2.2Het arrest bevat de volgende overwegingen (de verwijzingen naar dossierpagina’s en voetnoten laat ik weg):
De officier van justitie heeft op 8 maart 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde betrokkene de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 109.346,- ter ontneming van het uit het in de strafzaak met parketnummer 18/750014 20 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ter terechtzitting in eerste aanleg hebben de officieren van justitie gevorderd om het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 109.346,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 64.052,68 en dat aan betrokkene de verplichting wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan te Staat van datzelfde bedrag
De grondslag van de vordering
Het hof heeft betrokkene bij arrest van 12 juli 2024 in de zaak met parketnummer 21-003623-22 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- het medeplegen van drugshandel, medeplegen van witwassen en van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof heeft in het arrest in de strafzaak / hoofdzaak bewezen verklaard dat - kort weergegeven - verdachte harddrugs (amfetamine) heeft geproduceerd. Daarnaast is in de strafzaak een bewezenverklaring uitgesproken ten aanzien van het witwassen van een geldbedrag van € 140.000,- door dit uit misdrijf afkomstig geldbedrag voorhanden te hebben en het witwassen van een geldbedrag van € 46.931,68 door geldbedragen met een criminele herkomst contant te (laten) storten op de bankrekening van zijn vrouw.
Het hof stelt op basis van de inhoud van de hierna te noemen wettige bewijsmiddelen vast dat betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze strafbare feiten en andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door betrokkene zijn begaan. Deze laatste categorie betreft het in 2018 contant gestorte bedrag van € 25.710,00, zoals daarvan is gebleken uit de inhoud van het dossier en de ontnemingsrapportage. Deze storting maakte geen onderdeel uit van het onder 5 in het veroordelend arrest verwetene, maar heeft onder dezelfde omstandigheden plaats gevonden als de stortingen van de jaren daaromheen. Vastgesteld kan worden dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat ook dit bedrag, op dezelfde gronden als aangenomen bij het onder feit 5 bewezenverklaarde, is witgewassen en zodoende voor ontneming in aanmerking komt.
Het hof neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van deze strafbare feiten wordt geschat, het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 10 februari 2021.
Verdachte is de echtgenoot van [betrokkene 1] . De betaalrekening met [nummer] staat op naam van [betrokkene 1] . In de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 wordt in totaal € 92.225,- contant gestort op deze rekening. Over de jaren worden de volgende totaal bedragen gestort:
- 2014: € 15.085,-;
- 2015: € 18.560,-;
- 2016: € 25.120,-;
- 2017: € 28.510,-;
- 2019: € 4.950,-.
Volgens de aangifte inkomstenbelasting was het inkomen van [betrokkene ] en zijn fiscaal partner in 2016 € 21.806,- en in 2017 € 16.767,-. Van de overige jaren zijn geen gegevens bekend. Het inkomen van [betrokkene ] heeft in de jaren 2016 en 2017 betrekking op het resultaat uit overige werkzaamheden. De eenmanszaak van [betrokkene ] heeft in het jaar 2017 een omzet van € 3.510,-.
Relevante verklaringen verdachte en [betrokkene 1]
Op 21 oktober 2020 is [betrokkene 1] door de politie verhoord. [betrokkene 1] verklaart dat verdachte haar partner is. [betrokkene 1] verklaart dat verdachte elke maand contant geld op haar rekening stort zodat de vaste lasten betaald kunnen worden. Verdachte maakte ook gebruik van haar rekening als hij iets moest pinnen of iets niet met contant geld kon betalen. Nadat de politie [betrokkene 1] het totaalbedrag aan stortingen in de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 voorhoudt verklaart [betrokkene 1] dat verdachte haar het contante geld gaf en dat zij het stortte op haar rekening. [betrokkene 1] stort het door [betrokkene ] gegeven geld zelf op haar rekening. [betrokkene 1] weet niet wat de herkomst van het geld is.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 contante gelden aan [betrokkene 1] heeft gegeven.
De ontnemingsvordering van € 109.346,- is gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling in het ontnemingsrapport. In de eenvoudige kasopstelling worden alleen de contante uitgaven en (legale) contante ontvangsten meegenomen. Daarin is voor de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 berekend hoeveel contant geld betrokkene heeft uitgegeven en welk deel daarvan kan worden verklaard uit contant geld dat betrokkene al had of dat hij legaal heeft verkregen. Uitgaven die niet daardoor kunnen worden verklaard door legaal verkregen geld, worden als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt.
Het hof vindt de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op wettige bewijsmiddelen, op zichzelf goed onderbouwd en voldoende aannemelijk gemaakt door het openbaar ministerie. Dat betekent dat de berekening in het ontnemingsrapport in beginsel wordt gevolgd. In ontnemingszaken is het dan vervolgens aan betrokkene om gemotiveerd en onderbouwd aannemelijk te maken dat de berekening van het openbaar ministerie niet juist is.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de periode 3 april 2014 tot en met 2 april 2019. Van 26 mei 2014 tot 12 januari 2016 wordt op de bankrekening van betrokkene een totaalbedrag van € 11.500,- opgenomen [
mede gelet op hetgeen hierna volgt, begrijp ik, AG: gestort], daarna zijn er geen stortingen meer op zijn bankrekening. Vanaf begin 2016 wordt de bankrekening van betrokkene niet meer gebruikt, terwijl de bankkosten nog wel doorlopen. Bij de partner van betrokkene, [betrokkene 1] , wordt over de periode 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 een bedrag van € 117.935,- contant gestort op deze rekening. Er wordt in deze periode een totaalbedrag van € 19.375,80 opgenomen.
Volgens de aangifte inkomstenbelasting was het inkomen van betrokkene – inclusief het inkomen van fiscaal partner [betrokkene 1] – in 2016 € 21.806 en in 2017 € 16.767. Dit betrof resultaat uit overige werkzaamheden. Van de overige jaren zijn geen gegevens bekend. De bankrekening is hoofdzakelijk gevoed door contante stortingen, overboekingen van derden, zorgtoeslag en teruggaven van de Belastingdienst.
Uit de analyse van de bankrekeningen van betrokkene en [betrokkene 1] blijkt dat er geen geld is opgenomen van de bankrekening van betrokkene of [betrokkene 1] vlak voor of op de begindatum van de periode in de kasopstelling. Daarom wordt in de kasopstelling het beginsaldo op nul gesteld.
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
Uit de mutaties van de bankrekening van betrokkene van 25 april 2014 tot en met 23 juli 2018 volgt dat over deze periode een bedrag van € 11.500,- contant is gestort op deze rekening, dat er in deze periode een bedrag van € 250,- wordt opgenomen en dat de rekening vanaf begin 2016 niet meer wordt gebruikt. Op 23 juli 2018 is de bankrekening opgeheven.
Uit de mutaties van de bankrekening van [betrokkene 1] van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 volgt dat over deze periode een bedrag van € 117.935,- contant is gestort op deze rekening en dat in deze periode een totaal van € 19.375,80 wordt opgenomen.
Hieronder staan de contante opnames en stortingen weergegeven van de bankrekening van [betrokkene 1] :
Hieronder staan de contante opnames en stortingen weergegeven van de bankrekening van betrokkene:
Totaal: € 250,00 opgenomen en € 11.500,00 gestort. Verschil: - € 11.250,-
Dit levert de volgende berekening op:
Op 2 maart 2020 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden aan de [a-straat 1] te [plaats] , de woning die eigendom is van [betrokkene 1] . Tijdens deze doorzoeking is er geen contant geld aangetroffen dat aan betrokkene en/of [betrokkene 1] kan worden gerelateerd.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof komt op basis van het voorgaande tot de volgende berekening:
Het hof heeft in het arrest van 12 juli 2024 in de strafzaak vastgesteld dat verdachte ten aanzien van een deel van het bedrag aan contante stortingen, te weten voor de bedragen van € 35.193,32 en € 10.100,-, een concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van deze geldbedragen. Het hof zal deze bedragen daarom in mindering brengen op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 109.346,00 -/- € 45.293,32 = € 64.052,68
Het hof komt aldus tot het oordeel dat betrokkene € 64.052,68 voordeel heeft genoten.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof zal aan betrokkene de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Er zijn geen omstandigheden gebleken die hieraan in de weg staan.
Gijzeling
Het hof zal bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke LOVS-afspraken voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan een dag gerekend. De maximale duur van de gijzeling bedraagt 1080 dagen. Het hof bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.”