Conclusie
1.Inleiding
condicio-sine-qua-non-verband is tussen de tekortkoming van [verweerster] en de schade die Culimer c.s. stellen te hebben geleden. Het hof heeft de stelling van [verweerster] gevolgd dat zij vanaf 2013/2014, na een koerswijziging binnen de Culimer-groep, te maken kreeg met beperkingen in het verkopen van partijen garnalen aan klanten, dat die beperkingen er bij Ocean Doyen niet waren, en dat Culimer China niet handel had kunnen drijven zoals Ocean Doyen handel dreef, omdat de financiële positie van Culimer China dat niet toeliet. Culimer China had in 2014 een schuld van USD 1,3 miljoen op haar balans.
condicio-sine-qua-non-verband is tussen de tekortkoming van [verweerster] en de gestelde schade bestaande uit misgelopen marges bij garnalentransacties. Ook voeren zij aan dat het hof het causaal verband per afgenomen container had moeten onderzoeken.
2.Feiten
3.Procesverloop
Eerste aanleg
Aandeelhouderschap van Culimer B.V.
deelsjuridisch eigenaar zou zijn van de aandelen in Culimer China die aan Culimer Holding zijn overgedragen. Dat brengt volgens [verweerster] mee dat vergoeding van eventuele schade in de vorm van gemiste marges niet voor 100% gevorderd kon worden door het gefailleerde Culimer B.V. en derhalve ook niet door Culimer Europe na de cessie van de gepretendeerde vordering.
Tekortkoming [verweerster] en toerekenbaarheid
condicio-sine-qua-non-verband tussen de tekortkoming van [verweerster] en de door Culimer gestelde schade geleden door, kort gezegd, het mislopen van inkomsten bij garnalentransacties, heeft het hof het volgende overwogen:
Garnalen
King crab
Grief 7 in principaal beroep
4.Bespreking van het principaal cassatiemiddel
condicio-sine-qua-non-verband per container moeten onderzoeken en beoordelen.
condicio-sine-qua-non-verband kan worden aangenomen op de volgende twee pijlers leunt:
condicio-sine-qua-non-verband is. Wat betreft de stelling (van [verweerster] ) dat Ocean Doyen kleinere bestellingen uitleverde en Culimer c.s. alleen hele containers, heeft het hof de feitelijke situatie van Ocean Doyen vergeleken met de feitelijke situatie van Culimer China, terwijl het hof de feitelijke situatie van Ocean Doyen had moeten vergelijken met de situatie die er bij Culimer China zou zijn geweest indien [verweerster] open kaart had gespeeld en had gezegd dat er (kennelijk) een markt open lag om kleinere bestellingen te bedienen. Culimer c.s. hadden die kleine bestellingen dan net zo goed kunnen en willen uitleveren. Hetzelfde geldt volgens het subonderdeel voor de (beperking van de) vooruitbetaling. Bovendien vindt de overweging van het hof dat klanten bij Culimer China 100% vooruit dienden te betalen en bij Ocean Doyen slechts 30% geen steun in de stukken.
in strijd zijn met bovenstaande stellingen van Culimer c.s. in de procedure”, zodat het hof daaraan voorbijgaat, en dat het hof hiervoor heeft verwezen naar een passage bij randnummer 13 van de spreekaantekeningen van de advocaat van Culimer c.s. van 12 januari 2021, maar dat het hof ook hier de context van die opmerking heeft miskend, te weten de context dat er geen noodzaak was tot voorfinanciering, omdat [verweerster] vanuit Culimer China bijna alles verkocht aan Ocean Doyen, die alles volledig vooruitbetaalde. Het subsubonderdeel stelt dat Culimer c.s. consequent hebben aangevoerd dat zij wel degelijk wilden voorfinancieren indien [verweerster] open kaart zou hebben gespeeld, en verwijst daartoe naar opmerkingen gemaakt door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tijdens de zittingen bij de kantonrechter en het hof.
vooruitbetaling zich beperkte tot 30% van het bedrag van de levering”, dat het erop lijkt dat het hof deze stelling tot de zijne heeft gemaakt, maar dat deze stelling niet waar is, omdat uiteindelijk de klanten van Ocean Doyen 100% van het aankoopbedrag voor levering betalen (weliswaar in twee delen van eerst 30% en daarna 70%, maar nog steeds 100% vóór levering).
Al lange tijd is dit anders” duidt immers op een koerswijziging op enig moment in het verleden (een verleden waarin Culimer China werkkapitaal nodig had dat verstrekt werd door Ibromar). De daaropvolgende tekst “
en haar klanten betalen rechtstreeks en vooruit aan de leverancier” biedt ondersteuning aan de door [verweerster] gestelde (gewichtige) beperking op het punt van voorfinanciering (hetgeen dus kennelijk voorheen ‘anders’ was). De tekst “
Voorheen hield Culimer China namelijk voorraden aan” duidt erop dat dit na de koerswijziging niet meer het geval was, en biedt ondersteuning aan de stelling van [verweerster] dat na de koerswijziging kleine bestellingen niet meer werden geaccepteerd. Ik wijs er in dit verband op dat er een verband is tussen het (niet) aanhouden van voorraden en de (on)mogelijkheid van kleine bestellingen. Zie immers r.o. 5.18, waarin het hof heeft overwogen: “
Bij Ocean Doyen kon men, zo heeft [verweerster] naar voren gebracht, uit voorraad bestellen, ook voor (veel) kleinere hoeveelheden garnalen (ook minder dan 1.000 kg per keer) (…).” Kortom, het hof kon mijns inziens in deze ‘eigen’ stellingen van Culimer c.s. steun vinden voor de (juistheid van de) stelling van [verweerster] dat zij vanaf 2014 beperkingen ondervond in het handel drijven voor Culimer China.
Productie Beslag 5 en Productie 4” bij de inleidende dagvaarding) juist steun bieden aan de stelling van [verweerster] dat bij de verkoop door Ocean Doyen slechts 30% vooruitbetaling werd verlangd. Ik heb mij afgevraagd of hierin een voldoende gemotiveerde verwerping ligt besloten van de stelling van Culimer c.s. dat wat [verweerster] ‘geen vooruitbetaling door de klant’ noemt wel degelijk als vooruitbetaling door de klant moet worden aangemerkt. [8] Ik meen van wel. De overweging van het hof dat uit de door Culimer c.s. aangewezen producties blijkt dat Ocean Doyen slechts 30% vooruitbetaling verlangde, is op zichzelf niet onbegrijpelijk. Feit blijft immers dat klanten van Ocean Doyen eerst 30% moesten betalen en pas op een later moment 70% (terwijl dat naar de stelling van [verweerster] bij Culimer China anders was). Ik wijs er in dit verband op dat [verweerster] gesteld heeft dat de afnemers van Ocean Doyen “
hun vis niet 3 maanden van tevoren bestellen zoals de klanten van Culimer China doen”. [9]
de eigen stelling van Culimer c.s. dat de activiteiten van Culimer China licht verlieslatend of marginaal winstgevend waren en dat van een geringe marge (bijna) rondgekomen kon worden”. Het subsubonderdeel erkent dat Culimer c.s. dit inderdaad hebben gezegd, maar voert aan dat zij ook hebben gezegd, en bewezen, dat [verweerster] zelf de prijzen bepaalde en dat [betrokkene 2] juist zijn verbazing uitsprak over de lage marges in China. Het subsubonderdeel haalt de volgende twee stellingen aan van Culimer c.s.: “
Als Culimer China de winsten zou maken die Ocean Doyen over haar rug maakte, dan zou Culimer China over voldoende financiële middelen beschikken.” en “
Ik wil geen dozenschuiver zijn. Achteraf had ik dat wel willen doen als ik de marges had gekend. Ik heb de informatie niet ontvangen. Met de winst had ik nieuwe containers kunnen kopen.”. Volgens het subsubonderdeel heeft het hof niet op deze argumenten gereageerd. Het hof zou alleen hebben gezegd dat het erom gaat of Culimer China destijds een andere keuze had kunnen maken, hetgeen Culimer c.s. dan inzichtelijk hadden moeten maken. Het hof heeft dus niet gereageerd op de essentiële stelling dat Culimer China over een betere financiële positie had beschikt als zij hogere marges over de door haar verkochte containers garnalen zou verdienen, zijnde de marges die Ocean Doyen maakte.
vervolgensdezelfde winsten te maken als Ocean Doyen. De schuld van 1,3 miljoen USD, door het hof aan de orde gesteld in r.o. 5.22, duidt daar niet op.
waaromvoorfinanciering vereist was. Het feit dat Ocean Doyen zelf een betaalregeling hanteerde van eerst 30% en daarna 70%, maakt nog niet dat deze betaalregeling een (absolute) voorwaarde van haar klanten was en dat daarom voorfinanciering vereist was. Het procesdossier bevat ook geen enkele aanwijzing daarvoor. Sterker nog, Culimer heeft in hoger beroep gemotiveerd gesteld dat 84% van de leveringen van Ocean Doyen zijn verricht aan partijen die reeds klant van Culimer China waren. [10] De klanten accepteerden dus de betalingsvoorwaarden van Culimer China. Deze essentiële stelling heeft het hof niet in zijn motivering inzake de ‘vereiste’ voorfinanciering betrokken.
na de koerswijzigingde betalingsvoorwaarden van Culimer China accepteerden (en dus nog steeds klant waren), en is daarmee niet essentieel te noemen. Het subsubonderdeel wijst overigens niet op een concrete stelling van Culimer c.s. met de strekking dat voorfinanciering helemaal geen vereiste was voor de klanten van Culimer China/Ocean Doyen.
per containerhad moeten onderzoeken of de argumenten op basis waarvan een gebrek aan causaal verband is aangenomen, aan de orde waren. Het hof zou hebben miskend dat de situatie per container sterk verschilt. Het hof zou gegevens omtrent een zeer gering aantal containers op alle containers hebben betrokken. Daarmee heeft het hof volgens het subonderdeel een verkeerde maatstaf aangelegd dan wel zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
condicio-sine-qua-non-verband aanwezig was, in plaats van voor alle 38 containers aan te nemen dat dit niet het geval is geweest, gebruikmakende van argumenten die niet voor die containers opgaan.
condicio-sine-qua-non-verband tussen de vaststaande tekortkoming van [verweerster] en het verlies van een kans dat Culimer China dezelfde transacties als Ocean Doyen had kunnen realiseren.
Dat maakte wel zeer inzichtelijk dat er ook geen financiële middelen waren om, indien [betrokkene 2] dat zou hebben gewild, over te gaan tot het inkopen van containers vis en derhalve voorfinanciering voor klanten die later, in kleinere hoeveelheden dan een container, zouden willen bestellen”. Hier wordt een koppeling gemaakt tussen ‘voorfinanciering’ en ‘kleinere hoeveelheden’. Een dergelijke koppeling zie ik ook terug in randnummer 10 van de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte uitlating producties in principaal appel: “
Dit omdat juist indien wordt geabstraheerd van de normschending, derhalve er vanuit wordt gegaan dat Ocean Doyen niet zou hebben bestaan en [verweerster] daar niet mee zou hebben gehandeld, het voorfinancieren van de in te kopen garnalen voor de kleinere contractspartijen die niet op drie maanden vooruitbestellen, maar uit voorraad willen afnemen, zou hebben betekend dat Culimer China c.q. Culimer c.s. weer hadden moeten voorfinancieren. De vraag is dan of zij dit ook daadwerkelijk konden voor alle afzonderlijke 38 containers waar het om gaat.”
4. Veel containers aan één klant
condicio-sine-qua-non-verband tussen de tekortkoming van [verweerster] en de schade van Culimer c.s. Het hof had daarom moeten ingaan op deze stelling.
5.Bespreking van het incidenteel cassatiemiddel
nietklaagt over r.o. 5.42, waarin het hof heeft overwogen dat voor zover de klacht (bedoeld is grief 7 van [verweerster] ) betrekking heeft op de toewijzing door de kantonrechter van schadevergoeding aan Culimer Europe ter zake van, kort gezegd, garnalen, [verweerster] belang daarbij mist omdat uit ‘het voorgaande’ (bedoeld is r.o. 5.15-5.24) volgt dat het hof zodanige schadevergoeding niet toewijsbaar acht. Het onderdeel kondigt
wéleen klacht aan tegen r.o. 5.42 (zie immers p. 2 en 3 van het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep), maar in de subonderdelen lees ik daarvan geen uitwerking.
als aandeelhoudervan Culimer China, maar om schade geleden door Culimer B.V. op dezelfde wijze als Culimer Europe schade heeft geleden, te weten – hiervoor moet worden teruggegrepen op r.o. 2.10 van het tussenvonnis van de kantonrechter van 24 december 2021 – als partij aan welke de marges toekwamen die Culimer China realiseerde (bedoeld zal zijn: had kunnen realiseren), hetgeen verband hield met de moeilijkheden om geld uit China te krijgen. Ik acht dit oordeel van het hof niet onjuist of onbegrijpelijk. Nu Culimer B.V. op deze wijze schade heeft geleden, doet het er niet toe of Culimer B.V. wel of niet volledig aandeelhouder was van Culimer China. Met de cessie door de curator van Culimer B.V. is ‘gewoon’ 100% van de schadevordering van Culimer B.V. overgedragen aan Culimer Europe. De curator heeft niet meer rechten overgedragen dan hij had.
in lijn met het voorgaande” in r.o. 5.6 van het bestreden arrest en r.o. 2.10 van het genoemde vonnis (subonderdeel I.3). Een onjuiste opvatting van het hof ter zake van art. 24, art. 149 en art. 150 Rv, omdat Culimer c.s. niet aan hun stelplicht zouden hebben voldaan c.q. het hof de verdeling van de bewijslast heeft miskend (subonderdeel I.4 en subonderdeel I.6), zie ik niet. Waarom essentieel zou zijn dat Culimer € 2.500,-- heeft betaald aan de curator (idem, subonderdeel I.4), begrijp ik niet. Het ten onrechte achterwege zijn gebleven van een inhoudelijke behandeling van grieven 1 en 7 (subonderdeel I.5) zie ik evenmin. Op het beroep van (de advocaat van) [verweerster] op de domeinleer (subonderdeel I.6) hoefde het hof niet in te gaan. Subonderdeel I.7 behelst een voortbouwklacht die faalt omdat alle eerdere klachten falen.
Vesta-criterium, dat art. 7:661 BW toepassing vindt, óók voor zover de vordering van Culimer c.s. is gebaseerd op art. 6:162 BW, en dat dit meebrengt dat [verweerster] alleen in het geval van opzet of bewuste roekeloosheid aansprakelijk is, dat het hof heeft miskend dat wat van [verweerster] in het kader van art. 7:611 BW mocht worden verwacht, wordt ingekleurd door de omstandigheden van het geval, dat [verweerster] heeft gesteld dat zij niet anders kon – zij heeft gesteld juist ten faveure van Culimer China te hebben gehandeld nadat [betrokkene 2] haar in een lastige positie had gebracht – en haar dus geen persoonlijk verwijt valt te maken en dat [verweerster] daarmee een beroep heeft gedaan op een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in art. 6:162 lid 2 BW.
goedwerknemer heeft gedragen.
Deze verweren stuiten (…) reeds af (…)” en “
Ook in de verhouding tussen Culimer B.V. en [verweerster] gold dat, zoals de kantonrechter in de arbeidszaak ten aanzien van Culimer Europe heeft overwogen (…)” in r.o. 5.8. Zoals hierna zal blijken, houdt dit met materiële argumenten onderbouwde oordeel van het hof stand.
NJ1956/157 m.nt. L.E.H. Rutten (
B/Vesta) [13] volgt dat het een werknemer, bij gebrek aan een concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst, vrijstaat om met de werkgever te concurreren of nevenwerkzaamheden te verrichten, en dat dit pas anders is indien er sprake is van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzame bedrijfsdebiet. [14]
B/Vesta-arrest. Ik wijs in dit verband op de conclusie (ECLI:NL:PHR:2024:1396) van A-G De Bock voor HR 14 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:264 (art. 81 lid 1 RO). In randnummer 4.17 merkt zij terecht op:
Dit criterium volgt echter in het geheel niet uit het arrest […] /Vesta. Uit dit arrest kan slechts worden afgeleid dat ook zonder concurrentiebeding sprake kan zijn van onrechtmatige handelingen jegens een voormalig werkgever wegens strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 lid 2 BW, en dat daarvoor niet is vereist dat de desbetreffende handelingen ook onrechtmatig zijn als wordt geabstraheerd van de vroegere arbeidsovereenkomst.” [cursivering A-G (Lindenbergh)]
B/Vesta-arrest pleegt te worden geassocieerd betrekking heeft op handelen van een (ex)werknemer
nadatdeze uit dienst is getreden van de onderneming ten aanzien waarvan hij vervolgens concurrerende activiteiten ontplooit, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om een verwijt ten aanzien van activiteiten die door de werkneemster
tijdenshaar dienstverband werden ontplooid. Voor de toe te passen maatstaf lijkt mij dat een relevant verschil: ik zou menen dat goed werknemerschap meebrengt dat een werknemer met een commerciële functie tijdens zijn dienstverband nu juist in beginsel niet voor eigen rekening met zijn werkgever concurrerende activiteiten mag ontplooien. Het hof heeft in het bestreden arrest de vordering van Culimer c.s. overigens ook niet (beoordeeld en) toegewezen op grond van art. 6:162 BW, maar (enkel) op grond van tekortschieten in de nakoming van de krachtens de arbeidsovereenkomst(en) op [verweerster] rustende verplichtingen.
bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomstschade berokkent aan zijn werkgever of een derde. [15] In het onderhavige geval gaat het niet om schade toegebracht bij de uitvoering van de
overeengekomenwerkzaamheden. [16] De werkzaamheden die [verweerster] voor Ocean Doyen heeft verricht en waaruit volgens Culimer c.s. schade is ontstaan, waren nu juist niet overeengekomen met Culimer c.s.
alleschade, daaronder de schade geleden door het mislopen van orders king crab, Volgens het subonderdeel heeft het hof het verweer van [verweerster] ter zake het
condicio-sine-qua-non-verband onbesproken gelaten.
met wie Culimer China volgens [verweerster] een afspraak had gemaakt over vooruitbetaling”). In cassatie moet er dus
nietvan worden uitgegaan dat Culimer China bestellingen king crab niet kon voorfinancieren. Bovendien is het hof in r.o. 5.27 ingegaan op de stelling van [verweerster] dat bij Isla del Rey alleen king crab onder de merknaam King’s Island kon worden besteld. Het hof heeft overwogen niet in te zien waarom het van belang zou zijn van welke leverancier Culimer China de king crab zou betrekken en onder welke merknaam zij deze vervolgens zou verkopen. Deze overweging is niet onbegrijpelijk.
waaromvan een onvoldoende gemotiveerde bestrijding sprake is: