ECLI:NL:GHAMS:2023:3461

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.296.543/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid in civiele rechtszaak tussen Eastern Horizon Group Netherlands B.V. en Volkswagen Aktiengesellschaft

In deze zaak vordert Eastern Horizon Group Netherlands B.V. (EHG-NL) verklaringen voor recht dat zij niet aansprakelijk is voor schade als gevolg van het stopzetten van leveringen van auto-onderdelen door haar dochtermaatschappijen aan Volkswagen Aktiengesellschaft (VW). VW houdt EHG-NL aansprakelijk voor deze schade en heeft een vaststellingsovereenkomst ongeldig verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van EHG-NL, wat EHG-NL in hoger beroep aanvecht. Het hof moet beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de Verordening Brussel I-bis. De hoofdregel is dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is, en in dit geval heeft VW haar statutaire zetel in Duitsland. Het hof concludeert dat de rechtbank Amsterdam terecht onbevoegd is verklaard, omdat de vorderingen van EHG-NL geen grondslag bieden voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt EHG-NL in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.296.543/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/686205 / HA ZA 20-674
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 december 2023
inzake
EASTERN HORIZON GROUP NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
advocaat mr. J.H. Lemstra te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Wolfsburg, Duitsland,
geïntimeerde,
advocaat mr. M.H.R.N.Y. Cordewener te Amsterdam.
Partijen worden aangeduid als EHG-NL en VW.

1.De zaak in het kort

VW houdt EHG-NL aansprakelijk voor schade als gevolg van het stopzetten van leveringen van auto-onderdelen door twee dochtermaatschappijen van EHG-NL aan drie VW-entiteiten en heeft de naar aanleiding daarvan gesloten vaststellingsovereenkomst ongeldig verklaard. EHG-NL vordert in deze zaak verklaringen voor recht die onder meer ertoe strekken vast te stellen dat zij niet aansprakelijk is voor schade als gevolg van het stopzetten van de levering en dat de vaststellingsovereenkomst geldig is. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen van EHG-NL.

2.Het geding in hoger beroep

Appellante is op 22 juni 2021 in hoger beroep gekomen van een incidenteel vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen appellant als eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het bevoegdheidsincident en geïntimeerde als gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in het bevoegdheidsincident.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- exploot van anticipatie;
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 november 2022 doen bepleiten door mr. G.C. Berkhout, advocaat te Amsterdam, (appellante) respectievelijk mr. M.H.R.N.Y. Cordewener en J. Booij en H.C.H. Roeleveld, advocaten te Amsterdam (geïntimeerde).
Ten slotte is arrest gevraagd.
EHG-NL heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de Nederlandse rechter bevoegd zal verklaren om kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak en de zaak daartoe terug zal verwijzen naar de rechtbank, met beslissing – uitvoerbaar bij voorraad – over de proceskosten inclusief de nakosten en met wettelijke rente.
VW heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten inclusief de nakosten en met wettelijke rente.
EHG-NL heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten weergegeven die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat, voor zover relevant rekening houdend met de tegen de weergave van de feiten gerichte grief 1, en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de voor beantwoording van de internationale bevoegdheidsvraag relevante feiten neer op het volgende.
3.1
EHG-NL fungeert als holdingmaatschappij voor nieuw verworven operationele vennootschappen van de Prevent Group, een internationale producent van onder andere auto-onderdelen. EHG-NL is de indirecte moedervennootschap van de in Duitsland gevestigde Car Trim GmbH (hierna: Car Trim) en Eisenwerk Erzgebirge 1566 GmbH (hierna: ES Guss) (hierna ook tezamen: ‘de dochtermaatschappijen’). Car Trim leverde componenten aan VW en Dr. Ing. H.c. F. Porsche AG (hierna: Porsche). ES Guss leverde componenten aan VW en Škoda Auto A.S. (hierna: Škoda). VW, Porsche en Škoda worden hierna ook tezamen aangeduid als VW c.s.
3.2
Eind juni 2016 hebben VW en Porsche de leveringsovereenkomsten met Car Trim opgezegd. Zij hebben een hiermee verband houdende schadeclaim van Car Trim van de hand gewezen.
3.3
Per e-mail van 1 augustus 2016 (11.11 uur) heeft EHG-NL in de persoon van [naam] aan Car Trim en ES Guss geschreven:

You could only deliver on basis of pre-payments or other guarantee letters.”
Car Trim en ES Guss hebben op 1 en 4 augustus 2016 leveringsafroepen van VW c.s. niet in behandeling genomen.
3.4
Op 23 augustus 2016 hebben EHG-NL en de dochtermaatschappijen enerzijds en VW c.s. anderzijds een schikking getroffen die is vastgelegd in een document genaamd ‘Key Points Paper’ (hierna: de Key Points Paper). Daarin is, onder verlening van kwijting over en weer, het volgende afgesproken: (a) de handelsrelatie tussen VW c.s. en EHG-NL en de dochtermaatschappijen wordt voortgezet, (b) VW c.s. betalen
€ 13 miljoen aan Car Trim (c) Car Trim doet afstand van haar overige schadevergoedingsvorderingen, (d) de dochtermaatschappijen hervatten de leveringen aan VW c.s. en VW heeft recht op een contractuele boete in het geval van verdere leveringsopschortingen.
3.5
De samenwerking tussen de dochtermaatschappijen en VW c.s. is vervolgens voortgezet. Bij brieven van 20 maart 2018 heeft VW ‘ongeldigheidsverklaringen’ met betrekking tot de Key Points Paper gestuurd naar EHG-NL en de dochtermaatschappijen.
3.6
Op 23 december 2019 heeft VW een verzoek ingediend bij het Oberlandesgericht Dresden om – zoals vereist volgens Duits procesrecht indien niet alle gedaagden in hetzelfde arrondissement zijn gevestigd – een bevoegde rechtbank aan te wijzen voor een schadevergoedingsprocedure tegen onder meer de dochtermaatschappijen en EHG-NL (hierna: het jurisdictieverzoek). VW heeft daarin voor zover in deze zaak van belang vorderingen aangekondigd strekkende tot: (1) vaststelling dat de Key Points Paper ongeldig is vanaf het moment van aangaan, (2) (subsidiair) veroordeling van de gedaagden tot vernietiging van de Key Points Paper en het met terugwerkende kracht afstand doen van alle uit de Key Points Paper voortvloeiende rechten, (3) vaststelling van hoofdelijke aansprakelijkheid voor alle schade geleden als gevolg van de leveringsonderbrekingen, (4) terugbetaling van de op basis van de Key Points Paper verrichte betalingen, (5) afgifte aan VW van de overige ongerechtvaardigde verrijkingen als gevolg van (dreiging van) de leveringsonderbrekingen. De aangekondigde vorderingen zijn gegrond op wanprestatie (met betrekking tot ES Guss en Car Trim), onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking (met
betrekking tot alle gedaagden).
3.7
Op 9 maart 2020 heeft VW het jurisdictieverzoek achterhaald verklaard omdat alle Duitse gedaagden inmiddels hun statutaire zetel hadden verplaatst naar Frankfurt. Op 10 maart 2020 heeft EHG-NL de inleidende dagvaarding in deze procedure uitgebracht. Op 19 maart 2020 is VW door middel van een ‘Klage’ een procedure begonnen tegen onder meer EHG-NL bij het Landgericht Frankfurt am Main met de vorderingen die waren aangekondigd in het jurisdictieverzoek (hierna: de Duitse procedure).

4.De beoordeling

4.1
EHG-NL vordert te verklaren voor recht dat:
a. EHG-NL niet aansprakelijk is jegens VW, al dan niet uit hoofde van vorderingen die VW van haar groepsmaatschappijen heeft verkregen, ter zake van de “leveringsopschortingen” die in 2016 hebben plaatsgevonden, en
b. VW de Key Points Paper niet geldig heeft ontbonden, vernietigd c.q. opgezegd, en
c. EHG-NL niet ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van VW (althans groepsmaatschappijen van VW die hun vorderingen aan VW hebben overgedragen) zoals VW heeft gesteld in het Duitse Verzoek, en
d. EHG-NL niet aansprakelijk is jegens VW voor de (overige) vorderingen die VW heeft aangekondigd in het Duitse Verzoek,
met beslissing, uitvoerbaar bij voorraad, over de proceskosten, inclusief de nakosten en met wettelijke rente.
4.2
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van EHG-NL. Tegen deze beslissing en de motivering daarvan komt EHG-NL op met tien grieven.
4.3
De regels van internationaal bevoegdheidsrecht zijn van openbare orde. Het hof moet dus ook ambtshalve beoordelen of de rechtbank Amsterdam bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van EHG-NL. Dat moet in deze zaak gebeuren aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PbEU 2012, L 351/1, Verordening Brussel I-bis). De bepalingen van deze verordening moeten autonoom worden uitgelegd aan de hand van het stelsel en de doelstellingen ervan waarbij als uitgangspunt geldt dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn. Het hof zoekt daarbij aansluiting bij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over deze verordening en haar voorlopers: Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo) en het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1979, C 59) (EEX-Verdrag) in die gevallen waarin de toe te passen bepalingen van de verordening aan die van haar voorlopers gelijkluidend zijn. Het hof zal niet alleen acht slaan op de stellingen van de EHG-NL, maar ook op de beschikbare gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en op de stellingen van VW. Zie HvJ EU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37 (Kolassa) en HvJ EU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449 (Universal Music)).
4.4
Hoofdregel is dat degene die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat wordt opgeroepen voor een gerecht van die lidstaat (art. 4 lid 1 Verordening Brussel I-bis). Een vennootschap heeft woonplaats op de plaats van de statutaire zetel, van het hoofdbestuur of de hoofdvestiging (art. 63 lid 1 Verordening Brussel I-bis). De hoofdregel leidt niet tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter omdat VW haar statutaire zetel in Wolfsburg, Duitsland, heeft en noch haar hoofdbestuur, noch haar hoofdvestiging zich in Nederland bevindt.
4.5
De door EHG-NL gevorderde negatieve verklaringen voor recht vormen het spiegeldbeeld van de vorderingen van VW tegen EHG-NL in de Duitse procedure. EHG-NL beoogt daarmee in verband met de Duitse procedure zekerheid te verkrijgen over haar rechtspositie jegens VW, die in de Duitse procedure heeft gesteld dat de vorderingen van Porsche en Škoda aan haar zijn gecedeerd.
4.6
Vordering a) ziet op een instructie van EHG-NL aan de dochterondernemingen voorafgaand aan het staken van de leveringen aan VW c.s. Vaststaat dat EHG-NL de onder 3.3 bedoelde instructie heeft gegeven. Art. 7 lid 1 Verordening Brussel I-bis biedt ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, grondslag voor bevoegdheid van het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Deze bepaling biedt geen grondslag om kennis te nemen van vordering a) omdat EHG-NL geen partij was bij de overeenkomsten waaruit de leveringsverplichtingen voortvloeiden en niet blijkt dat haar instructie verband houdt met een verbintenis die EHG-NL vrijwillig jegens VW c.s. is aangegaan.
4.7
Art. 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis biedt ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad grondslag voor bevoegdheid van het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. ‘De plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen’, doelt zowel op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt. De verweerder kan naar keuze van de eiser voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats worden opgeroepen. Zie HvJ EG 30 november 1976, ECLI:EU:C:1976:166 (Kalimijnen), punt 25. Een vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht die ertoe strekt het bestaan van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad te ontkennen, zoals de door EHG-NL ingestelde vordering a), valt binnen de werkingssfeer van art. 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis. Zie HvJ EU 25 oktober 2012, ECLI:EU:C:2012:664 (Fisher/Ritrama), punt 55. Indien de omstandigheden die aan de orde zijn in de negatief declaratoire vordering aanknoping rechtvaardigen met de staat van de veroorzakende gebeurtenis of waar de schade zich heeft voorgedaan of kan voordoen, is de rechter van een van deze twee plaatsen op grond van art. 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis bevoegd, ongeacht de vraag of de vordering is ingesteld door de vermeende benadeelde van een onrechtmatige daad of door de potentiële schuldenaar van een daarop gebaseerde vordering. In de fase van het onderzoek van de internationale bevoegdheid worden uitsluitend de aanknopingspunten met de forumstaat geïdentificeerd die bevoegdheid op grond van art. 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis rechtvaardigen en vindt geen beoordeling plaats van de ontvankelijkheid of de gegrondheid van de negatief declaratoire vordering volgens de regels van nationaal recht. Zie voornoemd arrest Fisher/Ritrama, punt 49-50.
4.8
De in art. 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis neergelegde bevoegdheidsregel vereist dat een causaal verband kan worden aangetoond tussen de beweerdelijk geleden schade en het gestelde schadeveroorzakende feit. Zie arrest Kalimijnen, punt 16. Het gaat hier om de autonoom uit te leggen causaliteit van art. 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis, niet om de kans van slagen van een op de onrechtmatige daad gebaseerde schadevordering ten gronde. VW houdt EHG-NL in de Duitse procedure aansprakelijk voor beweerdelijk door VW c.s. geleden schade als gevolg van het stopzetten van de leveringen door de dochtermaatschappijen. Zij verwijt EHG-NL in dit verband dat zij de dochtermaatschappijen heeft geïnstrueerd. De gestelde onrechtmatige gedraging van EHG-NL bestaat daarmee uit het (met de instructie) uitlokken van wanprestatie van de dochtermaatschappijen jegens VW c.s. Voor het op grond van art. 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis vereiste causaal verband volstaat dat de instructie van EHG-NL een noodzakelijke voorwaarde heeft gevormd voor de staking van de leveringen aan VW c.s. die beweerdelijk schade heeft veroorzaakt bij VW c.s. Zie arrest Kolassa, punt 52, en HvJ EG 5 februari 2004, ECLI:EU:C:2004:74 (DFDS Torline), punt 34. Partijen zijn het erover eens dat EHG-NL op 1 augustus 2018 de dochterondernemingen heeft geïnstrueerd om alleen aan VW c.s. te leveren bij vooruitbetaling of zekerheidsstelling (zie onder 3.3). Niet in geschil is dat dit een onder de leveringsovereenkomsten tussen de dochtermaatschappijen en VW c.s. toelaatbare voorwaarde is. Daarmee is niet voldaan aan het bij toepassing van art. 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis vereiste causaal verband tussen deze instructie en de beweerdelijke schade van VW c.s. De door EHG-NL betwiste suggestie van VW dat EHG-NL vanwege de verwijzing naar de instructie door de dochtermaatschappijen bij het stopzetten van de leveringen, een nadere instructie moet hebben gegeven om de leveringen geheel stop te zetten, is onvoldoende concreet om te kunnen dienen als aanknopingspunt voor bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam als plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt in de zin van art. 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis.
4.9
De onder b) gevorderde verklaring voor recht dat VW het Key Points Paper niet geldig heeft ontbonden, vernietigd c.q. opgezegd, strekt ertoe vast te stellen dat de Key Points Paper onverkort geldt. EHG-NL stelt dat zij deze vordering heeft ingesteld in het kader van haar materiële verweer tegen de op onrechtmatige daad gebaseerde vordering van VW in de Duitse procedure. Deze context van een onrechtmatige daadsactie waarin EHG-NL zich wenst te beroepen op de onder b) gevorderde verklaring voor recht, neemt niet weg dat de Key Points Paper aan deze vordering ten grondslag ligt. Vordering b) houdt dan ook verband met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van art. 7 lid 1 Verordening Brussel I-bis. Deze bepaling biedt echter geen grondslag voor bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam omdat gesteld noch gebleken is dat enige verbintenis – waaronder dus ook de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt – voorvloeiend uit de Key Points Paper in Amsterdam is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Er is naar het oordeel van het hof geen andere in aanmerking komende grondslag voor bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam om kennis te nemen van deze vordering.
4.1
De vorderingen c) en d) bouwen voort op de vorderingen a) en b). Voor zover deze vorderingen verband houden met de gestelde onrechtmatige instructie van EHG-NL delen zij het lot van vordering a) en voor zover zij verband houden met de geldigheid van de Key Points Paper delen zij het lot van vordering b). De rechtbank Amsterdam is niet bevoegd kennis te nemen van deze vorderingen.
4.11
De slotsom luidt dat de rechtbank Amsterdam zich terecht onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van EHG-NL. De grieven leiden niet tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van EHG-NL in de kosten in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt EHG-NL in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van VW begroot op € 881,71 aan verschotten en € 3.342,- voor salaris en op € 173 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, A.L.M. Keirse en A.E. Oderkerk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.