ECLI:NL:PHR:2025:78

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
22/04217
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen verbeurdverklaring van in beslag genomen telefoons in drugszaken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, geboren in 1993, tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof heeft op 9 november 2022 het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 augustus 2020 bevestigd, waarbij de verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van tachtig uren opgelegd, en daarnaast twee telefoons verbeurd verklaard. De Procureur-Generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft in zijn conclusie opgemerkt dat er onduidelijkheid bestaat over de bevestiging van de verbeurdverklaring door het hof. Hoewel het hof de strafoplegging heeft vernietigd, is het niet expliciet duidelijk of de verbeurdverklaring is bevestigd. De Procureur-Generaal concludeert dat het hof de verbeurdverklaring in stand heeft willen laten, maar dat dit niet voldoende gemotiveerd is. Het middel van cassatie richt zich specifiek tegen de verbeurdverklaring van de telefoons, waarbij de verdediging aanvoert dat er geen voldoende bewijs is dat de telefoons zijn gebruikt bij het bewezenverklaarde feit. De Hoge Raad kan om doelmatigheidsredenen het arrest vernietigen ten aanzien van de verbeurdverklaring en de teruggave van de telefoons aan de verdachte gelasten. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de verbeurdverklaring van de telefoons, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04217
Zitting4 februari 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 9 november 2022 het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 augustus 2020, onder aanvulling van gronden en met uitzondering van de opgelegde straf, bevestigd. In dat vonnis is de verdachte veroordeeld wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”, waarvoor het hof in zijn arrest een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken (met een proeftijd van twee jaren) en een taakstraf van tachtig uren (subsidiair veertig dagen hechtenis en met aftrek van voorarrest) heeft opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank in haar vonnis een beslissing genomen over een aantal in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en in dat verband twee telefoons verbeurd verklaard.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak tegen [medeverdachte 1] (22/04350), waarin ik vandaag ook zal concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat zich richt tegen de verbeurdverklaring van de twee telefoons.

2.Aan de bespreking van het middel voorafgaande opmerkingen

2.1
Ik heb mij afgevraagd of het hof het vonnis van de rechtbank met betrekking tot de verbeurdverklaring wel heeft bevestigd.
2.2
Het hof zegt in zijn arrest niets over deze verbeurdverklaring en ook het dictum van het arrest houdt daarover niets in.
2.3
De beslissing van het hof luidt:
“Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met inbegrip van de beslissingen omtrent het beslag onder aanvulling van de bewijsoverwegingen en behalve voor wat betreft de opgelegde straf. Verder dient aan de toepasselijke wettelijke voorschriften artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht te worden toegevoegd.”
2.4
Hieruit volgt dat het hof het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd “voor wat betreft de opgelegde straf”. Nu de verbeurdverklaring als bijkomende straf onderdeel uitmaakt van de door de rechtbank opgelegde straf, zou de hiervoor geciteerde passage zo gelezen kunnen worden dat het hof de door de rechtbank uitgesproken verbeurdverklaring heeft vernietigd.
2.5
Ik ga er echter vanuit dat het hof de strafoplegging door de rechtbank slechts heeft willen vernietigen voor wat betreft de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van drie weken en de verbeurdverklaring van de twee telefoons wel in stand heeft willen laten. Dat baseer ik op het volgende. Het hof heeft in de aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften de art. 33 en 33a Sr over de verbeurdverklaring genoemd. Ook het dictum van het hof biedt aanknopingspunten dat het hof de verbeurdverklaring in stand heeft willen laten. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde straf om vervolgens “in zoverre” opnieuw recht te doen en aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen, terwijl daarna wordt overwogen dat het vonnis “voor het overige” wordt bevestigd. Mogelijk heeft het hof de beslissing tot verbeurdverklaring door de rechtbank aangemerkt als één van de “beslissingen omtrent het beslag”, omdat de rechtbank de beslissing tot verbeurdverklaring in haar vonnis heeft gemotiveerd onder het kopje “Motivering van de beslissing op het beslag”.
2.6
Hoewel wat ongelukkig door het hof verwoord, bestaat er bij mij – gelet op het voorgaande – geen twijfel dat het hof de door de rechtbank uitgesproken verbeurdverklaring heeft willen bevestigen. Die beslissing kan dus in cassatie worden getoetst.

3.Bespreking van het middel

3.1
Het dictum van het vonnis houdt ten aanzien van de verbeurdverklaring het volgende in:
“De rechtbank:
[…]
verklaart verbeurdde volgende voorwerpen:
- een telefoon, merk Nokia [goednummer 1424440] en
- een telefoon, merk Nokia [goednummer 1424442].”
3.2
De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de telefoons als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorden.”
3.3
De steller van het middel voert aan dat het oordeel dat het bewezenverklaarde feit met behulp van de beide telefoons is begaan, zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. De rechtbank heeft volgens hem immers geen vaststellingen gedaan waaruit dat zou kunnen volgen.
3.4
Ik meen dat het middel terecht is voorgesteld. Uit de stukken van het geding blijkt inderdaad niet waaruit de rechtbank – en in navolging daarvan het hof – een verband tussen de inbeslaggenomen telefoons en het bewezenverklaarde feit heeft afgeleid. [1] De enkele vaststelling in de bewijsvoering dat de verdachte op de door [medeverdachte 2] afgesproken locatie “contact heeft gelegd met de afnemer teneinde de cocaïne aan de afnemer te verkopen” is daarvoor onvoldoende. Daaruit blijkt immers niet hoe de verdachte dat contact met de afnemer heeft gelegd en – als dat al telefonisch contact geweest zou zijn – ook niet of dat dan gebeurd is met de twee verbeurd verklaarde telefoons.
3.5
De Hoge Raad kan om doelmatigheidsredenen het arrest vernietigen ten aanzien van de uitgesproken verbeurdverklaring van de telefoons, en daarbij de teruggave van die voorwerpen gelasten aan de verdachte.

4.Slotsom

4.1
Het middel slaagt.
4.2
Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep tot aan de datum van deze conclusie reeds twee jaren zijn verstreken, zodat de redelijke termijn is overschreden. Gelet op de door het hof opgelegde straf, kan de Hoge Raad volstaan met de constatering van dat verzuim. [2]
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen telefoons, tot het gelasten van teruggave van deze telefoons aan de verdachte en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 3 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2931, rov. 3.3. Zie ook de conclusie van plv. AG Van Wees, ECLI:NL:PHR:2024:651, onder 5.5. De Hoge Raad kwam vanwege een slagend eerste middel niet toe aan de bespreking van het middel over de verbeurdverklaring.
2.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, rov. 3.1.3.