ECLI:NL:HR:2017:2578

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
16/02060
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake profijtontneming en afwijzing aanhoudingsverzoek van gedetineerde betrokkene

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft profijtontneming in het kader van gekwalificeerde diefstallen. De betrokkene, die in Duitsland gedetineerd was, had een verzoek tot aanhouding ingediend om gebruik te kunnen maken van zijn aanwezigheidsrecht tijdens de behandeling van zijn hoger beroep. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, wat de betrokkene in cassatie heeft aangevochten.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot de schorsing van de behandeling in geval van detentie uit anderen hoofde. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheden van internationale rechtshulp en de tijd die daarmee gemoeid zou zijn. Tevens wordt opgemerkt dat bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verleend uitstel van de behandeling in beginsel voor rekening van de betrokkene zal komen.

De Hoge Raad concludeert dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door het Hof niet voldoende gemotiveerd is en vernietigt de bestreden uitspraak. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

10 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/02060 P
IV/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 april 2016, nummer 21/004395-15, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde de in Duitsland gedetineerde betrokkene gebruik te laten maken van zijn aanwezigheidsrecht.
2.2.1.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een aan het Hof gericht faxbericht van M.H.H. Meulemeesters, raadsman van de betrokkene, van 26 februari 2016, inhoudende:
"In bovengenoemde zaak is er een zitting gepland op 5 april 2015 om 9.40 uur.
Cliënt is alsdan verhinderd wegens detentie in Duitsland (zie bijlagen). Cliënt wenst gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht.
In verband met het bovenstaande wil ik u vriendelijk verzoeken de zaak aan te houden en een nieuwe datum voor behandeling te bepalen in overleg met ondergetekende."
(ii) een e-mail van 17 maart 2016 van een medewerker van het Hof aan onder meer de raadsheren, de griffier van het Hof en de Advocaat-Generaal bij het Ressortsparket, inhoudende dat voormeld aanhoudingsverzoek is voorgelegd aan de voorzitter en dat de voorzitter heeft beslist de zaak op voorhand niet aan te houden gelet op de nog lopende duur van de detentie in Duitsland.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de betrokkene aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Ter terechtzitting is aanwezig mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht, die verklaart niet uitdrukkelijk door veroordeelde te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen veroordeelde en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak.
De niet gemachtigde raadsman wordt in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken met betrekking tot de niet-aanwezigheid van veroordeelde.
De raadsman voert het woord - zakelijk weergegeven -:
Mijn cliënt is in Duitsland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden. Van deze gevangenisstraf heeft hij al een periode in Nederland in voorarrest gezeten. Er was sprake van een overleveringskwestie. Halverwege 2015 is hij naar Duitsland overgeplaatst. In deze zaak heeft hij mij verzocht een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak in te dienen. Ik ben niet gemachtigd om namens hem het woord ter verdediging te voeren. Hij wil gebruik maken van zijn aanwezigheidsrecht. Op het moment dat hij de helft van zijn straf heeft uitgezeten zal zijn vi-datum ingaan. Dat betekent dat hij na twee jaar in vrijheid zal worden gesteld en dat hij over ongeveer 1,5 jaar weer in Nederland kan zijn.
Ik verzoek het hof de behandeling van de zaak aan te houden teneinde mijn cliënt gebruik te laten maken van zijn aanwezigheidsrecht. Het hof kan met de planning rekening houden met het feit dat hij over 1,5 jaar in vrijheid zal worden gesteld.
De advocaat-generaal voert het woord - zakelijk weergegeven -:
Het belang van een voortvarende afdoening van de zaak dient in dit geval te prevaleren boven de door de niet gemachtigde raadsman aangedragen belangen. Om die reden dient mijns inziens de zaak daarom vandaag inhoudelijk te worden behandeld.
Het hof schorst voor beraad.
Na het beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding zal worden afgewezen. Bij de vraag of de zaak dient te worden aangehouden opdat veroordeelde aanwezig kan zijn bij de zitting dient dit belang te worden afgewogen tegen het belang van een efficiënte rechtspleging en het belang van een voortvarende afdoening van strafzaken.
Gelet op de onderbouwing van het verzoek door de raadsman en met name gelet op diens mededeling dat veroordeelde over ongeveer 1,5 jaar in vrijheid zal worden gesteld leidt dit tot de beslissing dat de belangen van een efficiënte rechtspleging en het belang van een voortvarende afdoening van strafzaken dienen te prevaleren."
2.2.3.
Blijkens dat proces-verbaal heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting bij verstek plaatsgevonden en is het gesloten. Na de sluiting van het onderzoek heeft het Hof de betrokkene op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.3.
Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de betrokkene niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat op grond van een oproeping die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde de betrokkene in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben, onder meer in het geval dat op de terechtzitting blijkt dat de betrokkene op dat moment uit anderen hoofde is gedetineerd. In dat geval dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat de gedetineerde betrokkene alsnog in de gelegenheid wordt gesteld op een nadere terechtzitting aanwezig te zijn (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317).
2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld en in aanmerking genomen hetgeen door de raadsman aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek niet dragen. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof niets heeft vastgesteld over de eventuele mogelijkheden van internationale rechtshulp en de tijd die daarmee zou zijn gemoeid, terwijl bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verleend uitstel van de behandeling in beginsel voor rekening van de betrokkene zal komen.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 oktober 2017.