Conclusie
Eureco-Pharmarespectievelijk
Zilveren Kruis.
1.Inleiding en samenvatting
Hof van Justitie) maatregelen van overheden of bedrijven die een compartimentering van de interne markt (toen: de gemeenschappelijke markt) nastreefden door het aan banden leggen van parallelimporten vanuit andere lidstaten, met regelmaat veroordeeld. Parallelhandel bestaat bij de gratie van de interne markt waarbinnen goederen vrij kunnen circuleren maar de prijzen tussen lidstaten uiteenlopen. Dat neemt niet weg dat ook de juridische stellingen die parallelhandelaren innemen binnen de bestaande Unierechtelijke kaders moeten passen. Daarbij zal vaak discussie ontstaan of in gevallen waarin dat niet zo lijkt te zijn, de vorderingen moeten worden afgewezen (zoals het hof hier heeft gedaan) of dat moet worden onderzocht of de bestaande kaders wijder kunnen en moeten worden getrokken, wat dan aanleiding kan vormen voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.
2.Feiten
Zvw). Zilveren Kruis maakt onderdeel uit van de Achmea-groep die in 2019 een marktaandeel had van 28,1 procent op de markt van zorgverzekeringen in Nederland. Zilveren Kruis heeft een marktaandeel van 20,5 procent.
EER) [3] en de distributie daarvan in Nederland. Dit type onderneming wordt ook aangeduid als paralleldistributeur of parallelimporteur.
CLL) en lymfeklierkanker. De Belgische onderneming Janssen-Cilag International N.V. (hierna:
Janssen-Cilag) is de enige producent van dit middel. [5] Zij beschikt sinds 2014 over een Europese handelsvergunning voor Imbruvica. [6]
Parallel Distribution Notice’) gekregen van het Europees geneesmiddelenagentschap. [8]
ziekenhuizen). Een ziekenhuis koopt geneesmiddelen voor de medisch-specialistische zorg zelfstandig in of via een inkooporganisatie, zoals inkoopcombinatie Ziekenhuis Apotheken Academische Ziekenhuizen (hierna:
iZAAZ). [9] Ingevolge de Wet Geneesmiddelenprijzen geldt ook voor deze geneesmiddelen een maximum (bruto)inkoopprijs, de zogenoemde apotheekinkoopprijs (hierna: de
AIP). De inkoopprijs die ziekenhuizen betalen, kan lager zijn dan de AIP (daar is de gezamenlijke inkoop ook op gericht).
add-ongeneesmiddel. [10] Dit betekent dat vergoeding niet gebeurt langs de gebruikelijke weg van de diagnose-behandelingcombinatie (DBC), [11] maar separaat. Dit verklaart waarom discussie kan ontstaan over de hoogte van de vergoeding van Imbruvica, zoals dit geding illustreert.
add-ongeneesmiddelen stelt de Nederlandse Zorgautoriteit een maximumtarief vast. [12] Gebruikelijk is dat zorgverzekeraars een procentuele korting/afslag op de AIP toepassen. Zorgverzekeraars maken voor elk kalenderjaar hun kortingen/afslagen bekend.
Minister) [13] kan de instroom van intramurale geneesmiddelen in het basispakket evenwel beperken door een geneesmiddel in de zogenoemde ‘geneesmiddelensluis’ (of kortweg: de
sluis) te plaatsen. De Minister kan daartoe overgaan als de behandeling met het geneesmiddel naar verwachting een uitzonderlijk hoog kostenbeslag zal hebben. Plaatsing in de sluis heeft als doel om nieuwe, en ‘dure’ intramurale geneesmiddelen op betaalbare wijze toegankelijk te maken en te houden binnen het basispakket. Tijdens de plaatsing in de sluis kan de wenselijkheid van de opname van het geneesmiddel in het basispakket worden beoordeeld en kunnen waarborgen worden getroffen voor een gepast gebruik. Zo lang een middel in de sluis zit, zit het niet in het basispakket en kan het dus ook niet worden vergoed op grond van de basisverzekering. [14]
Zorg en Zekerheid) een e-mail gestuurd naar het Ministerie, in kopie aan (onder meer) Zilveren Kruis, met het verzoek om van gedachten te wisselen over het voorstel van de zorgverzekeraars aan Janssen-Cilag voor een tarief (korting) voor buiten de sluis geplaatste indicaties van Imbruvica. [27] In de e-mail schrijft Zorg en Zekerheid dat het jaar daarvoor met het Ministerie is gesproken over het voornemen van de zorgverzekeraars om met Janssen-Cilag een gezamenlijke afspraak te maken over het tarief van Imbruvica voor indicaties buiten de sluis.
Raamovereenkomst. Waar voorheen een – relatief beperkte – afslag op de AIP werd gehanteerd, komt die afslag nu te vervallen, maar – en dat is de crux – alleen voor Imbruvica die bij Janssen-Cilag wordt ingekocht.
afslagenbeleidvan Zilveren Kruis genoemd.
vonnis) de vorderingen afgewezen. De rechtbank oordeelde onder meer dat art. 34 VWEU toepassing mist en dat onvoldoende is onderbouwd dat het afslagenbeleid gedrag oplevert dat in strijd is met art. 101 VWEU.
het hof). Bij arrest van 16 april 2024 [43] (hierna: het
arrest) heeft het hof het vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het – zakelijk weergegeven – als volgt overwogen:
Fra.bo/DVGW-arrest [44] van het Hof van Justitie. (rov. 6.4-6.6)
fishing expedition. (rov. 6.31-6.33).
4.Bespreking van het cassatiemiddel in het principaal beroep
Onderdeel 1: klachten tegen het oordeel dat art. 34 VWEU niet van toepassing is.
Onderdeel 2: bezwaren tegen het oordeel over het beroep op art. 101 VWEU.
Onderdeel 3: klachten tegen oordelen over stelplicht/bewijslast en de gevorderde inzage.
VEU). Deze markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd (art. 26 VWEU). Het vrij verkeer van goederen is geregeld in titel II van het VWEU (art. 28 t/m 37). In art. 34 VWEU (oude nummering: art. 28 EG en art. 30 EEG) is een verbod neergelegd op kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de lidstaten. Het verbod van een maatregel met gelijke werking ziet op “
iedere maatregel van de lidstaten die de invoerstromen tussen de lidstaten al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren”. [45]
organisaties die een zekere macht uitoefenen over particulieren en in staat zijn hun voorwaarden op te leggen waardoor uitoefening van de door de Verdragen gewaarborgde vrijheden wordt bemoeilijkt.” [48] In de meeste gevallen leidde zo’n regeling tot een verboden discriminatie op grond van nationaliteit van andere natuurlijke personen. In enkele gevallen was echter sprake van een niet-discriminatoire belemmering van het vrij verkeer van personen. [49]
horizontale Drittwirkung) moet worden toegekend. De belangrijkste argumenten zijn, heel kort gezegd, dat uit de tekst van art. 34 VWEU niet het tegendeel volgt en dat die uitleg goed aansluit bij de doelstellingen van de interne markt. Ik meen dat deze benadering niet uit de rechtspraak over art. 34 VWEU is af te leiden.
Vlaamse reisbureaus, kwam het Hof tot die overweging nadat het had geoordeeld dat in die zaak aan de orde zijnde overeenkomsten tussen ondernemingen strijdig waren met het mededingingsrecht. Alleen een Belgische
overheidsmaatregel die de werking van overeenkomsten had versterkt en die verboden was wegens strijd met het nuttig effect van het kartelverbod, werd getoetst aan art. 34 VWEU (destijds: art. 30 EEG). [55] De tweede zaak,
Sapod Audic, ging over de verplichting zich aan te sluiten bij een systeem voor de verwijdering van afvalstoffen. Rechtsgrondslag voor de verplichte aansluiting was niet een Franse overheidsmaatregel maar een overeenkomst tussen ondernemingen. Volgens het Hof kon die overeenkomst als zodanig niet als belemmering van het vrij verkeer van goederen worden aangemerkt. [56] Er is geen enkele aanwijzing dat beide arresten
outlierszijn.
Dassonville-formule) dan de andere verkeersvrijheden. Liever dan hier discussie te voeren over wat in dezen ‘wenselijk recht’ zou zijn, wil ik onderzoeken of er na de twee in het vorige randnummer genoemde arresten rechtspraak is geweest die aanknopingspunten biedt om uitzonderingen te maken op het uitgangspunt dat art. 34 VWEU niet van toepassing is op overeenkomsten of andere handelingen van private partijen. [58]
Fra.bo/DVGW-arrest [59] bijzondere aandacht. Ik schets kort de feiten. De
Deutsche Vereinigung des Gas- und Wasserfaches e.V.(hierna:
DVGW) is een privaatrechtelijke organisatie zonder winstoogmerk. Zij stelt technische normen vast voor producten op het gebied van de drinkwatervoorziening in Duitsland. Ook certificeert DVGW producten aan de hand van die normen. Fra.bo SpA is een Italiaans bedrijf dat onder meer koperfittingen produceert en verhandelt. Voor de toepassing van deze fittingen op het gebied van de drinkwatervoorziening geldt een door DVGW opgestelde technische norm. In 2000 werd door DVGW aan Fra.bo een conformiteitsattest afgegeven. Dit attest is in 2005 ingetrokken omdat de koperfitting volgens DVGW niet aan de – inmiddels gewijzigde – norm voldeed. Fra.bo was het daar niet mee eens. Volgens Fra.bo is art. 34 VWEU van toepassing op DVGW en wordt haar toegang tot de Duitse markt aanzienlijk bemoeilijkt door de intrekking van het conformiteitsattest. Fra.bo wees op § 12 lid 4 van de
Verordnung über Allgemeine Bedingungen für die Versorgung mit Wasser(hierna:
AVBWasserV) waarin de Duitse wetgever de producten waarvoor een attest door DVGW is afgegeven, als in overeenstemming met de wet beschouwt, wat impliceert dat producten zonder attest niet geacht worden in overeenstemming te zijn met de wet.
op dezelfde wijze als overheidsmaatregelen(punt 26). In de omstandigheden van het geval wordt vastgesteld dat een organisatie als DVGW in werkelijkheid, met name door haar bevoegdheid om producten te certificeren, de toegang tot de Duitse markt van producten als de in het hoofdgeding betrokken koperfittingen kan regelen (punt 31). Het Hof van Justitie oordeelde dus dat art. 34 VWEU ook van toepassing is op normerings- en certificeringsactiviteiten van privaatrechtelijke organisaties wanneer de door deze organisatie gecertificeerde producten door de nationale overheid als in overeenstemming met het nationale recht worden beschouwd en het
effectdaarvan is dat de verhandeling wordt bemoeilijkt van producten die niet door DVGW zijn gecertificeerd.
Fra.bozeker niet de horizontale directe werking van art. 34 VWEU ten algemene heeft aanvaard.
Such change has in the assertion of a new criterion the dividing line between admission and rejection of horizontality, that is, the production of effects giving rise to privately made restrictions on the free movement of goods ‘in the same manner as do measures imposed by the State’. Therefore, in the understanding of the CJ, the type of effects resulting from a behaviour, be it public or private, would be the only true parameter for the applicability of Article 34 TFEU to private parties.This means that if such actors have the power to do what legislators or the administrations normally do, including restricting and/or dissuading other private parties from engaging in cross-border contractual relations, horizontality shall be asserted.
The extent of this change, however, seems to be limited sinceFra.borepresents an isolated case and no realignment with the jurisprudence on the other fundamental freedoms has been made by the CJ so far.”
Fra.bo-arrest (uit 2012) tot op heden geen navolging gevonden in de rechtspraak. Dat lijkt te bevestigen dat het een zeer specifiek geval betrof.
Ook kunnen zij door het sluiten van zorginkoopovereenkomsten sturen welke zorgaanbieder welke zorg verleent en kwaliteits- en doelmatigheidseisen stellen aan de zorgaanbieder en de te verlenen zorg. Met afspraken over de tarieven en eventuele volume- en/of omzetplafonds kunnen zij hun kosten beperken en voorspelbaarder maken.Voorts biedt een zorginkoopovereenkomst de zorgverzekeraar administratieve voordelen, omdat hij niet van elke verzekerde een aparte nota ontvangt. Aan zorgaanbieders biedt de zorginkoopovereenkomst toegang tot de markt van verzekerde patiënten wiens verzekeringsaanspraak beperkt is tot (vergoeding van kosten voor) gecontracteerde zorg. Het debiteurenrisico dat de zorgaanbieder draagt is voorts aanzienlijk kleiner wanneer hij bij zorgverzekeraars kan declareren in plaats van bij de patiënt. Ten slotte biedt het bulksgewijs kunnen aanleveren van nota’s ook de zorgaanbieder administratieve voordelen.”
Wmg) is de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna:
NZa) onder meer belast met het toezicht op de rechtmatige uitvoering door de zorgverzekeraars van hetgeen bij en krachtens de Zvw is geregeld (art. 16 aanhef en onder b). Verder worden niet-geliberaliseerde tarieven door de NZa gereguleerd. In 2.9 werd al gesignaleerd dat de NZa maximumtarieven kan vaststellen voor
add-ongeneesmiddelen.
ACM). [75] Om zeker te stellen dat dit toezicht kan plaatshebben, zijn zorgverzekeraars in art. 122 Zvw aangemerkt als ‘ondernemingen’ in de zin van art. 1 onder f van de Mededingingswet (hierna:
Mw). [76] Nieuwe inzichten of verduidelijkingen op het niveau van de Europese Unie voor wat betreft het ondernemingsbegrip [77] hebben hierdoor niet direct invloed op het Nederlandse zorgverzekeringssysteem: zorgverzekeraars moeten met elkaar blijven concurreren om de verzekeringnemer en mogen ook niet zonder meer samenwerken bij de inkoop van zorg.
subonderdeel 1.1baseert Eureco-Pharma zich op de
verticale werkingvan art. 34 VWEU. In haar betoog trekt zij Zilveren Kruis zo veel mogelijk in de overheidssfeer. De gebondenheid van Zilveren Kruis aan de verbodsnorm van art. 34 VWEU zou volgen uit deze analogie met overheden. In
subonderdeel 1.2baseert Eureco-Pharma zich op de
horizontale werkingvan art. 34 VWEU. Daaruit zou volgen dat Nederlandse zorgverzekeraars normadressaat zijn van art. 34 VWEU. [78] In dat kader beroept het middel zich het
Fra.bo-arrest. In
subonderdeel 1.3gaat het middel in op de noodzaak prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
13) dat het hof, al dan niet met toepassing van art. 25 Rv, had moeten oordelen dat art. 34 VWEU van toepassing is op Zilveren Kruis als zorgverzekeraar. Het andersluidende oordeel in
rov. 6.3-6.12is onjuist (onder
10-11). Ook wordt betoogd dat zorgverzekeraars geen ondernemingen in de zin van het VWEU zijn (onder
12).
10.i.) vermeldt zij dat de dienst die een zorgverzekeraar aanbiedt een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) is. Zoals het hof terecht in rov. 6.11 – onbestreden in cassatie – heeft overwogen, kan deze mogelijke kwalificatie geen basis vormen voor de toepasselijkheid van art. 34 VWEU. Deze omstandigheid is dus irrelevant. Door te stellen dat de zorgverzekeraar een DAEB aanbiedt (wat juist is voor het aanbieden van de basisverzekering), erkent Eureco-Pharma overigens dat een zorgverzekeraar wél een onderneming is in de zin van mededingingsregels. Daarmee ondergraaft zij dus haar eigen stelling onder
12.
10.ii), dat de wetgever de omvang van de zorgverzekering bepaalt en de voorwaarden reguleert (onder
10.iii), dat zorgverzekeraars onder toezicht staan (onder
10.iv) en dat zorgverzekeraars deels met publieke middelen worden gefinancierd (onder
10.v). Deze karakteristieken van de Nederlandse zorgverzekering, die zojuist in het juridisch kader de revue zijn gepasseerd, zijn juist maar wettigen niet de conclusie dat de zorgverzekeraars voor de toepassing van het Unierecht als ‘overheid’ zouden zijn aan te merken. Met de Zvw is juist een stap gezet naar meer marktwerking (zie 4.20 e.v.). Marktwerking en toezicht op de markt gaan steeds samen.
10opvoert, niet maken dat Zilveren Kruis in deze context zou zijn bekleed met bijzondere bevoegdheden (overheidsprerogatieven) en evenmin dat Zilveren Kruis onder toezicht en gezag van de Staat zou staan (zoals wordt betoogd in procesinleiding onder
11). Het afslagenbeleid van Zilveren Kruis is een handeling van een enkele verzekeraar die onderdeel is van zijn streven de kosten te beheersen. Deze handeling is niet terug te voeren op een aan de zorgverzekeraar toegekende wettelijke bevoegdheid (rov. 6.10). De zekere mate van regulering op grond van de Zvw, waarop Eureco-Pharma wijst, brengt geen verandering in het privaatrechtelijk karakter van het inkooprelatie met zorgaanbieders en maakt de zorgverzekeraar ook geen verlengstuk van de overheid, zoals het hof terecht overweegt in rov. 6.6 en in rov. 6.9 (waarin ook het toezichts- en financieringsargument wordt geadresseerd). De klacht loopt op het voorgaande reeds stuk. [80]
om die redenniet op hen van toepassing kan zijn. Het is op grond van de intrinsieke kenmerken van een entiteit en van de door haar verrichte activiteiten dat moet worden beoordeeld of die entiteit normadressaat is van het vrij verkeer van goederen en diensten, van het mededingingsrecht, dan wel van beide. Organisaties die kwalificeren als een ondernemersvereniging in de zin van art. 101 lid 1 VWEU en die tevens beschikken over de bevoegdheid collectieve en verbindende regelingen vast te stellen, vallen zowel onder de vrijverkeerbepalingen als onder de mededingingsregels. [84]
subonderdeel 1.2.1gaat Eureco-Pharma ervan uit (zie onder
15)dat uit het
Fra.bo-arrest volgt dat art. 34 VWEU ook van toepassing kan zijn op private organisaties die niet met de overheid gelijk kunnen worden gesteld. Het middel betoogt (onder
16) dat het voldoende is dat zo’n private organisatie daadwerkelijk in staat is de toegang tot de markt te belemmeren of de vrijheid van goederenverkeer te beperken. Het hof zou in rov. 6.4-6.6 hebben miskend dat niet is vereist dat de private partij beschikt over publiekrechtelijke of quasi-regelgevende bevoegdheden.
Fra.bo-arrest benadruk ik dat de in die uitspraak aangelegde maatstaf inhoudt of
de activiteit vaneen privaatrechtelijke organisatie, rekening houdend met het wet‑ en regelgevingskader waarin zij wordt uitgeoefend, het vrije verkeer van goederen belemmert
op dezelfde wijze als overheidsmaatregelen(punt 26 van het arrest, zie 4.14). Het middel miskent dat dit de maatstaf is waaraan het hof moest toetsen en dat het hof daaraan ook
heeftgetoetst, getuige rov. 6.6. Het afslagenbeleid van Zilveren Kruis wordt daar als activiteit centraal gesteld (zie de eerste zin). Het hof overweegt vervolgens (vanaf de zesde zin) dat Zilveren Kruis niet beschikt over
feitelijkeregelgevende bevoegdheden die met overheidsmaatregelen
op één lijn kunnen worden gesteld, omdat het afslagenbeleid niet de gehele markt bestrijkt.
17), zeker omdat een nadere toelichting ontbreekt (onder
18). Die stellingen zijn, kort samengevat: (i) het is voor ziekenhuizen praktisch onuitvoerbaar een geneesmiddel bij meerdere leveranciers in te kopen; (ii) Zilveren Kruis is de marktleider; (iii) een vergoeding van slechts 51% (van de AIP) dwong ziekenhuizen in te kopen bij de producent en (iv) heeft ertoe geleid dat ziekenhuizen niet meer bij Eureco-Pharma zijn gaan inkopen.
subonderdeel 1.2.2klaagt Eureco-Pharma (onder
22) dat het oordeel dat art. 34 VWEU niet van toepassing is op het handelen van Zilveren Kruis, onjuist is. Het hof heeft miskend dat deze bepaling van toepassing is op maatregelen van Zilveren Kruis met betrekking tot de basisverzekering die de toegang tot de markt beperken of zouden kunnen beperken. Daartoe voert Eureco-Pharma (onder
19-20) aan dat art. 34 VWEU in ieder geval van toepassing is op een private partij die in staat is de toegang tot de markt te belemmeren én die ten aanzien van de litigieuze handelswijze een zeker (semi)publiek karakter heeft. Kortom een partij die veel dichter aanzit tegen ‘de overheid’ dan een willekeurige andere privaatrechtelijke rechtspersoon. Dat zou het geval zijn bij een zorgverzekeraar die in het kader van de basisverzekering kortingsafspraken maakt en een afslagenbeleid hanteert. Dit zou in ieder geval gelden ten aanzien van afspraken die een zorgverzekeraar maakt over geneesmiddelen die – al naar gelang de kosten ervan – in of uit de geneesmiddelensluis (zouden) kunnen worden geplaatst. Die decentrale afspraken kunnen meebrengen dat de Minister het geneesmiddel opneemt of juist uitzondert van het basispakket. Dat heeft dus publiekrechtelijke of collectieve consequenties, wat op zichzelf al ervoor pleit dat die afspraken aan art. 34 VWEU moeten voldoen. Dit geldt temeer omdat zulke afspraken ook door de Minister zelf kunnen worden gemaakt en art. 34 VWEU dan zonder meer van toepassing is, aldus Eureco-Pharma (onder
21).
Met grief II betoogt Eureco-Pharma dat het afslagenbeleid van de Nederlandse zorgverzekeraars een onlosmakelijk onderdeel is van decentrale financiële afspraken die op hun beurt bepalend zijn voor het besluit van de Minister om een geneesmiddel in het basispakket op te nemen.Zo is het volgens Eureco-Pharma ook gegaan met Imbruvica. In 2016 is Imbruvica in de sluis geplaatst en vervolgens, na de totstandkoming van de raamovereenkomst en instemming van de Minister, gefaseerd toegelaten tot het basispakket. Het financieel arrangement dat de Minister in 2021 heeft gesloten met Janssen-Cilag sluit naadloos aan op de raamovereenkomst. Kort na de ingangsdatum van dit financieel arrangement is de raamovereenkomst geëindigd en is Zilveren Kruis gestopt met het toepassen van afslagen op de vergoeding van Imbruvica dat is ingekocht bij andere leveranciers dan Janssen-Cilag, aldus nog steeds Eureco-Pharma.
De bevoegdheid om een geneesmiddel op te nemen in het basispakket, dan wel in de sluis te plaatsen, ligt bij de Minister.De Minister kijkt daarbij niet alleen naar de prijs, maar ook naar de noodzaak, effectiviteit en uitvoerbaarheid.
Financiële afspraken met de fabrikant zijn geen vereiste voor opname in het basispakket.De Minister kan geneesmiddelen vanuit de sluis toelaten tot het basispakket zonder financiële afspraken met de fabrikant en doet dit in de praktijk ook (zie 3.7).
De stelling van Eureco-Pharma dat de Minister in dit geval wel financiële afspraken met Janssen-Cilag als voorwaarde heeft gesteld voor toelating van Imbruvica tot het basispakket, vindt geen steun in de stukken.Integendeel: uit de voortgangsbrieven van de Minister blijkt dat Imbruvica in 2016 slechts
gedeeltelijkin de sluis is geplaatst, namelijk alleen voor de eerstelijnsbehandeling van CLL-patiënten (op één uitzondering na). Alle andere indicaties van Imbruvica zijn in 2016 buiten de sluis gehouden. De Minister heeft in 2017 besloten de eerstelijnsbehandeling van een specifieke groep CLL-patiënten (tijdelijk) toe te laten tot het basispakket. Dit is gebeurd zonder financieel arrangement. De raamovereenkomst uit 2019 heeft betrekking op de in 2016 en 2017 uitgezonderde groep CLL-patiënten en drie andere (reeds bestaande) indicaties van Imbruvica.
Omdat de zorgverzekeraars wettelijk verplicht zijn Imbruvica voor die patiënten en indicaties te vergoeden, is begrijpelijk dat zij afspraken hebben willen maken met Janssen-Cilag om de kosten van Imbruvica onder controle te houden. Eureco-Pharma heeft onvoldoende onderbouwd dat dit een voorwaarde was voor het besluit van de Minister in 2017 over (verdere) doorstroming van Imbruvica in het basispakket. Dat geldt ook voor het besluit van de Minister in 2019 om de sluis te verbreden. Dit besluit is genomen met het oog opnieuweindicaties van Imbruvica. Er is onvoldoende feitelijke grondslag voor de stelling van Eureco-Pharma dat er een verband bestaat tussen de raamovereenkomst en het publiekrechtelijk handelen van de Minister en dat om die reden artikel 34 VWEU van toepassing is op het afslagenbeleid. Ook haar stelling dat het afslagenbeleid van Zilveren Kruis onlosmakelijk is verbonden met de raamovereenkomst heeft Eureco-Pharma niet of onvoldoende onderbouwd.De korting op de prijs van Imbruvica toegezegd door Janssen-Cilag heeft gezorgd voor een prikkel voor de zorgverzekeraars om het gebruik van Imbruvica geleverd door Janssen-Cilag te bevorderen. Maar iedere zorgverzekeraar kon zelf bepalen of en zo ja, hoe zij aan die prikkel gevolg wilde geven. De raamovereenkomst liet de zorgverzekeraars daar vrij in.”
22van de procesinleiding, maar dat is tevergeefs. In essentie zijn de daar geformuleerde klachten een opsomming van stellingen die volgens Eureco-Pharma zouden nopen tot een ander oordeel. Uit het enkele feit dat iets is gesteld dat niet strookt met het oordeel van het hof, volgt niet dat dit oordeel onjuist of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd is. Waarom dát zo is, moet worden toegelicht. Die toelichting ontbreekt evenwel.
Verlenging tijdelijke opname
De tijdelijke aard van de opname waarborgde dat de indicatie betrokken kon worden bij eventuele te nemen maatregelen voor ibrutinib, waaronderadvisering door het Zorginstituut,
prijsonderhandelingenen gepast gebruik, die binnen enkele jaren aan de orde zouden kunnen zijn wanneer de verwachte resultaten van de klinische studies met betrekking tot fitte en minder fitte patiënten beschikbaar komen of wanneer toekomstige indicaties geregistreerd zouden worden. Aangekondigd is dat voor afloop van de termijn per 2020 aan de hand van de ontwikkelingen en omstandigheden op dat moment besloten zal worden over het al dan niet verlengen van de tijdelijke toelating het basispakket.”
voorwaardewaren voor toelating van Imbruvica tot het basispakket.
18). Daarbij gaat Eureco-Pharma er mijns inziens aan voorbij dat, als zo’n prijsarrangement niet wordt overeengekomen tussen producent en veldpartijen, de kans groter is dat het
add-ongeneesmiddel door de Minister in de sluis wordt geplaatst, in welk geval het niet voor vergoeding in aanmerking komt zodat de inkoop van het middel ook zal afnemen of zelfs volledig stil zal vallen. Ook voor parallelhandelaren zijn er dan (tijdelijk) in Nederland geen afzetmogelijkheden. Zo bezien lijkt plaatsing in de sluis van een nieuw geneesmiddel eerder tot een belemmering van het vrij verkeer van goederen te leiden dan de toepassing van een afslag op de AIP.
add-on-geneesmiddel in de sluis moet, mede gelet op de daarvoor geldende voorwaarden en modaliteiten, in beginsel gerechtvaardigd worden geacht op grond van de noodzaak het financieel evenwicht van het zorgstelsel te beschermen. Dit belang is in zaken waarin toestemming was geweigerd voor het laten uitvoeren van een medische behandeling in een andere lidstaat aanvaard als ‘dwingende reden van algemeen belang’, en daarmee aangemerkt als ongeschreven rechtvaardigingsgrond voor een beperking van het vrij verrichten van diensten (art. 56 VWEU). [86] Dezelfde rechtvaardigingsgrond lijkt mij op te gaan indien zich een belemmering van het vrij verkeer van goederen voordoet. Plaatsing in de sluis lijkt bovendien een geschikt en evenredig middel om genoemde doelstelling van algemeen belang na te streven.
add-ongeneesmiddel in de sluis is geplaatst.
rov. 6.12te richten. Deze overweging luidt als volgt:
redelijkerwijze geen twijfel mogelijkover het antwoord op de vraag of op het afslagenbeleid van Zilveren Kruis valt binnen de werkingssfeer van artikel 34 VWEU. Het hof ziet dan ook
geen aanleiding om hierover prejudiciële vragen te stellenaan het HvJ, zoals Eureco-Pharma bepleit met grief IV. Weliswaar is aan het HvJ tot op heden geen vergelijkbare zaak als deze voorgelegd, maar de rechtspraak van het HvJ over de uitleg van artikel 34 VWEU biedt het hof
voldoende aanknopingspunten om zelfstandig te oordelenover hoe artikel 34 VWEU in dit geval moet worden toegepast.”
Hoge Raad zoumoeten doen als hoogste rechter en niet op wat het
hof hadmoeten doen, kan deze niet slagen. Zoals het hof terecht oordeelt en zoals ook uit het hiervoor geschetste juridisch kader (4.7 e.v.) en uit mijn bespreking van subonderdeel 1.2 blijkt, biedt de rechtspraak van het Hof van Justitie – voor zover die al nodig is voor de beoordeling van de cassatieklachten – voldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen hoe art. 34 VWEU in dit geval moet worden uitgelegd en toegepast. Samengevat: (i) er is hier geen sprake van een collectieve regeling door een private organisatie met regelgevende bevoegdheid, maar van het vaststellen van een vergoedingsvoorwaarde door een individuele zorgverzekeraar in het kader van een privaatrechtelijke ziektekostenverzekering; (ii) in de rechtspraak is bepaald dat art. 34 VWEU niet van toepassing is op overeenkomsten van private partijen en het arrest
Fra.boheeft daarin niet een voor de onderhavige zaak relevante verandering gebracht. Dat het Hof van Justitie nooit heeft geoordeeld over een casuspositie als de onderhavige vormt op zichzelf geen omstandigheid die tot een prejudiciële verwijzing noopt.
kortingen zijn gericht tegen
rov. 6.23-6.24. Deze overwegingen luiden als volgt:
In de door Zilveren Kruis aangehaalde evaluatierapporten van de ACM van die leidraad uit 2016 en 2019 wordt een door de fabrikant aan de zorgverzekeraars verleende korting op basis van nacalculatie als een aanvaardbaar en door de Mw toegelaten resultaat van het inkoopproces aangemerkt.
maar daaruit volgt niet dat ook is afgesproken dat op de declaraties van andere leveranciers van Imbruvica wel een afslag wordt toegepast. Ook uit het feit dat Zilveren Kruis en andere zorgverzekeraars zulke afslagen hebben toegepast kan niet het bestaan van een overeenkomst of onderling afgestemde gedraging worden afgeleid. Zorgverzekeraars hebben immers ieder een zelfstandige prikkel om een afslag toe te passen om ziekenhuizen ertoe te bewegen Imbruvica rechtstreeks bij Janssen-Cilag af te nemen. Immers, hoe meer Imbruvica door de ziekenhuizen wordt afgenomen bij Janssen-Cilag, des te hoger het kortingsbedrag voor de afzonderlijke zorgverzekeraar. Er zijn ook geen aanwijzingen dat over de hoogte van de afslagen afspraken zijn gemaakt of afstemming heeft plaatsgevonden. Uit het door Eureco-Pharma als productie 7 overgelegde overzicht van vergoedingen en afslagen blijkt dat door de diverse zorgverzekeraars wisselende afslagen worden toegepast op Imbruvica dat is aangeschaft bij andere leveranciers dan Janssen-Cilag. Dit getuigt niet van afspraken of afstemming met betrekking tot het afslagenbeleid.
27blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting omdat het hof niet getoetst heeft of de kortingsafspraken zelf – gelet op de context van dit specifieke geval – ertoe kunnen strekken of tot gevolg kunnen hebben dat de mededinging wordt beperkt. Dat had wel gemoeten gelet op het betoog van Eureco-Pharma in feitelijke instanties.
nietgeoordeeld dat de toetsing van de kortingsafspraken achterwege kon blijven, zoals Eureco-Pharma tot uitgangspunt neemt bij de
eerste klachtin de ingesprongen tekst onder 27. Die klacht slaagt daarom niet. Dat geldt ook voor de
tweede klachtin de ingesprongen tekst. Anders dan Eureco-Pharma betoogt, gaat het hof niet uit van de rechtsopvatting dat bepaalde afspraken alleen in strijd met het kartelverbod van art. 101 lid 1 VWEU kunnen zijn als de betrokken partijen tevens hebben afgestemd of zijn overeengekomen dat en hoe de mededinging zou (moeten) worden beperkt.
28klaagt Eureco-Pharma dat indien het hof heeft geoordeeld dat de kortingsafspraken
in dit gevalniet ertoe strekten of tot gevolg hebben gehad dat de mededinging zou worden beperkt respectievelijk is beperkt, dat oordeel ontoereikend is gemotiveerd. Zonder nadere motivering valt niet in te zien
waaromde kortingsafspraken niet een dergelijke strekking of gevolg hebben gehad. Het door Eureco-Pharma gevoerde betoog (samengevat onder
29) wijst zozeer erop dat de kortingsafspraken wel degelijk een mededingingsbeperkend doel of gevolg hebben gehad, dat het hof dit bij zijn motivering had moeten betrekken.
in dit gevalnodig is dat ook afspraken zijn gemaakt of onderlinge afstemming heeft plaatsgevonden over het hanteren van afslagen op de vergoeding aan de ziekenhuizen als Imbruvica niet wordt ingekocht bij Janssen-Cilag. Met de verdere motivering in rov. 6.24 benadrukt het hof de autonome beslissing die Zilveren Kruis heeft genomen om een afslag toe te passen met als doel de ziekenhuizen ertoe te bewegen rechtstreeks bij Janssen-Cilag af te nemen. Daarmee respondeert het hof op het door Eureco-Pharma gevoerde betoog dat erop neerkomt dat het afslagenbeleid wel een gevolg móét zijn van daarop ziende afspraken tussen Zilveren Kruis en Janssen-Cilag.
29bevat twee motiveringsklachten. De
eerste klachthoudt in dat het oordeel dat de kortingsafspraken (op zichzelf) niet in strijd zijn met het kartelverbod van art. 101 lid 1 VWEU en art. 6 lid 1 Mw, niet kan worden gedragen door de overweging (rov. 6.8) dat onvoldoende is onderbouwd dat het afslagenbeleid onlosmakelijk verbonden is met de kortingsafspraken tussen Zilveren Kruis en Janssen-Cilag. Deze klacht faalt omdat het hof zijn oordeel in rov. 6.23-6.24 niet hierop baseert. De
tweede klachtbehelst dat onbegrijpelijk is het eventuele oordeel van het hof dat überhaupt geen verband bestaat tussen de kortingsafspraken en het (voorzienbare) afslagenbeleid. Dit heeft het hof echter niet geoordeeld. Uit rov. 6.24 blijkt juist dat het hof wel een verband tussen beide legt.
rov. 6.26. Daarin oordeelt het hof dat van een overeenkomst geen sprake is omdat de ziekenhuizen bij de afslag in combinatie met inkopen bij Janssen-Cilag geen belang hadden en daarom niet geacht moeten worden stilzwijgend te hebben ingestemd:
Daarmee hebben de zorgverzekeraars de bestaande rechtsbetrekking met de ziekenhuizen eenzijdig gewijzigd. Om deze eenzijdige handeling als een overeenkomst in de zin van artikel 101 VWEU tussen Zilveren Kruis en de ziekenhuizen te kunnen kwalificeren, is nodig dat de ziekenhuizen hiermee uitdrukkelijk of stilzwijgend hebben ingestemd. Dat ligt niet voor de hand, omdat de ziekenhuizen geen eigen belang hebben bij het afslagenbeleid van Zilveren Kruis. Vast staat dat Zilveren Kruis beoogde dat de ziekenhuizen rechtstreeks bij Janssen-Cilag zouden gaan inkopen om de korting die zij van Janssen-Cilag op nacalculatie ontving te maximaliseren.Daardoor lopen de ziekenhuizen een door henzelf bij de paralleldistributeurs uitonderhandelde korting op de AIP (waarvoor zij wel een volledige vergoeding ontvingen) van Imbruvica mis, terwijl ze nu worden gekort op hun vergoeding indien zij Imbruvica bij paralleldistributeurs inkopen.
De brief van iZAAZ van 29 november 2019 bevestigt het ongenoegen van de ziekenhuizen met de afslagen van Zilveren Kruis voor 2020 om deze reden (zie 3.20).Volgens iZAAZ worden de ziekenhuizen door de afslagen “
gedwongen” om Imbruvica in te kopen bij Janssen-Cilag en hebben zij, althans iZAAZ, daar “
grote moeite” mee.
In het licht hiervanis het enkele feit dat de ziekenhuizen Imbruvica zijn gaan afnemen bij Janssen-Cilag ten koste van Eureco-Pharma onvoldoende om aan te kunnen nemen dat dat sprake is van wilsovereenstemming of een onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen.
Andere aanwijzingen dat de ziekenhuizen (uitdrukkelijk of stilzwijgend) hebben ingestemd met het afslagenbeleid van Zilveren Kruis ontbreken.”
31) getuigt deze overweging van een onjuiste rechtsopvatting. Als een partij bij een rechtsbetrekking een maatregel oplegt waarin de wil besloten ligt dat haar wederpartij (bijvoorbeeld) voortaan niet meer bij parallelimporteurs inkoopt, moet die wederpartij geacht worden met de maatregel te hebben ingestemd indien zij zich feitelijk naar die maatregel voegt, in die zin dat zij haar handelswijze erop aanpast. Daarmee wordt de maatregel deel van de rechtsbetrekking tussen partijen en valt deze binnen het toepassingsbereik van art. 101 VWEU en art. 6 Mw. De omstandigheid dat een partij onder protest of met tegenzin haar handelswijze aanpast, doet daar niet aan af.
de ziekenhuizen geen eigen belang hebben bij het afslagenbeleid van Zilveren Kruis” een betrekkelijke smalle basis is voor het oordeel dat geen overeenkomst in de zin van art. 101 lid 1 VWEU en art. 6 lid 1 Mw tot stand is gekomen. In dit geval staat volgens het hof vast dat Zilveren Kruis beoogde dat de ziekenhuizen rechtstreeks bij Janssen-Cilag zouden gaan inkopen om de korting die zij van Janssen-Cilag op nacalculatie ontving te maximaliseren (rov. 6.26, zesde zin). Verder heeft het hof overwogen dat zorgverzekeraars een zelfstandige prikkel hebben om een afslag toe te passen om ziekenhuizen ertoe te bewegen Imbruvica rechtstreeks bij Janssen-Cilag af te nemen (rov. 6.24, zesde zin). Eén en ander volgt uit de eigen stellingen van Zilveren Kruis waaruit onder meer blijkt dat Zilveren Kruis uit is op sturing van inkoop door de ziekenhuizen bij parallelhandelaren (rov. 6.22, zevende t/m negende zin). Verder staat vast dat de ziekenhuizen de eenzijdige actie van Zilveren Kruis ook zo hebben begrepen dat daarmee wordt verlangd dat niet meer bij de parallelhandelaren wordt ingekocht, zo blijkt uit het citaat uit de e-mail van iZAAZ (rov. 3.20). Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat het afslagenbeleid van Zilveren Kruis een ‘uitnodiging’ vormt om Imbruvica niet bij parallelhandelaren maar bij Janssen-Cilag af te nemen.
de factoexclusiviteit voor Janssen-Cilag als gevolg van de afslag en de compensatie voor Zilveren Kruis in de vorm van een korting op basis van nacalculatie zijn buiten de ziekenhuizen om tot stand gekomen. Voor de ziekenhuizen was deze deal nadelig omdat zij niet langer bij Zilveren Kruis (en andere zorgverzekeraars) een bedrag konden declareren dat (significant) hoger was dan de door hen betaalde inkoopprijs. Aan de winst die ziekenhuizen gewend waren te kunnen behalen met parallel gedistribueerde Imbruvica kwam in korte tijd een einde. De ziekenhuizen werden met de afslag (op de AIP) geconfronteerd want zij waren, voor zover uit de gedingsstukken valt op te maken, niet bij de voorbereiding daarvan betrokken. Er was voor de ziekenhuizen dan ook niets om mee in te stemmen want er was geen alternatief. Zij zijn noodgedwongen gestopt Imbruvica te bestellen bij Eureco-Pharma omdat daarmee doorgaan zou betekenen dat zij gelet op de afslag van 49% daarop zouden moeten toeleggen.
Sandozop de factuur ‘uitvoer verboden’ had geprint en de afnemer bij Sandoz bleef bestellen, werd diens instemming aangenomen met dat verbod, en daarmee het bestaan van een overeenkomst in de zin van art. 101 lid 1 VWEU. [89]
Bayerweigerden de Franse en Spaanse dochters van Bayer op enig moment aan groothandelaren grotere hoeveelheden van het geneesmiddel
Adalatte leveren dan zij nodig hadden voor het bedienen van de nationale markt. Dat was een manier om de export naar het Verenigd Koninkrijk (waar de prijs een stuk hoger lag) te beteugelen en de Britse distributeur(s) te beschermen. De Europese Commissie besliste dat deze praktijk in strijd was met art. 101 lid 1 VWEU. In beroep kreeg Bayer gelijk bij het Gerecht [90] , dat de nadruk legde op het ontbreken van voldoende bewijs van de stilzwijgende instemming, zoals onder meer volgende uit het feit dat sommige groothandelaren hadden geprobeerd in weerwil van Bayer’s beleid toch aanvullende hoeveelheden voor de export te verkrijgen. [91] Het Hof van Justitie bevestigde het arrest van het Gerecht. [92] Het oordeelde dat in die zaak sprake was van een eenzijdige beslissing van de leverancier (Bayer) om een specifieke gedragslijn te volgen. Naar het oordeel van het Hof was in die zaak niet aangetoond dat de groothandelaren stilzwijgend hadden ingestemd met de beperking van de aan hen te leveren hoeveelheden Adalat die door Bayer eenzijdig was vastgesteld. Verder oordeelde het Hof dat Bayer aan de groothandelaren kennelijk niet vertelde waar zij de geneesmiddelen mochten verkopen en evenmin leveringen afhankelijk had gemaakt van de geografische eindbestemming van het product, en er ook geen bewijs was dat Bayer had nagegaan was de bestemming van de geleverde geneesmiddelen was geweest. [93]
Bayer-arrest uit 2004 merkt Mok onder meer op:
Wanneer een leverancier een bepaalde wens heeft, bijv., zoals i.c., dat zijn afnemer aan hem geleverde producten niet exporteert en die afnemer legt zich daarbij met tegenzin maar noodgedwongen neer, hetgeen de leverancier bekend is, dan is een overeenkomst in de zin van art. 81 tot stand gekomen.Over de vraag of er ook een civielrechtelijke overeenkomst tot stand gekomen is, kan men van mening verschillen. De wil van de afnemer was niet gericht op het zich onthouden van uitvoer, maar wel op het vermijden van moeilijkheden met de leverancier. […]”
doorverkopenen daarbij de
keuzehad of en in hoeverre hij zich wilde conformeren aan door de leverancier nagestreefde beperkingen aan die wederverkoop. Op dat punt wijkt de onderhavige zaak in beslissende zin af van die zaken. Immers, een ziekenhuis (i) koopt Imbruvica in voor eigen gebruik en niet voor doorverkoop; (ii) moet Imbruvica toedienen als dat medisch geïndiceerd is; [94] en (iii) heeft geen invloed op de vergoeding omdat de zorgverzekeraar die eenzijdig vaststelt.
Super Bock [96] (een Portugese producent van dranken waaronder het gelijknamige bier). Aanleiding voor die zaak was een boetebesluit van de Portugese mededingingsautoriteit waarin een inbreuk was vastgesteld omdat deze producent zijn distributeurs ertoe wilde bewegen minimumwederverkoopprijzen in acht te nemen. Een Portugese rechter stelde prejudiciële vragen onder meer over het begrip ‘overeenkomst’ in de situatie waarin een leverancier minimumwederverkoopprijzen aan zijn distributeurs oplegt en met name of voor het bestaan van een ‘overeenkomst’ is vereist dat de distributeurs de vastgestelde minimumprijzen ook daadwerkelijk hebben toegepast.
Een schijnbaar eenzijdige handeling of gedraging vormt echter een overeenkomst in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU wanneer zij uitdrukking geeft aan de overeenstemmende wil van ten minste twee partijen, waarbij de vorm waarin deze wilsovereenstemming tot uitdrukking komt op zich niet beslissend is(zie in die zin arrest van 13 juli 2006, Commissie/Volkswagen, C‑74/04 P, EU:C:2006:460, punt 37).
als uit het gedrag van partijen en met name uit de eventuele uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van de distributeurs met een verzoek om minimumwederverkoopprijzen in acht te nemen(zie in die zin arresten van 6 januari 2004, BAI en Commissie/Bayer, C‑2/01 P en C‑3/01 P, EU:C:2004:2, punten 100 en 102, en 13 juli 2006, Commissie/Volkswagen, C‑74/04 P, EU:C:2006:460, punten 39, 40 en 46).
In dit verband kunnen de omstandigheden dat de minimumwederverkoopprijzen in de praktijk door de distributeurs worden gevolgd of dat de distributeurs om een opgave ervan verzoeken, en dat zij zich bij de leverancier beklagen over de vermelde prijzen, maar tegelijkertijd niet het initiatief nemen om andere prijzen toe te passen, erop wijzen dat de distributeurs hebben ingestemd met de vaststelling van minimumwederverkoopprijzen door de leverancier.
dat het bestaan van een „overeenkomst” in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU over minimumwederverkoopprijzen niet alleen kan worden vastgesteld aan de hand van rechtstreeks bewijs, maar ook op basis van samenloop van omstandigheden en onderling overeenstemmende aanwijzingen, aangezien daaruit kan worden afgeleid dat een leverancier zijn distributeurs heeft uitgenodigd om dergelijke prijzen toe te passen en de distributeurs in de praktijk de door de leverancier opgegeven prijzen in acht hebben genomen.
tussen een leverancier en zijn distributeursniet alleen aan de hand van rechtstreeks bewijs kan worden vastgesteld, maar ook aan de hand van objectieve en onderling overeenstemmende aanwijzingen waaruit het bestaan van een dergelijke overeenkomst kan worden afgeleid.”
Super Bockbevestigt dat om stilzwijgende instemming te kunnen aannemen eerst moet worden aangetoond dat de ene partij expliciet of impliciet van de andere partij verlangt dat zij medewerking aan de uitvoering van haar eenzijdige strategie verleent en vervolgens dat de andere partij aan die eis voldoet door die eenzijdige strategie uit te voeren. [98] Het arrest wijzigt niet de door mij hiervoor gegeven beoordeling van de onderhavige zaak, waarin ik heb benadrukt dat hier geen sprake is van een wederverkoper maar van een afnemer die niet de keuze heeft of hij zich wel, niet, of gedeeltelijk conformeert aan het beleid van leverancier c.q. de verzekeraar. Het arrest
Super Bockbevat naar mijn mening dan ook geen (nieuwe) aanknopingspunten voor de stelling dat het hof in rov. 6.26 zou zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het begrip ‘overeenkomst’ in de zin van art. 101 VWEU (en art. 6 Mw).
all-in the game.
voorwaardelijkgeformuleerd. Onder 32, de eerste alinea van dit onderdeel, staat namelijk het volgende opgetekend: