Voetnoten
1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1.
2.Zie rov. 3.1 t/m 3.7 van het in cassatie bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 december 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3461. 3.Zie rov. 3.2 van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2021.
5.In rov. 4.8 vermeldt het hof abusievelijk: 1 augustus 2018.
6.Zie rov. 4.5, eerste volzin, bestreden arrest.
7.Zie rov. 4.8, p. 6, bestreden arrest.
8.Zie rov. 4.5, tweede volzin, bestreden arrest; memorie van grieven, nrs. 64, 66 en 100.
9.Zie o.a. conclusie van antwoord, nr. 3.11.
10.Zie o.a. conclusie van dupliek, nrs. 4.17 t/m 4.20; memorie van grieven, nrs. 110-111.
11.Zie o.a. memorie van grieven, nr. 25.
12.Zie o.a. conclusie van repliek, nrs. 3.2 t/m 3.8; memorie van antwoord, nrs. 2.9 t/m 2.24 en 5.3, onder b.
13.Zie o.a. memorie van grieven, nrs. 36 t/m 45 en 105.
14.Zie conclusie van repliek, nr. 3.8; vgl. memorie van antwoord, nr. 2.25.
15.HvJ EU 25 oktober 2012, C-133/11, ECLI:EU:C:2012:664, NJ 2013/80, m.nt. L. Strikwerda (Folien Fischer/Ritrama).
16.Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEG 2001, L 12/1.
17.Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van de beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Trb. 1969, 101. Zie S.J. Schaafsma, T&C Rv, Verordening Brussel I-bis, Inleidende opmerkingen, aant. 2-3; art. 7 Brussel I-bis, aant. 15.
18.Zie Considerans, nr. 34, van de Verordening Brussel I-bis; voorts o.a. HvJ EU 14 september 2023, C-381/21, ECLI:EU:C:2023:672, NJ 2024/58, m.nt. C.G. van der Plas (NM/Club La Costa), punt 41 en HvJ EU 14 september 2023, C-393/22, ECLI:EU:C:2023:675, NJ 2023/335 (Extéria/Spravime), punt 23.
19.Zie o.a. HvJ EU 28 januari 2015, C-375/13, ECLI:EU:C:2015:37, NJ 2015/332, m.nt. L. Strikwerda (Kolassa/Barclays Bank), punt 45; HvJ EU 16 mei 2013, C-228/11, ECLI:EU:C:2013:305, NJ 2013/520, m.nt. L. Strikwerda (Melzer/MF Global), punt 25; HvJ EU 19 april 2012, C-523/10, ECLI:EU:C:2012:220, NJ 2012/403, m.nt. M.V. Polak (Wintersteiger/Products 4U), punt 19.
20.Zie o.a. HvJ EU 28 januari 2015, C-375/13, ECLI:EU:C:2025:37, NJ 2015/332, m.nt. L. Strikwerda (Kolassa/Barclays Bank), punt 46; HvJ EU 25 oktober 2011, gevoegde zaken C-509/09 en C-161/10, ECLI:EU:C:2011:685, NJ 2012/224, m.nt. M.V. Polak (eDate Advertising/X en Martinez/MGN), punt 40; HvJ EG 16 juli 2009, C-189/08, ECLI:EU:C:2009:475, NJ 2011/349, m.nt. Th.M. de Boer (Zuid-Chemie/Philippo’s), punt 24.
21.Zie o.a. HvJ EU 28 januari 2015, C-375/13, ECLI:EU:C:2025:37, NJ 2015/332, m.nt. L. Strikwerda (Kolassa/Barclays Bank), punt 43; HvJ EU 16 mei 2013, C-228/11, ECLI:EU:C:2013:305, NJ 2013/520, m.nt. L. Strikwerda (Melzer/MF Global), punt 34-35.
22.Zie o.a. HvJ EU 28 januari 2015, C-375/13, ECLI:EU:C:2025:37, NJ 2015/332, m.nt. L. Strikwerda (Kolassa/Barclays Bank), punt 44; HvJ EU 13 maart 2014, ECLI:EU:C:2014:148, NJ 2015/1, m.nt. L. Strikwerda (Brogsitter/Montres Normandes), punt 20; HvJ EG 27 september 1988, 189/87, ECLI:EU:C:1988:459, NJ 1990/425, m.nt. J.C. Schultsz (Kalfelis/Schröder), punt 17.
23.Vgl. HvJ EU 25 oktober 2012, C-133/11, ECLI:EU:C:2012:664, NJ 2013/80, m.nt. L. Strikwerda (Folien Fischer/Ritrama), punt 48.
24.Zie HvJ EU 9 december 2021, C-242/20, ECLI:EU:C:2021:985, NJ 2022/244, m.nt. G.C. van der Plas (Hrvatske Šume/BP), punt 53; HvJ EU 21 april 2016, C-572/14, ECLI:EU:C:2016:286 (Austro-Mechana/Amazon), punt 41; HvJ EG 16 juli 2009, C-189/08, ECLI:EU:C:2009:475, NJ 2011/349, m.nt. Th.M. de Boer (Zuid-Chemie/ Philippo’s), punt 28; HvJ EG 5 februari 2004, C-18/02, ECLI:EU:C:2004:74, NJ 2006/322, m.nt. P. Vlas (Torline/SEKO), punt 32; HvJ EG 30 november 1976, 21/76, ECLI:EU:C:1976:166, NJ 1977/494, m.nt. J.C. Schultsz (Bier/Mines de potasse d'Alsace), punt 16.
25.HvJ EU 28 januari 2015, C-375/13, ECLI:EU:C:2025:37, NJ 2015/332, m.nt. L. Strikwerda (Kolassa/Barclays Bank), punt 52; HvJ EG 5 februari 2004, C-18/02, ECLI:EU:C:2004:74, NJ 2006/322, m.nt. P. Vlas (Torline/SEKO), punt 29 e.v.
26.Vgl. HvJ EU 25 oktober 2012, C-133/11, ECLI:EU:C:2012:664, NJ 2013/80, m.nt. L. Strikwerda (Folien Fischer/Ritrama), punt 48.
27.Vgl. Magnus/Mankowski/Mankowski, Brussels Ibis Regulation, 2023, art. 7, nr. 244 (p. 254).
28.Zie HvJ EU 5 juli 2018, C-27/17, ECLI:EU:C:2018:533, NJ 2019/1, m.nt. L. Strikwerda (flyLAL/Air Baltic), punt 54; HvJ EU 16 juni 2016, C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449, NJ 2018/38, m.nt. L. Strikwerda (Universal Music/Schilling), punt 44.
29.Zie HR 21 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3483, NJ 2002/254, m.nt. Th.M. de Boer (BUS/Chemconserve), rov. 3.5.2. Anders dan EHG-NL betoogt (schriftelijke toelichting, nr. 23) zie ik niet in waarom deze uitspraak mogelijk achterhaald zou zijn door HvJ EU 19 april 2012, C-523/10, ECLI:EU:C:2012:220, NJ 2012/403, m.nt. M.V. Polak (Wintersteiger/Products 4U). 30.Vgl. HvJ EU 28 januari 2015, C-375/13, ECLI:EU:C:2025:37, NJ 2015/332, m.nt. L. Strikwerda (Kolassa/Barclays Bank), punt 64; HvJ EU 16 juni 2016, C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449, NJ 2018/38, m.nt. L. Strikwerda (Universal Music/Schilling), punt 45.
31.Incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, nrs. 4.8 t/m 4.10; conclusie van repliek, nrs. 3.9 t/m 3.12; memorie van antwoord, nrs. 2.9 t/m 2.25.
32.Zie 4.18 van mijn conclusie.
33.Vaste rechtspraak, zie o.a. HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566, NJ 2019/260, m.nt. L. Strikwerda, rov. 3.4.3. 34.Zie o.a. memorie van antwoord, nrs. 2.4, 2.6 en 5.3 onder (a); incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, nrs. 2.14 en 2.15.
35.Zie o.a. memorie van grieven, nr. 135.
36.Zie o.a. HvJ EU 25 februari 2010, C-381/08, ECLI:EU:C:2010:90, NJ 2010/521, m.nt. M.V. Polak (NJ 2010/522) (Car Trim/KeySafety Systems), punt 48; HvJ EG 9 juli 2009, C-204/08, ECLI:EU:C:2009:439, RvdW 2009/1082 (Rehder/Air Baltic), punt 32; HvJ EG 3 mei 2007, C-368/05, ECLI:EU:C:2007:262, NJ 2008/237, m.nt. P. Vlas (Color Drack/Lexx), punt 22.
37.Zie Considerans, nr. 34, van de Verordening Brussel I-bis; voorts o.a. HvJ EU 14 september 2023, C-393/22, ECLI:EU:C:2023:675, NJ 2023/335 (Extéria/Spravime), punt 23 en HvJ EU 13 maart 2014, C-548/12, ECLI:EU:C:2014:148, NJ 2015/1, m.nt. L. Strikwerda (Marc Brogsitter/Fabrication de Montres Normandes), punt 19.
38.Zie o.a. HvJ EU 24 november 2020, C-59/19, ECLI:EU:C:2020:950, NJ 2021/2 (Wikingerhof/Booking.com), punt 25; HvJ EU 20 april 2016, C-366/13, ECLI:EU:C2016:282, NJ 2016/468, m.nt. L. Strikwerda (Profit Investment/Ossi), punt 53; HvJ EG 22 maart 1983, 34/82, ECLI:EU:C:1983:87, NJ 1983/644, m.nt. J.C. Schultsz (Peters/Zuid Nederlandse Aannemers Vereniging), punt 9-10.
39.Zie HvJ EG 20 januari 2005, C‑27/02, ECLI:EU:C:2005:33, NJ 2006/389, m.nt. P. Vlas (Engler/Janus), punt 48; voorts Magnus/Mankowski/Mankowski, Brussels Ibis Regulation, 2023, art. 7, nr. 42 (p. 151).
40.Zie o.a. HvJ EU 9 december 2021, C-242/20, ECLI:EU:C:2021:985, NJ 2022/244, m.nt. G.C. van der Plas (Hrvatske Šume/BP), punt 44; HvJ EG 17 september 2002, C-334/00, ECLI:EU:C:2002:499, NJ 2003/46, m.nt. P. Vlas (Tacconi/Wagner), punt 23; HvJ EG 17 juni 1992, C-26/91, ECLI:EU:C:1992:268, NJ 1996/316 (Handte/TMCS), punt 15.
41.HvJ EU 14 maart 2013, C-419/11, ECLI:EU:C:2013:165, NJ 2013/336, m.nt. L. Strikwerda (Česká spořitelna/ Feichter), punt 54.
42.HvJ EU 20 april 2016, C-366/13, ECLI:EU:C2016:282, NJ 2016/468, m.nt. L. Strikwerda (Profit Investment/Ossi), punt 58.
43.HvJ EU 25 maart 2021, C-307/19, ECLI:EU:C:2021:236, RvdW 2021/1895 (Obala/NLB), punt 91; HvJ EU 20 april 2016, C-366/13, ECLI:EU:C2016:282, NJ 2016/468, m.nt. L. Strikwerda (Profit Investment/Ossi), punt 54; HvJ EG 4 maart 1982, 38/81, ECLI:EU:C:1982:79, NJ 1983/508, m.nt. J.C. Schultsz (Effer/Kantner), punt 7.
44.Vgl. HvJ EU 24 november 2020, C-59/19, ECLI:EU:C:2020:950, NJ 2021/2 (Wikingerhof/Booking.com), punt 30; HvJ EU 10 september 2015, C-47/14, ECLI:EU:C:2015:574, NJ 2017/252, m.nt. L. Strikwerda (Holterman Ferho/Spies von Büllesheim), punt 53.
45.HvJ EU 21 april 2016, C-572/14, ECLI:EU:C:2016:286 (Austro-Mechana/Amazon), punt 39-41; HvJ EG 27 september 1988, 189/87, ECLI:EU:C:1988:459, NJ 1990/425, m.nt. J.C. Schultsz (Kalfelis/Schröder), punt 18.
46.Het beroep van EHG-NL (schriftelijke toelichting, nr. 67) op HvJ EU 24 november 2020, C-59/19, ECLI:EU:C:2020:950, NJ 2021/2 (Wikingerhof/Booking.com) gaat niet op. Het Hof overweegt in deze zaak (punt 33): ‘Wanneer de verzoeker zich in zijn verzoekschrift beroept op regels inzake onrechtmatige daad, te weten de schending van een wettelijke verplichting en het niet noodzakelijk is om de inhoud van de met de verweerder gesloten overeenkomst te onderzoeken om te bepalen of de aan hem verweten gedraging geoorloofd dan wel ongeoorloofd is, vloeit de grond voor de vordering (…) uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 7, punt 2 van verordening nr. 1215/2012, aangezien die verplichting los van de overeenkomst op de verweerder rust.’ In casu beriep Wikingerhof zich in haar verzoekschrift op schending van het Duitse mededingingsrecht, dat een algemeen verbod op misbruik van machtspositie bevat, onafhankelijk van enige overeenkomst of andere vrijwillige verbintenis (punt 34). Dat is anders in de onderhavige zaak, waarin bedreiging als wilsgebrek is ingeroepen in het kader van het beroep van Volkswagen op de ongeldigheid van de schikkingsovereenkomst.
47.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, PbEU 2008, L 177/6. Zie C.G. van der Plas, GS Verbintenissenrecht, art. 10 Rome I, aant. 2.5; Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2022/955. Zie over de vraag of dezelfde begrippen in de Verordening Brussel I-bis en de Verordening Rome I op dezelfde manier kunnen worden uitgelegd: Considerans, nr. 7, van de Verordening Rome I; S.J. Schaafsma, T&C Rv, art. 7 Brussel I-bis, aant. 3, onder a; Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2022/655.
48.Zie L. Strikwerda, De overeenkomst in het IPR, 2015, p. 60-61; M.H. ten Wolde, Handboek internationaal privaatrecht, 2021, p. 351; Magnus/Mankowski/Mankowski, Brussels Ibis Regulation, 2023, art. 7, nr. 55 (p. 164-165); M. Bogdan & M. Pertegás Sender, Concise Introduction to EU Private International Law, 2019, p. 45.
49.Ik merk wel op dat deze laatste overweging van het hof voor verschillende uitleg vatbaar is. Bedoelt het hof dat bij een schikkingsovereenkomst wel een plaats van uitvoering van de litigieuze verbintenis kan worden aangewezen, maar dat gesteld noch gebleken is dat deze plaats in Nederland ligt? Of zou het hof bedoelen dat de litigieuze verbintenis een verbintenis is om niet te doen, welke niet op een specifieke plaats kan worden gelokaliseerd, zoals de rechtbank heeft geoordeeld? Zie rov. 4.16 van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2021, onder verwijzing naar HvJ EG 19 februari 2002, C-256/00, ECLI:EU:C:2002:99, NJ 2004/159, m.nt. P. Vlas (Besix/WABAG). Hierbij komt nog dat het hof niet duidelijk maakt welke verbintenis aan de eis ten grondslag ligt. Ik laat deze punten verder rusten, omdat het cassatiemiddel daartoe niet uitnodigt.
50.Zie 4.13 van mijn conclusie; voorts P. Vlas in zijn noot, nr. 2, onder HvJ EG 17 september 2002, C-334/00, ECLI:EU:C:2002:499, NJ 2003/46, m.nt. P. Vlas (Tacconi/Wagner).