ECLI:NL:PHR:2025:787

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
25/02054
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en de voorwaarden voor aansluitende zorgmachtiging onder de Wvggz

In deze zaak betreft het een zorgmachtiging onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank Amsterdam heeft op 29 augustus 2024 een zorgmachtiging verleend aan betrokkene, die geldig was tot 1 maart 2025. Op 29 januari 2025 heeft de officier van justitie een verzoek ingediend voor een vervolgmachtiging voor de duur van twaalf maanden. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2025 was betrokkene niet aanwezig, en de rechtbank heeft de behandeling aangehouden. Op 25 maart 2025 heeft de rechtbank de zorgmachtiging voor twaalf maanden verleend, maar betrokkene heeft cassatie ingesteld omdat de rechtbank volgens hem niet had kunnen besluiten tot een aansluitende zorgmachtiging, aangezien de eerdere machtiging al was vervallen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door de zorgmachtiging voor twaalf maanden te verlenen, terwijl de wet bepaalt dat een nieuwe zorgmachtiging maximaal zes maanden kan duren, tenzij deze aansluit op een eerdere machtiging. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zorgmachtiging beperkt tot zes maanden, tot en met 25 september 2025.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/02054
Zitting11 juli 2025
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene],
verzoeker tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
de officier van justitie in het arrondissementsparket Amsterdam,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Inleiding en samenvatting

In deze Wvggz-zaak is een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, kennelijk omdat de rechtbank meende een aansluitende zorgmachtiging af te geven. Terecht klaagt betrokkene in cassatie dat van een aansluitende zorgmachtiging geen sprake kon zijn. De lopende zorgmachtiging was al van rechtswege vervallen toen de rechtbank besliste om een nieuwe zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden te verlenen. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen door de duur van de verleende zorgmachtiging te beperken tot zes maanden, tot en met uiterlijk 25 september 2025. [1]

2.Feiten en procesverloop

2.1
Bij beschikking van 29 augustus 2024 [2] heeft de rechtbank Amsterdam (hierna:
de rechtbank) ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met uiterlijk 1 maart 2025.
2.2
De officier van justitie heeft de rechtbank op 29 januari 2025 verzocht om ten aanzien van betrokkene een vervolgmachtiging te verlenen, voor de duur van twaalf maanden.
2.3
Op 17 februari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in het gebouw van de rechtbank. Betrokkene is niet verschenen.
2.4
Uit het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling blijkt dat de advocaat van betrokkene heeft verklaard dat hij geen contact met betrokkene heeft gehad en om aanhouding van de behandeling verzoekt, en dat de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige heeft verklaard dat hij betrokkene de ochtend van de zitting nog heeft gezien en hem op de hoogte heeft gesteld van de zitting waarna betrokkene zei dat hij nog niet wist of hij zou komen. Het proces-verbaal vermeldt voorts:
“De rechter sluit het verhoor en deelt de aanwezigen mede dat de behandeling van het onderhavige verzoek zal worden aangehouden en dat er een nieuwe zitting zal worden gepland. (…) Het is belangrijk dat [betrokkene] bij de zitting aanwezig is en zijn verhaal kan doen. (…) De huidige zorgmachtiging loopt nog tot en met 1 maart 2025. Het is helaas niet mogelijk om de behandeling van de zaak binnen 3 weken na ontvangst van het verzoek te plannen.”
2.5
Op 25 maart 2025 is de mondelinge behandeling voortgezet. Gehoord zijn betrokkene, zijn advocaat, een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en een begeleider. Van de voortgezette mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daaruit blijkt ook dat de rechtbank, aansluitend, mondeling uitspraak heeft gedaan.
2.6
Bij uitspraak van 25 maart 2025 [3] (hierna:
de bestreden beschikking) heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, tot en met uiterlijk 25 maart 2026. De rechtbank overweegt onder meer:
“2.7 Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van 12 maanden.”
2.7
Namens betrokkene is op 4 juni 2025 cassatieberoep ingesteld tegen de bestreden beschikking.
2.8
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel van betrokkene omvat twee onderdelen die louter rechtsklachten bevatten. [4]
3.2
Onderdeel 1valt uiteen in twee subonderdelen.
3.3
Subonderdeel 1.aklaagt dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door, na de aanhouding van de behandeling van het inleidend verzoek op 17 februari 2025, de zorgmachtiging op de nieuwe zitting van 25 maart 2025 bij mondelinge uitspraak van die datum te verlenen voor de duur van twaalf maanden, op de wijze en de gronden zoals bevestigd in rov. 2.7 en het dictum van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft aldus miskend dat de verleende zorgmachtiging niet aansluit op de zorgmachtiging van 29 augustus 2024, waarvan de geldigheidsduur verstreek op 1 maart 2025 en die daardoor was komen te vervallen (art. 6:6 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). Zoals de rechtbank reeds voorzag op de zitting van 17 februari 2025, heeft zij op de zitting van 25 maart 2025 niet binnen de beslistermijn van drie weken na ontvangst van het verzoekschrift van de officier van justitie ter griffie op 29 januari 2025 (art. 6:6 lid 2 Wvggz jo. art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz) beslist op de verzochte vervolgmachtiging voor de duur van twaalf maanden. Daarmee besliste de rechtbank evenmin vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende zorgmachtiging. Door niettemin de zorgmachtiging op grond van art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz te verlenen voor de verzochte 'duur van 12 maanden' tot en met uiterlijk 25 maart 2026 (rov. 2.7 en dictum), heeft de rechtbank miskend dat zij de verzochte zorgmachtiging op de voet van art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz slechts kon/mocht verlenen voor de geldigheidsduur van maximaal zes maanden. [5]
3.4
Subonderdeel 1.bwordt voorgesteld voor zover de rechtbank van oordeel is geweest dat zij al ter zitting van 17 februari 2025 had beslist binnen de termijn van drie weken als bedoeld in art. 6:6 lid 2 jo. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz, door de behandeling van het verzoek aan te houden tot een nieuwe zitting om betrokkene alsnog te kunnen doen horen. In dat geval getuigt haar (kennelijke) oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, een beslissing tot het aanhouden van de behandeling van het verzoek(schrift) van de officier van justitie wordt
nietaangemerkt als c.q. gelijkgesteld met het beslissen op het verzoek in de zin van art. 6:6 lid 2 jo. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz. Daaronder wordt (uitsluitend) verstaan c.q. begrepen een inhoudelijke beslissing aangaande de verlening van de verzochte zorgmachtiging volgens art. 6:4 Wvggz.
3.5
Onderdeel 2klaagt dat de rechtbank, gelet op het in onderdeel 1 aangevoerde, met haar bestreden oordelen en beslissingen (dan ook) niet heeft geoordeeld en beslist ‘in accordance with a procedure prescribed by law’ en dat de vrijheidsbenemende maatregel krachtens de verleende zorgmachtiging dus niet kan worden aangemerkt als ‘a lawful detention of [a person] of unsound mind’ in de zin van art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, en de daarop gevormde (vaste) rechtsspraak van de Hoge Raad en het EHRM.
3.6
Het cassatiemiddel slaagt.
3.7
Art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechter een zorgmachtiging verleent voor de duur die noodzakelijk is om het doel van verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor zes maanden. Indien deze zorgmachtiging (direct) aansluit op een eerdere zorgmachtiging, dan kan de rechter een zorgmachtiging verlenen voor maximaal twaalf maanden, zo bepaalt art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz.
3.8
De vraag is of in dit geval de nieuwe machtiging aansluit op de lopende machtiging. Daartoe is vereist dat de nieuwe machtiging wordt verleend, voordat de lopende machtiging afloopt.
3.9
De officier van justitie heeft het verzoekschrift voor een vervolgmachtiging ingediend op 29 januari 2024, iets meer dan vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging (art. 6:6 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). De lopende zorgmachtiging verviel daarom op de dag waarop de rechtbank op het verzoekschrift heeft beslist
of– en dat is hier aan de orde – door het verstrijken van de termijn van drie weken na ontvangst van het verzoekschrift (art. 6:6 lid 2 Wvggz jo. art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz). [6] De rechtbank moest dus uiterlijk op 19 februari 2025 (drie weken na 29 januari 2025) op het verzoek tot het verlenen van een vervolgmachtiging inhoudelijk hebben beslist. Dat heeft de rechtbank niet gedaan en dat betekent dat de lopende zorgmachtiging op 20 februari 2025 van rechtswege is vervallen.
3.1
Daar waar de zorgmachtiging is verleend voor de duur van twaalf maanden, is de rechtbank in haar beschikking van 25 maart 2025 uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Subonderdeel 1.a slaagt dus. Bij deze stand van zaken behoeven de overige klachten geen bespreking.
3.11
De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen door de duur van de verleende zorgmachtiging te beperken tot maximaal zes maanden vanaf het moment dat de rechtbank op het verzoek heeft beslist. [7] Dat betekent dat de Hoge Raad de bestreden beschikking vernietigt, voor zover daarin is bepaald dat de verleende zorgmachtiging geldt tot en met 25 maart 2026, en tevens bepaalt dat de verleende zorgmachtiging geldt voor de duur van maximaal zes maanden tot en met uiterlijk 25 september 2025.
3.12
Ten overvloede wijs ik erop dat het vaker voorkomt dat een betrokkene niet aanwezig is bij de mondelinge behandeling van een verzoek tot verlening van een vervolgmachtiging en dat de rechter de behandeling aanhoudt. Soms acht de rechter het tegelijkertijd wel noodzakelijk een nieuwe zorgmachtiging te verlenen voor een korte duur, om te bewerkstelligen dat de noodzakelijke verplichte zorg ononderbroken kan worden verleend. Vóór het aflopen van zo’n tijdelijke machtiging wordt de zaak dan opnieuw behandeld en kan de rechter alsnog een vervolgmachtiging verlenen voor de resterende duur van de verzochte twaalf maanden. Indien de tussenbeschikking met de tijdelijke machtiging in cassatie wordt vernietigd, tast dat de vervolgmachtiging en de duur daarvan niet aan. [8] Ziet de rechter af van het verlenen van een vernietigbare kortlopende machtiging, dan mag de nieuwe zorgmachtiging echter niet langer duren dan zes maanden. Dat heeft mogelijk iets onbevredigends, maar bij de huidige stand van zaken laat de Wvggz geen andere oplossing toe.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2025 en tot afdoening van de zaak op de wijze als hiervoor onder ‎3.11 vermeld.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Vgl. HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:86,
2.Rb. Amsterdam 29 augustus 2024, zaak-/rekestnr. C/13/755355/ FA RK 24/5479 (schriftelijk uitgewerkt op 3 oktober 2024; niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
3.Rb. Amsterdam 25 maart 2025, zaak-/rekestnr. C/13/763589/ FA RK 25/803 (schriftelijk uitgewerkt op 1 april 2025; niet gepubliceerd op rechtspraak.nl). Zie ook de kennisgeving mondelinge uitspraak d.d. 25 maart 2025.
4.Procesinleiding, p. 1 (onderaan) kondigt ook motiveringsklachten aan; daarvan is kennelijk afgezien.
5.De procesinleiding verwijst naar HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:86,
6.Indien het verzoek van de officier van justitie minder dan vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging wordt ingediend kan een vervolgmachtiging worden verleend zo lang de geldigheidsduur van de lopende zorgmachtiging niet is verstreken. Noch de tekst noch de parlementaire geschiedenis van de Wvggz verzet zich daartegen. Zie: HR 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021/818, NJ 2021/234 m.nt. J. Legemaate, rov. 3.1.4 en HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:86,
7.Zie bijv. HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:86,
8.Vgl. HR 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:316, rov. 3.2.2 en HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1546, rov. 4.2.2.