ECLI:NL:RBROT:2021:10316

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
9252201
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en onrechtmatige daad in arbeidsrelatie tussen Culimer-groep en voormalig werknemer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderen de eiseressen, bestaande uit de Culimer-groep, schadevergoeding van [eiseres], een voormalige werknemer. De Culimer-groep, die zich bezighoudt met de internationale handel in zeevruchten, verwijt [eiseres] dat zij in strijd met haar arbeidsovereenkomst heeft gehandeld door via een tussenpersoon, [naam bedrijf 3], concurrentie te voeren. De rechtbank heeft eerder vonnissen gewezen die de rechtsgrondslag van de vorderingen van Culimer c.s. hebben beïnvloed. De eiseressen stellen dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door haar positie te misbruiken en dat zij daardoor schade heeft geleden in de vorm van misgelopen winst en orders. [eiseres] heeft het ontslag op staande voet betwist en stelt dat haar handelen niet onrechtmatig was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail onderzocht, inclusief de rol van [naam bedrijf 3] en de financiële transacties die hebben plaatsgevonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van Culimer c.s. niet onder artikel 7:661 BW vallen, omdat [eiseres] als manager van [naam bedrijf 3] niet handelde in de uitvoering van haar arbeidsovereenkomst met Culimer Europe. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling en de partijen zijn uitgenodigd om hun standpunten te verduidelijken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9252201\ CV EXPL 21-18892
uitspraak: 15 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Culimer Europe BV
gevestigd te Rotterdam,
2de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Culimer Holding BV
gevestigd te Rotterdam,
3de vennootschap naar Chinees recht
Beijing Culimer Seafood Im-Exporting Co. Ltd.,
gevestigd te Peking, China,
eiseressen in conventie,
verweersters in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam
tegen
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. A. Ester te Zwijndrecht
Partijen worden hierna aangeduid als Culimer cs. (eiseressen gezamenlijk) en [eiseres];
de afzonderlijke eiseressen worden aangeduid als Culimer Europe, Culimer Holding en [naam bedrijf 1].

1..Het verloop van de procedure

1.1
Dit blijkt uit:
- het vonnis van 12 mei 2021 (en de daaraan ten grondslag liggende stukken), waarbij de zaak is verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank;
- het tussenvonnis van de kantonrechter van 21 juni 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte ter comparitie, tevens houdende indienen productie en wijziging (grondslagen) eis van de zijde van Culimer c.s.;
- de antwoordakte van de zijde van [eiseres];
- de akte indienen productie van de zijde van Culimer c.s.;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, gehouden op 16 september 2021;
- de door beide gemachtigden ter zitting overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
Het vonnis is vervolgens bepaald op vandaag.
1.3
In dit vonnis worden omwille van de duidelijkheid de feiten die door de rechtbank in het vonnis van 12 mei 2021 zijn vastgesteld herhaald en waar nodig aangevuld.
Ook wordt om diezelfde reden de weergave van de vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie herhaald.

2..De vaststaande feiten

2.1
De Culimer-groep bestaat verschillende vennootschappen die zich onder meer bezighouden met de internationale handel in zeevruchten.
Culimer Europestuurt vanuit Nederland de handel centraal aan. [naam 1] is gevolmachtigde van Culimer Europe.
[naam bedrijf 1]is een tussenkantoor van de groep in China. [naam bedrijf 1] koopt voor de Culimer-groep onder meer garnalen in uit Vietnam en zalm en King Crab uit Chili.
Culimer Holdinghoudt de aandelen in Culimer Europe en [naam bedrijf 1].
Tot 22 juni 2020 werden de aandelen in [naam bedrijf 1] gehouden door het op 1 oktober 2018 gefailleerde [naam bedrijf 2] Per 22 juni 2020 heeft de curator van [naam bedrijf 2] de aandelen in [naam bedrijf 1] overgedragen aan Culimer Holding.
Indirect aandeelhouder van Culimer Holding en bestuurder van [naam bedrijf 1] is [naam 2]
.
2.2
[eiseres] was sinds 2006 in dienst van een vennootschap van de Culimer-groep, aanvankelijk [naam bedrijf 2] Per 14 november 2018 is [eiseres] in dienst getreden van Culimer Europe. Uit hoofde van deze dienstbetrekking(en) voerde [eiseres], die de Chinese taal goed beheerst, goeddeels in die taal het algemene dagelijkse management van [naam bedrijf 1].
[eiseres] woont in en werkt vanuit Nederland. Zij heeft ook een aantal jaren vanuit China gewerkt. Haar “westerse” voornaam is [naam 3].
2.3
De grootste klant van [naam bedrijf 1] was vanaf 2013 [naam bedrijf 3]., ook aangeduid als [naam bedrijf 4] (hierna: [naam bedrijf 3]).
Omstreeks 2019/2020 hebben Culimer c.s. vernomen dat [eiseres] en haar vader de aandelen in [naam bedrijf 3] houden. De vader van [eiseres] is als bestuurder van [naam bedrijf 3] geregistreerd.
2.4
Culimer c.s. hebben onderzoek gedaan naar de handelwijze van [eiseres] rondom transacties waarbij [naam bedrijf 3] betrokken was. Zij hebben vervolgens aan [eiseres] verweten dat zij, in strijd met haar arbeidsovereenkomst, via [naam bedrijf 3] in concurrentie trad met Culimer c.s., door in een keten van koopovereenkomsten [naam bedrijf 3] als tussenkoper onder [naam bedrijf 1] te positioneren, waarbij [naam bedrijf 3] zeevruchten kocht van [naam bedrijf 1] en doorverkocht aan afnemers in China en daarbij een winstmarge realiseerde die [naam bedrijf 1] zelf had kunnen realiseren als [eiseres] het ertoe had geleid dat [naam bedrijf 1] rechtstreeks aan de betreffende afnemers had verkocht zonder tussenkomst van [naam bedrijf 3].
2.5
Op 7 juli 2020 heeft Culimer Europe [eiseres] op staande voet ontslagen. Over het arbeidsrechtelijke geschil zijn door haar procedures voor de kantonrechter van deze rechtbank aanhangig gemaakt onder nummers 8745008/ VZ20-17032 en 8745240/ VZ 20-17034.
Ook heeft zij tegen [eiseres] aangifte van oplichting en fraude gedaan.
2.6
Culimer c.s. hebben conservatoir beslag laten leggen ten laste van [eiseres] op haar woning te Bergschenhoek, op de haar in mede-eigendom toebehorende woning in Hoofddorp, en op haar bankrekening bij ABN Amro Bank N.V.
2.7
In de procedures met de nummers 8745008 VZ VERZ 20-17032 en 8745240 VZ VERZ 20-17034 is op 30 april 2021een beslissing gegeven. Daarbij is onder meer het ontslag op staande voet van [eiseres] gehandhaafd. Deze beschikkingen zijn inmiddels onherroepelijk.
2.8
Bij akte van 3 december 2020 heeft mr. R.C. Steenhoek in zijn hoedanigheid van curator van het gefailleerde Culimer BV, voor zover deze vennootschap een vordering zou hebben op [eiseres], deze vordering overgedragen aan Culimer Europe. Culimer Europe heeft deze cessie aanvaard.
Bij deurwaardersexploot van 4 december 2020 is de brief van mr. Haanschoten waarin deze cessie werd medegedeeld aan [eiseres] betekend.

3..De vordering in conventie

3.1
Culimer c.s. vorderen, na wijzigingen van eis, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a voor recht verklaart dat de gedragingen van [eiseres] kwalificeren als onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde verrijking oplevert jegens Culimer c.s. en dat [eiseres] gehouden is de schade die daarvan het gevolg is te vergoeden;
b voor recht verklaart dat [eiseres] in de uitvoering van haar arbeidsovereenkomst door
haar onrechtmatig handelen Culimer Europe opzettelijk schade heeft toegebracht en dat zij op grond van art. 7:661 BW verplicht is om deze schade te vergoeden;
c voor recht verklaart dat de schade als gevolg van misgelopen winst en misgelopen
orders is geleden door Culimer Europe, althans door [naam bedrijf 1] althans door
Culimer Holding, dan wel is geleden door [naam bedrijf 2] welke vordering is gecedeerd aan Culimer Europe en door Culimer Europe kan worden ingesteld, en deze posten te
begroten op het euro-equivalent van:
I USD 847.819,94 aan misgelopen winst;
II USD 92.000 aan misgelopen orders;
d verklaart voor recht dat de schade als gevolg van uitgekeerde managementvergoeding
en house rent primair is geleden door [naam bedrijf 1], althans door Culimer Europe,
althans door Culimer Holding, en deze posten te begroten op het euro-equivalent van:
1. RMB 276.611,16 per jaar aan uitgekeerde managementvergoeding voor een
periode van 6 jaar; en
II. RMB 14.272,90 aan house rent per jaar over een periode van 6 jaar,
III. RMB 750.000 aan lening.
e [eiseres] zal veroordelen de onder c en d genoemde bedragen, te vermeerderen met
wettelijke rente daarover, met ingang van 1 januari van het jaar volgende op
dat waarin dat [eiseres] de onrechtmatige gedraging als gevolg waarvan zij verplicht is
om (een deel) van de bedragen te betalen heeft gepleegd, tot aan de dag van volledige
betaling aan de partijen aan wie de vordering is toegewezen, te betalen,
f. althans zodanige andere beslissing zal nemen als de rechtbank juist voorkomt na
kennisneming en weging van alle over en weer aangevoerde feiten en argumenten.
3.2
Culimer c.s. baseren hun vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
[eiseres] heeft, in dienst van Culimer Europe, en belast met het management van [naam bedrijf 1], namens deze laatste zeevruchten ingekocht en vervolgens verkocht aan [naam bedrijf 3].
De winstmarge die zij op die verkoop realiseerde was zeer gering, in de meeste gevallen tussen de 2 en de 4%. Zij deed [naam 2] geloven dat die marge marktconform was.
[naam bedrijf 3] verkocht de zeevruchten vervolgens door aan afnemers in China en realiseerde daarbij een aanzienlijk grotere marge. Die marge had [eiseres] voor [naam bedrijf 1] kunnen realiseren, zonder tussenkomst van [naam bedrijf 3]. [eiseres] houdt samen met haar vader de aandelen van [naam bedrijf 3] en voert het management over [naam bedrijf 3]. [naam bedrijf 3] is louter opgericht om klanten weg te snoepen bij [naam bedrijf 1].
De overige personeelsleden van [naam bedrijf 1] bleken tegelijkertijd ook bij [naam bedrijf 3] in dienst te zijn. Zo correspondeert [naam 4], parttime in dienst van [naam bedrijf 1], vanaf zowel haar [naam bedrijf 1]-mailadres als vanaf haar [naam bedrijf 3]-mailadres. [naam 5] is zowel de boekhoudster van [naam bedrijf 1] als van [naam bedrijf 3].
Uit het grootboek van [naam bedrijf 1] over 2017 blijkt dat [eiseres] zichzelf ten laste van [naam bedrijf 1] een managementfee heeft toegekend van, omgerekend, ruim € 33.000,- . Zij heeft daarop geen recht. Zij was immers in dienst van Culimer Europe en haar arbeidsovereenkomst voorzag daarin niet. Ook staat daarin een bedrag van RMB 14.272,90 aan “house rent” vermeld.
In het “income statement” van 2018 staat een bedrag van RMB 225.832,06 aan “management costs” vermeld.
Ook is uit het grootboek gebleken dat [eiseres] een schuld heeft aan [naam bedrijf 1] van ruim
RMB 750.000,-. De grondslag van deze schuld is een raadsel.
[eiseres] heeft zichzelf via [naam bedrijf 3] verrijkt ten koste van haar werkgever Culimer Europe en ten koste van [naam bedrijf 1]. Zij heeft het vertrouwen van haar werkgever geschonden en misbruikt voor eigen gewin. Dat is onrechtmatig en haar verrijking is ongerechtvaardigd. Zij heeft voor haar werkgeefster opzettelijk schade veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel
7:661 BW.
[eiseres] moet de schade dan ook vergoeden.
De vordering tot vergoeding van schade bestaande in misgelopen winst en misgelopen orders wordt primair ingesteld door Culimer Europe.
Onbekend is hoe lang [eiseres] al fraudeerde, met welke frequentie zij dat deed en welke marges zij exact heeft gerealiseerd, terwijl het moeilijk is om in China informatie boven tafel te krijgen. Het is daarom niet mogelijk de schade exact te begroten. Deze zal moeten worden geschat, met toepassing van artikel 6:97 BW.

4..Het verweer in conventie

[eiseres] heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden. Zij concludeert tot afwijzing daarvan, met hoofdelijke veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Culimer c.s. in de proceskosten.
Zij voert, zakelijk weergegeven en voor zover voor de beslissing van belang, het volgende aan.
Er is geen sprake van onrechtmatig handelen of van ongerechtvaardigde verrijking. Ook kan de vordering niet worden gebaseerd op artikel 7:661 BW omdat dat wetsartikel ziet op heel andere gevallen.
Haar taak was het rendabel maken van [naam bedrijf 1]. Dat werd bemoeilijkt doordat [naam 2] weigerde de transacties met de producent van de zeevruchten voor te financieren. Daarom heeft zij [naam bedrijf 3] ingeschakeld om waar nodig ook bestellingen te doen, zodat volle containers konden worden ingekocht.
De stelling dat [naam bedrijf 1] verlies heeft geleden door de activiteiten van [naam bedrijf 3] omdat de marge die [naam bedrijf 3] realiseerde op de doorverkoop van de zeevruchten anders door [naam bedrijf 1] zou zijn gerealiseerd is onjuist. Ter toelichting legt zij als productie 4 een schema over waarin de schakels van producent tot eindconsument worden weergegeven.
[naam 6] in Vietnam is de producent waarom het feitelijk gaat. [naam bedrijf 1] is de importeur, die bij [naam 6] bestelt. De partij zeevruchten wordt geleverd aan de afnemers van [naam bedrijf 1], die allen distributeurs zijn. De distributeurs leveren daarna aan de wholesalers, zoals hotels, supermarkten en restaurants en die laatsten op hun beurt aan de gasten/kopers. Iedere schakel in deze keten heeft een eigen marge. De marge die [naam bedrijf 3] berekende aan de wholesalers was dezelfde die andere klanten van [naam bedrijf 1] berekenden aan wholesalers en die niet toekwam aan de importeur, [naam bedrijf 1].
Het onderscheid tussen deze schakels heeft met name te maken met de hoeveelheid zeevruchten die wordt afgenomen: partijen zeevruchten van [naam 6] konden alleen worden verkregen door volle containers te bestellen. [naam bedrijf 1] wilde die niet bestellen omdat vooruit moest worden betaald, en dus moesten haar klanten, de distributeurs, bereid zijn hun deel van een partij rechtstreeks aan producent [naam 6] vooruit te betalen. [naam bedrijf 1] leverde dus nooit aan wholesalers of eindconsumenten en had dus niet dezelfde afnemers als [naam bedrijf 3] kunnen bedienen.
[eiseres] wijst op de stelling van Culimer c.s. bij dagvaarding (randnummers 32 en 33) dat het niet de bedoeling was dat [naam bedrijf 1] winst in China zou genieten. Dat zou wel het geval zijn geweest als [naam bedrijf 1] zou hebben gekozen voor doorverkoop aan wholesalers of zelfs eindconsumenten in China. [naam bedrijf 1] heeft dan ook geen marge verloren doordat [naam bedrijf 3] wel met wholesalers in China handelde door de door haar aangekochte partijen in kleinere delen door te verkopen.
Met haar handelwijze heeft [eiseres] er juist voor gezorgd dat [naam bedrijf 1] meer transacties kon uitvoeren en meer winst kon maken. Van schade is geen sprake.
Personeelsleden van [naam bedrijf 1] zijn niet gelijktijdig ook in dienst geweest van [naam bedrijf 3]. Alleen Xiufeng Wang was tegelijkertijd boekhoudster van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3], wat in China is toegestaan.
Ook is het niet waar dat [naam bedrijf 3] alleen is opgericht met het oog op handelen met [naam bedrijf 1]. [naam bedrijf 3] handelt en handelde ook in andere producten dan [naam bedrijf 1] en doet en deed ook met andere partijen zaken. [naam bedrijf 3] betaalde zelfs een veel hogere marge ten gunste van [naam bedrijf 1] (gemiddeld 4,4%) dan de andere vaste afnemers (1,63 tot 3,66%), zoals blijkt uit productie 4 bij het beslagrequest. Ook blijkt daaruit dat de prijs die aan [naam bedrijf 3] werd berekend een meer dan gebruikelijke marktprijs was en dus een meer dan gemiddelde marge opleverde voor [naam bedrijf 1].
De stellingen van Culimer c.s. over de door [naam bedrijf 3] genoten marges zijn onjuist. Daarbij is immers geen rekening gehouden met de door [naam bedrijf 3] te betalen btw van 13% op zeevruchten, en met de invoerrechten en de kosten van overslag en opslag.
Het was niet [eiseres] die de prijs bepaalde die [naam bedrijf 1] aan [naam 6] verschuldigd was.
Zij moest steeds de prijzen opvragen bij [naam bedrijf 5]. [naam 2] c.q. [naam bedrijf 5] bepaalde de prijs en de marges. Zij verwijst ter toelichting naar een e-mailwisseling uit 2019, door haar overgelegd als productie 5 bij conclusie van antwoord.
Anders dan Culimer c.s. stellen heeft [naam bedrijf 3] niet zelf rechtstreeks orders geplaats bij leveranciers van [naam bedrijf 1]. Het voorbeeld dat Culimer c.s. geven heeft betrekking op een situatie waarin [eiseres] zonder vergoeding heeft bemiddeld tussen de [naam bedrijf 6] en een leverancier van krab in Chili. De betreffende leverancier heeft ook nooit aan [naam bedrijf 1] geleverd.
De bedragen die Culimer c.s. noemen aan “management fee” en “house rent” zijn niet aan [eiseres] betaald. Culimer c.s. leggen ook geen bankafschriften over van [naam bedrijf 1] waaruit dat zou blijken.
[naam bedrijf 3] en [eiseres] hebben een aantal malen
aan[naam bedrijf 1] geld geleend zodat er bestellingen konden worden gedaan. Zij hebben geen lening ontvangen van [naam bedrijf 1]. Culimer c.s. tonen dat ook niet aan met bankafschriften van [naam bedrijf 1].
Culimer c.s. onderbouwen niet waarom er sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking.
Subsidiair geldt ten aanzien van de gestelde schade het volgende.
Culimer c.s. stellen onder randnummer 13 van de dagvaarding dat de marge die [naam bedrijf 1] realiseerde separaat tussen [naam bedrijf 1] en [naam 6] werd afgerekend. Onder randnummer 32 stellen zij echter dat deze marge tussen [naam bedrijf 1] en [naam 6] werd verrekend met bestellingen die Culimer Europe deed bij [naam 6]. Zij betwist die stellingen, die volgens haar tegenstrijdig zijn, en die niet zijn onderbouwd. Bovendien wordt niet inzichtelijk gemaakt hoe die marge per transactie werd berekend, of die procentueel voor iedere transactie hetzelfde was en of die schriftelijk werd bevestigd. Ook is niet helder hoe die dan terugkeerde in transacties tussen Culimer Europe en [naam 6].
Een eventuele schade kan dan ook nooit berekend worden via de marge, die niet aannemelijk is gemaakt en ook in een te ver verwijderd verband staat met de transacties tussen [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 1]. Als er schade moet worden berekend kan dat volgens haar concreet gebeuren. Voor [naam bedrijf 1] is immers zonder meer duidelijk welke transacties zij met [naam bedrijf 3] heeft gedaan. Als zij daarvan een lijst zou verschaffen kan [naam bedrijf 3] aantonen dat de marge die zij heeft gerealiseerd bij de doorverkoop in elk geval veel lager was dan de door Culimer c.s. her en der in de processtukken genoemde 19 à 23%. Dat hangt samen met btw, invoerrechten en kosten van op- en overslag.

5..De vordering in voorwaardelijke reconventie

5.1
[verweerster] vordert - samengevat - dat de rechtbank, in het geval zij in conventie de (resterende) vorderingen afwijst, Culimer c.s. hoofdelijk, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis, de ten laste van [verweerster] gelegde beslagen op de aan haar in volle, respectievelijk mede-eigendom toebehorende panden gelegen aan de [adres 1], kadastraal bekend onder Bergschenhoek [sectienummer 1] en aan de [adres 2], kadastraal bekend als Haarlemmermeer [sectienummer 2], alsmede de bankrekening van [verweerster] bij ABN AMRO BANK N.V. met rekeningnummer [bankrekeningnummer] op te heffen, op straffe van een dwangsom van
€ 5.000,- per dag per gedaagde voor iedere dag dat Culimer c.s. daarmee nadien in gebreke mochten blijven, met een maximum van € 250.000,- in totaal, met compensatie van kosten aldus dat iedere partij in de voorwaardelijke reconventie haar eigen proceskosten draagt.
5.2
Zij baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de stelling dat, in het geval de vorderingen in conventie geheel of gedeeltelijk worden afgewezen er geen grond is voor handhaving van de beslagen.

6..De beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie

6.1
Vanwege hun samenhang beoordeelt de kantonrechter de vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie gezamenlijk.
6.2
De rechtbank heeft bij brief van de griffier van 16 december 2020 aan partijen een aantal vragen gesteld en mededelingen gedaan met het oog op de mondelinge behandeling van 12 januari 2021.
Voor de duidelijkheid geeft de kantonrechter de inhoud van die brief hier weer, voor zover die, gelet op de gewijzigde eis en het feit dat in de arbeidszaak inmiddels is beslist, thans nog van belang kan zijn.
“(…)
Ter zitting kunnen onder meer de volgende onderwerpen aan de orde komen
(…)
6. Aan Culimer wordt verzocht toe te lichten waarom in haar visie het genoemde bedrag aan misgelopen orders in zijn geheel schade oplevert (en niet bijvoorbeeld alleen de gederfde winst over die orders), en of de rechtbank goed begrijpt dat het [naam bedrijf 1] is die die orders zou zijn misgelopen.
7. Aan Culimer wordt verzocht toe te lichten waarom in haar visie de gestelde betalingen voor ‘house rent’ en ‘managementfee’ ten laste van [naam bedrijf 1] en de gestelde opgenomen lening van [naam bedrijf 1] schade voor/ verarming van Culimer Europe en/of Culimer Holding opleveren.
8. [eiseres] lijkt er bij antwoord van uit te gaan dat de rechtbank uit een als productie overgelegde brief feitelijke en juridische stellingen van [eiseres] zal distilleren. Dat is niet juist. [eiseres] dient zelf in haar conclusie duidelijk stellingen in te nemen en deze zonodig te onderbouwen en te verwijzen naar relevante passages in de producties. De rechtbank mag niet in de stukken van partijen op zoek gaan naar stellingen die zij mogelijk hadden willen innemen.
9. De stellingen over en weer over hoe de relevante kooptransacties verliepen zijn voor de rechtbank nog onvoldoende duidelijk. Het door [eiseres] als productie 4 overgelegde schema is dat ook niet. De rechtbank verzoekt om een nadere toelichting:
a. hoe zaten de relevante verkoopketens in elkaar (zowel bij verkoop vanuit Vietnam naar China en dan naar binnenlandse afnemers als bij verkoop vanuit Vietnam naar China en dan naar afnemers in Europa),
b. hoe verliepen de betalingen binnen die ketens,
c. was in de prijs transport inbegrepen, wie regelde en betaalde dat transport en wie droeg uiteindelijk de kosten (de rechtbank constateert dat bij herhaling CFR/CNF Tianjin in de stukken staat),
d. wie regelde en betaalde voor in- en uitklaring, voor handling en eventuele opslag, en hoe was deze in de prijzen verdisconteerd,
e. van wie werd naar het toepasselijke recht omzetbelasting geheven en wie droeg deze uiteindelijk,
f. en uit welke stukken blijkt dit alles?
10. Of, gelet op de onder 10de kantonrechter leest: 9)
gevraagde informatie, Culimer terecht stelt dat [eiseres] in strijd met haar verplichtingen en de kennelijke belangen van haar werkgever in beginsel behaalbare
transactiewinst is ‘afgeroomd’ ten koste van Culimer en ten gunste van [naam bedrijf 3], danwel [eiseres] terecht betoogt - indien de rechtbank haar correct begrijpt - dat zij door namens [naam bedrijf 3] extra bestellingen te plaatsen bij de Vietnamese leverancier kon bewerkstelligen dat vooruitbetaalde full container loads konden worden verscheept, aangezien deze leverancier niet bereid was om niet vooruitbetaalde of onvolledig gestuwde containers te verschepen.
11. De rechtbank wenst van [eiseres] meer toelichting op de rol van [naam bedrijf 3] en haar plaats in verkoopketens en betalingen.
(…)
14. De reactie van Culimer op het verdere verweer van [eiseres].
15. Voor zover partijen ervan uitgaan dat de rechtbank in staat is om stukken in de Chinese
taal te lezen, is die verwachting onjuist. Wie zich op een Chineestalig stuk beroepen wil, zal daarvan een vertaling moeten verschaffen en wanneer een overgelegde informele vertaling gemotiveerd wordt betwist een beëdigde vertaling.”
6.3
De rechtbank heeft in het vonnis van 12 mei 2021 geoordeeld dat de |Nederlandse rechter bevoegd is van deze zaak kennis te nemen.
6.4
Artikel 7:661 BW luidt, voor zover hier van belang:
“De werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, is te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.”
6.5
De ratio van dit artikel is gelegen in de beschermingsgedachte die mede aan het arbeidsrecht ten grondslag ligt. Het artikel is een specialis ten opzichte van de artikelen 7:611 en 6:162 BW. Bij schade, toegebracht bij de uitvoering van de werkzaamheden is de norm van 7:661 BW leidend, ongeacht de grondslag waarop de werkgever zich baseert.
De vraag is nu allereerst of het handelen dat Culimer c.s. [eiseres] verwijten valt onder het begrip “bij de uitvoering van de overeenkomst”. Culimer c.s. betwijfelen dat (akte van 16 september 2021, randnummers 66 en 67) en [eiseres] is daarover stellig: volgens haar is dat niet het geval (antwoordakte van diezelfde datum, randnummers 48 en 49).
De kantonrechter beantwoordt deze vraag negatief. [eiseres] is als manager van het bedrijf waarvan zij voor de helft de aandelen bezat, [naam bedrijf 3], commercieel actief geweest binnen dezelfde markt als waarin [naam bedrijf 1] opereert. Die activiteiten kunnen niet geacht worden te horen bij de uitvoering van haar arbeidsovereenkomst met Culimer Europe. Artikel 7:661 BW mist in dit geval dus toepassing.
6.6
In de contractuele context waarvan in dit geschil sprake is kan van onrechtmatigheid alleen sprake zijn, als het handelen van [eiseres], onafhankelijk van een schending van contractuele verplichtingen, zou voldoen aan de criteria voor een onrechtmatige daad. In dit geval is de gestelde onoirbaarheid van het handelen van [eiseres] gebonden aan de arbeidsovereenkomst. Zou die er niet zijn geweest, dan zou zij, handelend namens [naam bedrijf 3], immers niet meer dan een concurrent van Culimer c.s. zijn geweest.
De kantonrechter ziet daarom aanleiding op grond van artikel 25 Rv. de gestelde rechtsgronden voor de
vorderingen onder caan te vullen met artikel 6:74 BW in verbinding met 7:611 BW.
Omdat dat gevolgen kan hebben voor het toepasselijke recht, voor de eventuele beoordeling van de toerekenbaarheid en voor de eventuele beoordeling van de vordering tot schadevergoeding, en om te voorkomen dat Culimer c.s. en [eiseres] nadeel in hun procesvoering ondervinden krijgen zij de gelegenheid zich naar aanleiding daarvan bij akte uit te laten.
De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol.
6.7
Culimer c.s. en [eiseres] zijn het erover eens dat de
vorderingen onder dmoeten worden beoordeeld naar Chinees recht.
De kantonrechter zal zich moeten laten voorlichten over wat naar Chinees recht in deze kwestie geldt. Daarmee zijn kosten, van een in te schakelen deskundige, en vanzelfsprekend tijd gemoeid. Culimer c.s. noch [eiseres] hebben daarbij belang, dunkt de kantonrechter. Zij geeft hun daarom in overweging alsnog een gezamenlijke rechtskeuze te maken voor toepassing van Nederlands recht op de vorderingen onder d.
Ook op dit punt kunnen zij zich bij akte uitlaten.
Ingevolge artikel 10:3 BW is op deze vordering het Nederlandse procesrecht in elk geval van toepassing.
6.8
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 november 2021 voor het nemen van een akte door Culimer c.s. en [eiseres] zoals bedoeld onder 6.6 en 6.7;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in voorwaardelijke reconventie
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37878