolg van het feit dat de linkerhandschoen is verpakt met de bivakmuts en de andere handschoen, omdat op die laatste twee voorwerpen niet het DNA van verdachte is aangetroffen. Op grond hiervan gaat het hof ervan uit dat verdachte de laatste drager van de linkerhandschoen is geweest en hij dus één van de overvallers was.
Daarnaast is naar het oordeel van het hof het volgende redengevend. Er blijkt in de eerste plaats een (nauwe) relatie te zijn tussen enerzijds [medeverdachte] en anderzijds [verdachte] en diens vriendin. Zo heeft de vriendin van [verdachte] in een telefoongesprek op 23 december 2019 gezegd dat zij kleren en geld heeft gebracht naar de advocaat van “ [medeverdachte] ”. [medeverdachte] is een van de voornamen van de medeverdachte. Verder heeft de vriendin van [verdachte] in hetzelfde gesprek gezegd dat deze [medeverdachte] in “volle beperking” zit. Op het moment dat dit gesprek plaatsvond, was [medeverdachte] al aangehouden en waren hem beperkingen opgelegd. Gelet hierop neemt het hof aan dat hier over [medeverdachte] wordt gesproken. Verder heeft op 11 januari 2020 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [verdachte] en diens vriendin waarin is gesproken over het aangetroffen DNA op een handschoen. Vervolgens heeft de vriendin van [verdachte] gevraagd of “die mongool” niks gezegd heeft, waarop [verdachte] heeft geantwoord van niet, maar dat hij wel “die zooi” daar heeft achtergelaten heeft.
Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat verdachte heeft gesproken over [medeverdachte] . Dit is door de verdediging ook niet betwist (zelfs beaamd). Kennelijk wist verdachte wie ‘die zooi’ heeft achtergelaten en daarmee heeft verdachte aangegeven aan dat hij over informatie over het delict beschikt die niet in het dossier stond.
Alternatief scenario
Verdachte heeft over het aantreffen van zijn DNA aan de binnenzijde van de handschoen tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de handschoen afkomstig was van een garage waar hij had gewerkt. Hij zou gebruik maken van de daar aanwezige handschoenen, maar die daar ook achterlaten. Nader onderzoek door de politie heeft deze verklaring weerlegd; verdachte was niet werkzaam geweest bij het betreffende garagebedrijf.
Bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij de handschoenen had om thuis mee te klussen en deze op enig moment heeft uitgeleend aan [medeverdachte] en niet meer heeft teruggekregen. Bij het hof heeft verdachte niet verklaard, omdat hij daar op beide zittingen niet is verschenen.
De verklaring van verdachte bij de rechtbank acht het hof niet aannemelijk, met name in het licht van de bevindingen van de deskundige dat het te verwachten is dat aan de binnenkant van een handschoen DNA-materiaal wordt aangetroffen van de laatste drager.
Op grond hiervan zal het hof de verklaring van verdachte op dit punt terzijde stellen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, met name de aangetroffen DNA-sporen van verdachte en [medeverdachte] in samenhang met de inhoud van de tapgesprekken, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een van de daders van de woningoverval is.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm is het handelen van verdachte en [medeverdachte] gericht geweest op het wegenemen van enig goed dat aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toebehoorde. Verdachte is samen met [medeverdachte] binnengedrongen in de woning van aangevers. Nadat zij de woning weer hadden verlaten heeft [slachtoffer 1] een aantal openstaande kastdeuren op de overloop aangetroffen. Hieruit leidt het hof af dat de verdachten op zoek waren naar spullen. Aldus acht het hof het primair tenlastegelegde, een poging tot diefstal met geweld in vereniging, wettig en overtuigend bewezen.”
2.6
Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld en het daarmee samenhangende oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden onbegrijpelijk is dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
2.7
Daartoe wordt wat betreft de redengevendheid van het bewijs aangevoerd dat het op het NFI-rapport gestoelde oordeel van het hof dat de verdachte de laatste drager is geweest van de linkerhandschoen die in de buurt van de plaats delict is gevonden en dus een van de overvallers was onbegrijpelijk is, omdat op basis van dit rapport niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de verdachte, en niet zijn medeverdachte, is geweest die deze handschoen heeft gedragen. Voorts is het oordeel van het hof dat uit de opmerking die de verdachte maakt in het tapgesprek met zijn vriendin kan worden afgeleid dat de verdachte over daderkennis beschikte onbegrijpelijk.
2.8
Wat betreft de weerlegging van het alternatieve scenario wordt aangevoerd dat door de verdediging een niet-onaannemelijke verklaring is gegeven voor het op de linkerhandschoen aangetroffen DNA van de verdachte. Het oordeel van de deskundige, inhoudende dat te verwachten is dat het DNA van de drager wordt aangetroffen aan de binnenzijde van een handschoen, dat het hof ten grondslag heeft gelegd aan de verwerping van het alternatieve scenario, is ontoereikend om het alternatieve scenario als niet-aannemelijk terzijde te schuiven, ook in combinatie met de in bewijsmiddel 11 opgenomen passage uit het NFI-rapport waaruit volgt dat in algemene zin de kans op het aantreffen van een enkelvoudig DNA-profiel van een
eerderedrager van een handschoen nadat deze gedurende minimaal enkele minuten is gedragen door een tweede persoon, zeer klein tot klein is.
2.9
Bij de bespreking van het middel moet worden vooropgesteld dat waarderingen van feitelijke aard binnen het domein van de feitenrechter liggen. Deze kunnen derhalve in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst. [2] Dit geldt ook voor de vraag of het bewijs redengevend is. Alleen wanneer de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden overduidelijk niet redengevend
kunnenzijn voor een bewezenverklaring kan in cassatie worden ingegrepen. [3]
2.1
Wat betreft de verwerping van een door de verdediging aangedragen alternatief scenario dat niet met de bewezenverklaring zou zijn te verenigen, zal de rechter – als hij tot een bewezenverklaring komt – het alternatieve scenario moeten weerleggen. Dat kan geschieden door middel van het opnemen van “bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld”. [4]
2.11
Het hof heeft, kort gezegd, geoordeeld dat de in nabijheid van de woning aangetroffen handschoenen en bivakmuts bij de overval zijn gebruikt. Aan de binnenzijde van de linkerhandschoen is een DNA-spoor van de verdachte aangetroffen. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte de laatste drager van deze handschoen was, en dus één van de twee overvallers, die volgens de aangevers allebei handschoenen en gezichtsbedekkende kleding droegen. Daarnaast acht het hof voor deze conclusie ook redengevend dat de verdachte met zijn vriendin twee gesprekken heeft gevoerd (op 23 december 2019 en 11 januari 2020) waarin over zijn medeverdachte, die op het moment van het eerste gesprek al was opgepakt en in volledige beperkingen zat, wordt gesproken. In het tweede gesprek zegt de verdachte dat zijn medeverdachte niks heeft gezegd, maar dat hij wel “die zooi” daar heeft achtergelaten, waaruit het hof afleidt dat de verdachte over informatie over het delict beschikte die niet in het dossier stond.
2.12
Ten aanzien van het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario heeft het hof overwogen dat verdachtes eerdere bij de politie afgelegde verklaring dat de handschoen afkomstig was van een garage waar hij had gewerkt en waar hij zijn handschoenen soms achterliet, niet aannemelijk is, omdat onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat hij niet bij het desbetreffende garagebedrijf werkzaam is geweest. Zijn latere bij de rechtbank afgelegde verklaring dat hij de handschoenen thuis gebruikte om te klussen en deze had uitgeleend aan zijn medeverdachte en niet meer heeft teruggekregen, acht het hof niet aannemelijk met name in het licht van de verklaring van de deskundige dat het te verwachten is dat aan de binnenkant van een handschoen DNA-materiaal wordt aangetroffen van de laatste drager.
2.13
Ik acht deze oordelen niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het hof is kennelijk uitgegaan van een scenario waarin de overvallers (delen van) hun beider inbrekerskostuum (de bivakmuts en handschoenen) hebben achtergelaten in de buurt van de plaats delict. Hoewel ik toegeef dat het nogal opmerkelijk is dat de rechterhandschoen en bivakmuts op basis van het DNA-onderzoek toe lijken te behoren aan de medeverdachte en de linkerhandschoen aan de verdachte, laat het bewijsmateriaal – te weten de NFI-rapporten in combinatie met de tapgesprekken (bewijsmiddelen 10 tot en met 12) – deze conclusie toe en daarmee is in cassatie de kous af.
2.14
Hetgeen de steller van het middel aanvoert, kan hier niets aan veranderen, want in feite betoogt zij dat het bewijsmateriaal ook anders had kunnen worden gewogen. Dit moge zo zijn, maar dat is geen grond voor cassatie. Specifiek wat betreft haar argument dat de in het NFI-rapport genoemde kans van tussen de 5% en 25% dat aan de binnenkant van een handschoen, nadat deze minstens enkele minuten is gedragen, een enkelvoudig DNA-profiel wordt gevonden van een persoon die niet deze laatste drager was niet zodanig klein is dat op grond daarvan de verdachte (wiens enkelvoudig DNA-profiel is aangetroffen aan de binnenzijde van de linkerhandschoen) in plaats van zijn medeverdachte als drager van de handschoen moet worden aangemerkt, merk ik op dat de steller van het middel het deskundigenoordeel onvolledig weergeeft. De deskundige heeft namelijk verklaard dat
zowelde kans dat een enkelvoudig DNA-profiel in een handschoen die enkele minuten is gedragen, wordt aangetroffen van iemand die niet de laatste drager is
alsdat de kans op het niet aantreffen van het DNA van de tweede drager beide zeer klein tot klein zijn. Uitgaande van het door de verdediging geschetste scenario, namelijk dat de verdachte de handschoen eerder heeft gedragen, dat hij deze vervolgens aan zijn medeverdachte heeft uitgeleend en dat zijn medeverdachte deze heeft gedragen gedurende de overval, is zowel a) het aantreffen van het DNA van de verdachte aan de binnenzijde van de handschoen zeer opmerkelijk (de kans daarop, zo volgt uit de eerste stelling van de deskundige, is immers klein tot zeer klein) als b) het niet aantreffen van DNA van de medeverdachte aan de binnenzijde van deze handschoen zeer opmerkelijk (ook de kans hierop, zo volgt uit de tweede stelling van de deskundige, is klein tot zeer klein). De kans dat
beidedoor de deskundige geschetste omstandigheden zich tegelijkertijd voordoen, hetgeen het geval moet zijn als het door de verdediging geschetste scenario juist is, is nog een stuk kleiner dan de kans (<5-25%) die de deskundige aan zijn respectievelijke uitspraken heeft verbonden.
2.15
Wat betreft de klacht over het alternatieve scenario merk ik op dat het hof de juiste maatstaf heeft aangelegd door dit scenario te beoordelen op zijn aannemelijkheid. Dat het hof gezien de wisselende verklaringen die de verdachte heeft afgelegd in combinatie met de door het hof tot het bewijs gebezigde DNA-rapportages dit alternatieve scenario als niet-aannemelijk terzijde heeft geschoven, acht ik niet onbegrijpelijk, mede gezien hetgeen ik in het vorige randnummer heb overwogen.
2.16
Tot slot treft ook de klacht inzake de redengevendheid van het tapgesprek geen doel. De verdachte heeft, nadat hij zelf was gearresteerd en bij de rechter-commissaris was voorgeleid en geconfronteerd met het feit dat zijn DNA is aangetroffen op een handschoen in de buurt van de plaats delict tegen zijn vriendin gezegd dat “hij” (refererend aan zijn medeverdachte) “die zooi” daar heeft achtergelaten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte derhalve over informatie over het delict beschikte die niet in het dossier stond, te weten dat het zijn medeverdachte is geweest die “die zooi” in de buurt van de plaats delict heeft achtergelaten. Deze gevolgtrekking is niet onbegrijpelijk. Dat de verdachte, zoals de steller van het middel aanvoert, op dat moment al wist dat zijn medeverdachte was aangehouden in verband met een strafbaar feit en dat hijzelf net daarvoor bij de rechter-commissaris was geconfronteerd met het feit dat zijn DNA was aangetroffen op een handschoen die in de buurt van de plaats delict was gevonden, doet hier niet aan af. De steller van het middel meent dat verdachtes wetenschap dat zijn medeverdachte een overval had gepleegd en daarbij spullen had achtergelaten hierdoor kan worden verklaard en dus geen daderkennis betreft. Ik zie dit anders. Dat zijn medeverdachte was opgepakt en de verdachte daarvan op de hoogte was, betekent immers nog niet dat de verdachte ook kon weten dat zijn medeverdachte “die zooi” had achtergelaten.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt. Nu de verdachte in eerste aanleg door de rechtbank is vrijgesproken van het tenlastegelegde, het hof in hoger beroep tot een veroordeling is gekomen en in cassatie is geklaagd over de bewijsvoering en bewezenverklaring van dit feit, ligt afdoening van het middel met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering niet in de rede. [5]
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren nadat op 1 mei 2023 het cassatieberoep is ingesteld. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Dat dient te leiden tot strafvermindering. [6] Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 21-002929-20.
2.HR 10 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1840, r.o. 2.3.
3.Zie W.H.B.D. Dreissen, Bewijsmotivering in strafzaken (diss. Maastricht UM), Den Haag: Boom Juridisch 2007, p.192 met verwijzing naar het bijna één eeuw oude, maar nog steeds actuele arrest HR 29 november 1926, ECLI:NL:HR:1926:12,
4.HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359,
5.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,
6.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.4.