Conclusie
Nummer 23/00770
Inleiding
Het tweede middel
Het eerste middel
Overschrijding redelijke termijn
eerste deelklachthoudt in dat de bijna 24 maanden die de verdachte in Frankrijk gedetineerd is geweest ten onrechte niet zijn meegeteld bij de berekening van de redelijke termijn van berechting. In dat verband wordt verwezen naar een drietal arresten van de Hoge Raad waarin steeds is overwogen dat aanhouding van de zaak op de grond dat de verdachte in het buitenland is gedetineerd bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting, in beginsel voor zijn rekening zal komen. In het middel wordt geredeneerd dat de buitenlandse detentieperiode bij het bepalen van de redelijke termijn in deze casus niet voor rekening van de verdachte dient te komen, omdat tijdens haar detentie in Frankrijk geen sprake is geweest van een van de verdachte afkomstig verzoek tot aanhouding van de Nederlandse strafzaak.
- waaronder begrepen het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting niet kan aanvangen of worden voortgezet, en dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht.
tweede deelklachtricht zich tegen het niet meetellen van de tijd tussen vrijlating uit Franse detentie en het wijzen van vonnis door de rechtbank bij de berekening van de redelijke termijn. Aan die beslissing is door de rechtbank ten grondslag gelegd dat de zaak na vrijlating van de verdachte in Frankrijk voldoende voortvarend is aangebracht, gezien de “doorgaans met de planning van zaken gemoeide tijd”. Deze strafmotivering is door het hof overgenomen.