Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
eiseres in de incidenten,
verweerder in de incidenten,
1.De procedure
- de conclusie van antwoord van 17 maart 2021, met de producties 1 tot en met 3;
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 267 VWEU;
2.De feiten
Parallel Distribution Notice’) van het Europees geneesmiddelenagentschap.
Clean Teamvan) Zorgverzekeraars Nederland (ZN) (toevoeging rechtbank), de brancheorganisatie van alle zorgverzekeraars – zijn overeengekomen dat Imbruvica per
1 juli 2019 op basis van nacalculatie [4] en zonder toepassing van afslagen op de AIP kan worden gedeclareerd. Daarbij is als voorwaarde opgenomen dat de vergoeding door de zorgverzekeraars alleen van toepassing is op bepaalde Z-Index-nummers, die betrekking hebben op rechtstreeks bij Janssen-Cilag betrokken Imbruvica [5] . De Z-Index-nummers van door Eureco-Pharma parallel gedistribueerde Imbruvica [6] worden niet in de brief genoemd.
2.11. Daarop heeft Eureco-Pharma Zilveren Kruis bij de rechtbank Midden-Nederland in kort geding gedagvaard. De vorderingen van Eureco-Pharma strekten – kort samengevat – tot het verbieden van het afslagenbeleid. Bij kort geding vonnis van 8 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Eureco-Pharma afgewezen.
3.Het geschil
met veroordeling van Zilveren Kruis in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis worden voldaan.
Volgens Eureco-Pharma heeft het handelen van Zilveren Kruis ernstige markt- en concurrentieverstorende effecten. Het gaat (waarschijnlijk) niet om gezamenlijke inkoop van Imbruvica door de Nederlandse zorgverzekeraars, maar – kort gezegd – om de manipulatie van de markt door middel van restitutie en afslagen.
(b1) artikel 34 VWEU is niet van toepassing op Zilveren Kruis: het artikel kent geen horizontale werking en bovendien handelt Zilveren Kruis niet discriminatoir;
(b2) ingeval artikel 34 VWEU wel van toepassing is, handelt Zilveren Kruis hiermee niet in strijd omdat het afslagenbeleid niet belemmerend is aangezien Eureco-Pharma ook een contract kan sluiten met Zilveren Kruis;
(b3) ingeval er wel sprake is van een belemmering, wordt deze gerechtvaardigd door artikel 36 VWEU en/of de
rule of reason;
(c) Zilveren Kruis handelt niet in strijd met het wél op haar van toepassing zijnde kartelverbod: Zilveren Kruis voert het afslagenbeleid geheel autonoom – dus zonder daartoe op enige wijze verplicht te zijn en zonder afstemming met Janssen-Cilag, andere zorgverzekeraars en /of ziekenhuizen – om de kosten van het gebruik van Imbruvica zo laag mogelijk te houden;
(d) de aanbestedingsbeginselen zijn niet van toepassing op het afslagenbeleid van Zilveren Kruis;
(e) er is geen sprake van een onrechtmatige daad door Zilveren Kruis: het afslagenbeleid is gericht op het beheersbaar houden van de zorgkosten en daarmee in het belang van de verzekerden en de maatschappij;
(f) Zilveren Kruis acht het niet opportuun een veroordelend vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren nu in deze zaak principiële rechtsvragen in het geding zijn.
(i) de vraag niet relevant is voor de beoordeling van het geschil,
(ii) de vraag eerder door het HvJ is beantwoord (acte éclairé), of
(iii) de juiste toepassing van het EU-recht zo evident is dat redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel kan bestaan (een acte clair).
in het incident houdende vordering tot bevel afgifte afschriften van bescheiden ex artikel 843a Rv3.7. Eureco-Pharma vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Zilveren Kruis beveelt om binnen zeven dagen na betekening van het in deze te wijzen tussenvonnis aan Eureco-Pharma afschriften, uittreksels dan wel inzage te verlenen van/in de onder randnummer 2.14 genoemde bescheiden.
3.10. Op de stellingen van partijen in de hoofdzaak en de incidenten wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
acte clairen
acte éclairé. Zoals uit de verdere beoordeling zal blijken, volgt uit de helder geformuleerde verdragstekst en uit de literatuur evident dat artikel 34 VWEU geen horizontale werking heeft en heeft ook het HvJ reeds meermalen in haar uitspraken expliciet overwogen dat het Unierecht op dit punt aldus moet worden uitgelegd. In zoverre is het stellen van prejudiciële vragen dus niet noodzakelijk voor de beoordeling van dit onderdeel. Bovendien is de rechtbank als eerstelijnsrechter waarvan de beslissing vatbaar is voor hoger beroep hiertoe ook niet gehouden (zie artikel 267 VWEU). Eén en ander maakt dat de rechtbank hier dan ook vanaf ziet.
‘Kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijntussen de lidstatenverboden’. Volgens vaste rechtspraak beoogt de daarin neergelegde verbodsbepaling de afschaffing van
iedere handelsregeling van de lidstatendie de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, de zogenoemde
Dassonville-formule [10] . Het vrij verkeer van goederen richt zich dus uitdrukkelijk op overheidsmaatregelen. Het HvJ heeft dit ook keer op keer bevestigd door in zijn arresten over artikel 34 VWEU stelselmatig te spreken over ‘
nationale maatregelen’ en ‘
maatregel van een lidstaat’ [11] . Hieruit volgt dat in beginsel uitsluitend overheidsmaatregelen een inbreuk kunnen vormen op het vrije verkeer van goederen en dat artikel 34 VWEU (anders dan andere vrije verkeer bepalingen) niet van toepassing is op handelingen van private entiteiten, zoals Zilveren Kruis, oftewel geen horizontale werking heeft. Dit is door het HvJ ook expliciet bevestigd in (onder meer) het arrest
Sapod Audic [12] . Daarin heeft het HvJ overwogen dat een bepaling in een particuliere overeenkomst niet als belemmering in de zin van (de voorloper van) artikel 34 VWEU kan worden aangemerkt, aangezien zij niet is vastgesteld door een lidstaat maar tussen particulieren is overeengekomen. Daarnaast laat ook de rechtsliteratuur er geen twijfel over bestaan dat artikel 34 VWEU geen horizontale werking heeft. Zie hiertoe onder meer de door Zilveren Kruis in dit kader aangehaalde citaten uit de European Review of Private Law [13] en de Common Market Law Review [14] .
rekening houdend met name met het wet- en regelgevingskader waarin zij wordt uitgeoefend, het vrije verkeer van goederen belemmert op dezelfde wijze als overheidsmaatregelen.’(zie punt 26 van het arrest). Met dit criterium voor de toepasselijkheid van artikel 34 VWEU heeft het HvJ duidelijk de hiervoor onder 4.5 omschreven toepassingslijn doorgetrokken. Met name gelet op de laatste toevoeging ‘
op dezelfde wijze als overheidsmaatregelen’ kan, anders dan Eureco-Pharma stelt (zie randnummer 3.26 van de dagvaarding), niet gezegd worden dat hiermee is aanvaard dat artikel 34 VWEU onverkort geldt in (zuiver) horizontale situaties. Het standpunt van Eureco-Pharma vindt ook geen steun in de rechtsliteratuur. Zie onder meer het door Zilveren Kruis in dit verband aangehaalde citaat:
‘In the most recent case about the horizontal direct effect of the free movement of goods – Fra.bo – it did not even refer to the concept of ‘horizontal direct effect’ as developed in its case law under the free movements of persons (…). Accordingly, the Court remained far from answering the question of why it has not – so far – extended the concept of horizontal direct effect to Articles 34 and 35 TFEU’ [16] .
op dezelfde wijze als een overheidde toegang tot de markt regelen. Aan geen van deze doorslaggevende omstandigheden wordt in dit geval voldaan. Hier gaat het om het beleid dat één van de zorgverzekeraars in Nederland voert met betrekking tot de vergoeding van een ten behoeve van haar verzekerden ingekocht geneesmiddel. Zoals hierna zal worden overwogen, is onvoldoende gebleken dat ook andere zorgverzekeraars of partijen aan dat beleid zijn gebonden. Derhalve moet het ervoor gehouden worden dat het afslagenbeleid een beperkt marktaandeel van circa 20,5% (zie randnummer 2.1.) bestrijkt, waarmee het – zoals terecht door Zilveren Kruis is aangevoerd – verschilt van een overheidsmaatregel die geldt voor de gehele markt. De wetgever heeft het afslagenbeleid van Zilveren Kruis ook niet verheven tot wettelijk criterium en het heeft ook anderszins geen officiële status. Integendeel, het gaat om een actie van private aard die jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld, waarvan de ziekenhuizen zelfstandig kunnen afwijken en die onderhevig is aan concurrentie omdat Zilveren Kruis voor wat betreft premiehoogte en dekking moet concurreren met andere zorgverzekeraars. Evenmin is voldoende gebleken dat de parallelhandel in Imbruvica door het afslagenbeleid van Zilveren Kruis nagenoeg onmogelijk wordt gemaakt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, resteert er nog een ruim marktaandeel van circa 79,5% om de door Eureco-Pharma ingekochte Imbruvica te verkopen. Daarbij geldt dat de door Eureco-Pharma opgevoerde omstandigheid dat ziekenhuizen ook ten behoeve van andere verzekerden dan die van Zilveren Kruis kiezen voor levering door Janssen-Cilag niet aan Zilveren Kruis kan worden toegerekend. Bovendien heeft Zilveren Kruis met het oog op de stimulering van de marktwerking en mogelijk lagere prijzen telkenmale aangegeven bereid te zijn met paralleldistributeurs in onderhandeling te treden en open te staan voor een aanbod van Eureco-Pharma. Daarmee heeft Eureco-Pharma net als Janssen-Cilag de mogelijkheid om in concurrentie een contract te sluiten met Zilveren Kruis.
een zekere matevan economische activiteiten de aard van het zorgstelsel niet wijzigt. Volgens Eureco-Pharma maakt die beslissing dat ook de Nederlandse zorgverzekeraars geen ondernemingen zijn, hetgeen zou betekenen dat het vrij verkeer van goederen van toepassing is op het door Zilveren Kruis gevoerde afslagenbeleid. Ook hierin kan Eureco-Pharma niet worden gevolgd. Vooropgesteld wordt dat het Dôvera-arrest niet is gewezen in het kader van de werkingssfeer van artikel 34 VWEU maar in een andere context, namelijk in het kader van het staatssteunrecht waar alleen ondernemingen onder vallen. In 2005 heeft de Europese Commissie in dat verband ten aanzien van de Nederlandse zorgverzekeraars juist geconcludeerd dat zij wel als ondernemingen in de zin van het Europese mededingingsrecht zijn aan te merken. Daar komt bij dat het in het Dôvera-arrest voorliggende Slowaakse zorgstelsel onvoldoende vergelijkbaar is met het hier voorliggende Nederlandse zorgstelsel. Juist is weliswaar dat (de basisverzekering van) het Nederlandse zorgstelsel net als het Slowaakse stelsel (i) een sociale doelstelling kent, namelijk het verzekeren van iedereen die in Nederland woont of werkt, (ii) het solidariteitsbeginsel toepast (o.a. verzekerings- en acceptatieplicht, omslagstelsel en risicoverevening) en (3) onder overheidstoezicht staat (vaststelling van het vergoedingenpakket door de overheid, acceptatieplicht en handhaving door de Nederlandse Zorgautoriteit). Echter en zoals terecht door Zilveren Kruis aangevoerd, verschillen beide zorgstelsels ook op essentiële punten van elkaar. Zo concurreren in Nederland de zorgverzekeraars op zowel prijs als kwaliteit, terwijl er blijkens het Dôvera-arrest binnen het Slowaakse zorgstelsel slechts in beperkte mate
– bijvoorbeeld niet op de premie – kan worden geconcurreerd. Ook is in Nederland de mogelijkheid voor zorgverzekeraars om winst te maken, anders dan in Slowakije, niet sterk beperkt. Juist de ondergeschikte rol van voornoemde economische elementen binnen het Slowaakse zorgstelsel maakte dat het HvJ in het Dôvera-arrest de niet-economische activiteiten zwaarder vond wegen en de Slowaakse zorgverzekeraars niet als onderneming kwalificeerde. Voornoemde economische elementen spelen in het Nederlandse stelsel een meer fundamentele of, wat de concurrentie betreft, zelfs cruciale rol [18] . Met name het feit dat Nederlandse zorgverzekeraars zowel wat betreft premiehoogte als dekking moeten concurreren, maakt dat in onderhavig geval het economische en daarmee het private karakter van haar activiteiten zwaarder weegt. Hoewel de Nederlandse zorgverzekeraars enerzijds in tal van opzichten vergaand zijn gebonden aan regelgeving die de contractsvrijheid beperkt en de inhoud van de zorgverzekeringsovereenkomst bepaalt en anderzijds meer in het publieke domein zijn ingebed, kan niet worden gezegd dat zij onder toezicht van de overheid belast zijn met de uitvoering van een dienst van openbaar belang en dat zij hiertoe over verdergaande bevoegdheden beschikken dan particulieren in zodanige mate dat artikel 34 VWE zich mede tot hen richt. Ook het feit dat Zilveren Kruis onderhevig is aan regulatoir toezicht doet geen afbreuk aan het private karakter. Zoals terecht door Zilveren Kruis aangegeven geldt dit voor veel private ondernemingen.
tussenconclusie I4.11. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in het incident ex artikel 267 VWEU wordt afgewezen. Dit geldt evenzeer voor het gevorderde in de hoofdzaak voor zover gegrond op artikel 34 VWEU.
Grondslag II: Artikel 101 VWEU en artikel 6 Mw (kartelverbod) en het incident ex artikel 843a Rv4.12. Voornoemd oordeel dat artikel 34 VWEU niet op de handelswijze van Zilveren Kruis kan worden toegepast, leidt er – zoals tussen partijen ook niet in geschil – toe dat het mededingingsrecht van toepassing is. In dat kader stelt Eureco-Pharma zich op het standpunt dat het afslagenbeleid en het (vermeend) daaraan ten grondslag liggende samenstel van afspraken in strijd zijn met het Europese en nationale kartelverbod zoals neergelegd in de artikelen 101 VWEU en artikel 6 Mw en daarmee nietig.
a. het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden;
b. het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen;
c. het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen;
d. het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkend bij de mededinging;
e. het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.
4.15. In het licht van de zogenaamde reflexwerking moet het nationale kartelverbod zoveel mogelijk in de geest van de Europese regelgeving worden uitgelegd. Dit geldt temeer nu op dit punt de Nederlandse regeling qua bewoordingen aansluit bij de Europese regeling. Dit brengt met zich dat ook de jurisprudentie van het HvJ over artikel 101 VWEU bij de toepassing van artikel 6 Mw van belang is. Dit betekent dat als artikel 101 VWEU een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging (niet) verbiedt, artikel 6 Mw haar ook (niet) verbiedt.
4.16. Beide verbodsbepalingen richten zich op de mededingingsverstoringen als gevolg van het
meerzijdigdan wel
afgestemdhandelen van meerdere ondernemers. Ingevolge vaste jurisprudentie is hiervan slechts sprake als er tussen betrokkenen een zekere wilsovereenstemming, een ‘welbewuste’ afstemming bestaat [20] . Daarbij gaat het om alle horizontale en verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van marktdeelnemers (zowel aanbieders als kopers) die relevant zijn voor de mededinging. Niet limitatief is de opsomming die in artikel 101 VWEU is opgenomen. Een mededingingsbeperkende strekking is voldoende om een overeenkomt of onderling afgestemde feitelijke gedraging verboden te doen zijn (‘doelbeperkingen’) [21] . Alsdan hoeven de gevolgen daarvan voor de mededinging niet te worden onderzocht [22] . Uit vaste rechtspraak blijkt dat overeenkomsten die de parallelhandel beogen te beperken in beginsel een mededingingsbeperkende strekking hebben. Een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging kan ook zuiver naar haar gevolgen verboden zijn, als de mededinging daadwerkelijk merkbaar is verhinderd, beperkt of vervalst (‘gevolgbeperkingen’) [23] .
waarschijnlijk(nu de precieze inhoud van de raamovereenkomst niet bij Eureco-Pharma bekend is) niet gericht op de gezamenlijke inkoop van Imbruvica maar op manipulatie van de markt door middel van restituties en afslagen die ertoe strekken dan wel daadwerkelijk tot gevolg hebben dat (i) de vraag naar Imbruvica wordt gekanaliseerd naar Janssen-Cilag (de ziekenhuizen worden in essentie verplicht/gedwongen Imbruvica uitsluitend bij Janssen-Cilag af te nemen) en concurrerend aanbod (tegen een lagere prijs) van paralleldistributeurs wordt beperkt of geheel van de markt wordt uitgesloten en (ii) Janssen-Cilag in staat is om de prijs voor Imbruvica hoog te houden in Nederland en in de lidstaten voor wie Nederland een referentieland is bij de vaststelling van nationale maximumprijzen.
4.19. Zilveren Kruis heeft een en ander gemotiveerd weersproken. Daarbij heeft zij naar het oordeel van de rechtbank terecht voorop gesteld dat zorgverzekeraars in beginsel vrij zijn te bepalen met welke leveranciers zij contracten sluiten en onder welke declaratievoorwaarden (waaronder het afslagenbeleid). Het beginsel van de contractsvrijheid brengt dit met zich. Zilveren Kruis betwist zich tegenover wie dan ook te hebben verplicht om een afslag te hanteren op de vergoeding van Imbruvica die niet direct bij Janssen-Cilag wordt ingekocht. Zij stelt het afslagenbeleid autonoom, dus zonder afstemming met Janssen-Cilag, andere zorgverzekeraars of ziekenhuizen, te hebben vastgesteld in het belang van haar verzekerden en in het belang van het betaalbaar houden van de zorg in het algemeen. Volgens Zilveren Kruis geven zorgverzekeraars door middel van afslagen financiële prikkels aan zorgaanbieders om geneesmiddelen zo voordelig mogelijk in te kopen teneinde de zorgkosten te drukken. Vanuit die visie heeft Zilveren Kruis er voor de jaren 2020 en 2021 voor gekozen om een afslag toe te passen op de Imbruvica die niet direct bij Janssen-Cilag is betrokken om te voorkomen dat de ziekenhuizen zouden inkopen bij een leverancier die voor de ziekenhuizen goedkoper was maar per saldo duurder voor de zorgverzekeraars en de verzekerden (zie randnummer 4.1). Zilveren Kruis heeft er geen enkel belang bij om de prijs van Imbruvica kunstmatig hoog te houden en de mededinging te beperken. In dit kader is ook de concurrentie waaraan Zilveren Kruis is onderworpen als zorgverzekeraar relevant. Als Imbruvica niet op de per saldo voordeligste wijze wordt ingekocht, dan resulteert dat in hogere premies en tot afnemende vraag van verzekerden die per kalenderjaar kunnen overstappen naar andere zorgverzekeraars. Ten slotte heeft Zilveren Kruis nog aangevoerd dat deelnemers aan het inkoopverband ook transacties kunnen aangaan met andere leveranciers dan Janssen-Cilag en dat de bereidheid er is om ter zake met Eureco-Pharma in onderhandeling te treden.
geenafslag zal worden toegepast op de declaraties van Imbruvica die rechtstreeks van Janssen-Cilag is afgenomen, maar dat daarmee, zoals Eureco-Pharma kennelijk voorstaat, ook tussen Janssen-Cilag en de zorgverzekeraars is afgesproken dat (dus) op de declaraties van andere leveranciers van Imbruvica
weleen toeslag wordt toegepast en voor welk percentage, vermag de rechtbank niet in te zien. Het bestaan van zo een afspraak wordt ook niet onderschreven door het als productie 7 bij de dagvaarding overgelegde overzicht van vergoedingen en afslagen. Daaruit kan worden afgeleid dat, zoals door Eureco-Pharma ook onderkend, door de diverse zorgverzekeraars wisselend lagere afslagen worden toegepast op de Imbruvica aangeschaft bij andere leveranciers dan Janssen-Cilag. Dit getuigt geenszins van enige afstemming met betrekking tot het afslagenbeleid, maar veeleer van het tegendeel. Ten slotte kunnen ook de door Eureco-Pharma onder randnummer 6.5. van haar pleitnota genoemde vermeend duidelijke aanwijzingen uit de markt en vermeende onregelmatigheden niet tot een ander oordeel leiden. Een en ander ziet met name op de transparantie en de vermeende strekking en gevolgen van het afslagenbeleid. Enige indicatie dat wat betreft het afslagenbeleid sprake is van door artikel 101 VWEU en artikel 6 Mw verboden meerzijdig gedrag ontbreekt echter ook hier. Een dergelijke indicatie kan ook overigens niet uit de stellingen en stukken van partijen worden afgeleid. Integendeel, Eureco-Pharma verklaart zelf onder randnummer 1.1.(5) van de in deze procedure overgelegde conclusie van repliek in kort geding:
‘De afslag van 49% is hier door Zilveren Kruis eenzijdig (…) opgelegd.’. De nadien gestelde vermoedens en/of – in de door mr. Van der Wal tijdens de mondelinge behandeling gebruikte bewoording – gedachtenspinsels zijn onvoldoende om niet van een eenzijdig autonoom afslagenbeleid uit te gaan. De stelling van Eureco-Pharma dat wat betreft het afslagenbeleid sprake zou zijn van door artikel 101 VWEU en artikel 6 Mw verboden meerzijdig gedrag wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.
Clean Teameen overtreding van het kartelverbod begaat. ZN is echter geen partij is deze procedure en de vermeende gedragingen van ZN kunnen ook niet worden toegerekend aan Zilveren Kruis, zoals terecht door Zilveren Kruis is gesteld. Evenmin strekken de vorderingen van Eureco-Pharma tot het verbieden van het inkoopverband. Dit onderdeel strandt dus bij een gebrek aan belang.
bewijsleveringniet toegekomen. Dit maakt dat Eureco-Pharma niet het (onder meer) vereiste rechtmatig belang heeft bij haar incidentele vordering ex artikel 843a Rv. Dit wetsartikel is immers gericht op kennisneming van
bewijsmiddelenmet het oog op
bewijslevering. Daarbij geldt dat artikel 843a Rv niet de mogelijkheid biedt voor het opvragen van bescheiden waarvan een eiser slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen.
tussenconclusie II
Grondslag III: artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad)
Slotsom en kostenveroordeling
5.De beslissing
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien, mr. S.M. de Bruijn en mr. S. Derksen en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022. [27]