Conclusie
1.Inleiding
2.Waar het in cassatie om gaat
3.Het middel
NJ2016/117 m.nt Schalken, waarnaar ook door het hof in de onderhavige zaak is verwezen, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het niet tijdig instellen van hoger beroep door de raadsman (of vertegenwoordiger) aan de verdachte wordt toegerekend. Dat geldt ook indien de raadsman – al dan niet voor het verstrijken van de rechtsmiddeltermijn – bij de verdachte het vertrouwen heeft gewekt dat het hoger beroep (tijdig) is ingesteld. Een dergelijke termijnoverschrijding is dus, in de regel, niet verontschuldigbaar. De Hoge Raad overweegt:
Czekalla/Portugalen
Andreyev/Estonia. [12] In de eerstgenoemde zaak had de raadsvrouw van de klager, een Duits staatsburger, een cassatieschriftuur tijdig ingediend, maar voldeed die schriftuur niet aan alle door de Portugese wet gestelde eisen: “
the grounds of appeal had not been satisfactorily explained. The appeal contained no submissions and did not indicate in what way the legal provisions whose breach it alleged should have been interpreted and applied” (par. 20). Czekalla werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep. Centraal stond in deze zaak dat aan de raadsvrouw niet de gelegenheid was geboden vormverzuimen in de schriftuur te herstellen.
the State cannot be held responsible for any inadequacy or mistake in the conduct of the applicant’s defence attributable to his officially appointed lawyer” (par. 60). Maar “
in certain circumstances negligent failure to comply with a purely formal condition cannot be equated with an injudicious line of defence or a mere defect of argumentation. That is so when as a result of such negligence a defendant is deprived of a remedy without the situation being put right by a higher court. It should be pointed out in that connection that the applicant was a foreigner who did not know the language in which the proceedings were being conducted and who was facing charges which made him liable to – and indeed led to – a lengthy prison sentence” (par. 65). Het EHRM oordeelde dat sprake was van een schending van art. 6 lid 3 onder c EVRM, omdat “
the officially appointed lawyer’s failure to comply with a simple and purely formal rule when lodging the appeal on points of law to the Supreme Court[…] was a ‘
manifest failure’
which called for positive measures on the part of the relevant authorities. The Supreme Court could, for example, have invited the officially appointed lawyer to add to or rectify her pleading rather than declare the appeal inadmissible.” (par. 68)
Andreyev/Estoniaging het om een verzuim van de raadsman van de verdachte om tijdig cassatieberoep in te stellen. Onder Ests recht kon enkel de raadsman cassatieberoep instellen. Zoals gezegd had de raadsman verzuimd dit beroep in te stellen, werd geen nieuwe termijn gesteld voor het instellen van een cassatieberoep en waren de mogelijkheden voor het heropenen van de zaak beperkt en hoe dan ook niet gelijk te stellen aan een reguliere behandeling in cassatie (par. 74-76). Het EHRM overwoog dat “
although the applicant was given State legal aid for filing an appeal with the Supreme Court, and despite the fact that he did everything that could have been expected for his part, the failure of his legal-aid lawyer to duly perform his duties and the lack of any subsequent measures to adequately remedy the situation deprived the applicant of his right of access to the Supreme Court. There has therefore been a violation of Article 6 § 1 of the Convention” (par. 77-78).
Alvarez Sánchez/Spain), waarin de twee raadslieden, die waren aangesteld om voor de wegens moord veroordeelde verdachte een zogenoemd amparo-beroep bij het Spaanse Constitutioneel Hof in te dienen, de daarvoor geldende beroepstermijn overschreden. Het beroep werd om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Het EHRM wees de klacht daarover als zijnde “
manifestly ill-founded” af. Het Straatsburgse hof hield er rekening mee dat de klager gedurende de gehele strafzaak bijstand had van officieel aangestelde vertegenwoordigers, dat de strafzaak van de klager in zowel eerste aanleg als in hoger beroep was onderzocht, dat het niet ging om de toegang tot een rechter met de bevoegdheid om de beoordeling van de feiten en het bewijsmateriaal door de eerdere feitelijke instantie te toetsen maar om de toegang tot een constitutioneel hof met een werkachterstand vanwege het overmatige gebruik van amparo-beroepen en dat het niet aan dit hof was om de geldigheid van de veroordeling of de duur van de opgelegde straf te heroverwegen maar om te beoordelen of het recht op een eerlijk proces en het vermoeden van onschuld in acht waren genomen. Het EHRM oordeelt dat “
in the instant case, the allegations that the officially assigned attorney deprived the applicant of his right to effective legal assistance through negligence are not such as to engage the State’s responsibility directly and immediately, although they may possibly provide grounds for the applicant to bring an action for damages against that lawyer for professional misconduct.” [13]
in the case of a manifest failure by counsel appointed under the legal aid scheme, or in certain circumstances a privately paid lawyer, to provide effective representation, Article 6 § 3 (c) of the Convention requires the national authorities to intervene”. [14] Nu de autoriteiten in
Alvarez Sánchez/Spainniet gehouden waren om de fout van de raadsman te verontschuldigen, impliceert een fatale overschrijding van een rechtsmiddeltermijn door een raadsman – misschien enigszins contra-intuïtief – kennelijk nog niet zonder meer dat sprake is van een “
manifest failure”.
Czekalla/Portugaleen belangrijk punt is dat het verzuim van de raadsvrouw betrekking had op een “
simple and purely formal rule”, is het nuttig hier ook nog stil te staan bij de rechtspraak van het EHRM over de termijn die geldt voor indiening van een klacht bij het Hof zelf en in verband daarmee de volmacht voor een raadsman (“
power of attorney or written authority to act”). Het EHRM overweegt daarover in de zaak
Kaur/The Netherlandsonder meer: [15] “
12. The purpose of the six-month rule [16] is to promote security of law, to ensure that cases raising Convention issues are dealt with within a reasonable time and to protect the authorities and other persons concerned from being under any uncertainty for a prolonged period of time[…]
.15. It would clearly run contrary to the purpose of the six-month rule as set out above (paragraph 12) if Convention proceedings could be instituted on behalf of purported applicants who did not confirm to the Court for an unexplained and unlimited length of time their wish for those proceedings to be set in motion on their behalf. In addition, against the background of the Court’s current overload and the fact that a large number of applications raising serious issues on human rights are pending, it can no longer be expected of the Court that it deal with the merits of cases in which time-limits set for the purpose of submitting an authority form are exceeded without an extension having been sought and an explanation provided for the delay incurred in complying with this very simple yet crucial procedural requirement”.
Post/The Netherlandsoverweegt het EHRM dat “
in the absence of any indication whatsoever whether and, if so, why in the present case it would have been impossible for the applicant or her representative to respect this very simple yet crucial procedural requirement to submit a power of attorney within the six months’ period fixed for this purpose, the Court cannot but conclude that the case must be rejected for want of an “applicant” for the purposes of Article 34 of the Convention”. [17]
Czekalla/Portugal, ook omdat daaruit in beginsel volgt dat een “
failure to comply with a purely formal condition” van toepassing is op situaties waarin het niet gaat om “
an injudicious line of defence or a mere defect of argumentation”. Een termijnoverschrijding is daarmee echter nog niet meteen ook een “
manifest failure”, waarbij de staat gehouden is om in te grijpen door de overschrijding bijvoorbeeld te verontschuldigen. Voormelde rechtspraak illustreert bovendien dat het EHRM de klachttermijn fataal acht wanneer klagers onvoldoende hebben gedaan om binnen de termijn aan de gestelde vereisten te voldoen. [18] Met andere woorden, verdachten zijn medeverantwoordelijk voor de realisering van de voor hen beschikbare rechtsbescherming. Alleen wanneer het voor de klager of diens vertegenwoordiger onvoldoende mogelijk was om zich aan de toepasselijke termijn te houden, zal die termijn kennelijk niet steeds fataal mogen zijn en moet een mogelijkheid tot herstel van de overschrijding worden geboden. Voor de beoordeling of dit het geval is kunnen de capaciteiten van de verdachte, hetgeen er voor de verdachte op het spel staat en de aard van de beroepsprocedure van belang zijn.
Czekalla/Portugalen
Andreyev/Estoniavan het EHRM. [19] Niet wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof in het licht van de onder 3.8-3.12 besproken rechtspraak van de Hoge Raad zou getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, ontoereikend zou zijn gemotiveerd en/of onbegrijpelijk zou zijn. [20]
Czekalla/Portugalen
Andreyev/Estoniamerk ik meteen op dat daaruit mijns inziens niet volgt dat het hof was gehouden de termijnoverschrijding bij het instellen van het hoger beroep te verontschuldigden. [21]
Czekalla/Portugalis relevant dat het er daarin om gaat dat een door de raadsvrouw tijdig ingediende schriftuur niet voldeed aan alle door de wet gestelde eisen en dat geen gelegenheid werd gegeven voor herstel. Het betrof volgens het EHRM een “
simple and purely formal rule” en het verzuim kon eenvoudig worden gerepareerd door het gunnen van een extra termijn. Hoewel ook een beroepstermijn als een simpele en puur formele regel kan worden aangemerkt, is deze toch van enigszins andere aard en gewicht dan vereisten die aan een schriftuur worden gesteld. Termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen zijn van openbare orde, zo volgt onder meer uit het onder 3.5 aangehaalde arrest HR 28 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9983,
NJ1995/500. m.nt. Schalken, r.o. 5.3. Dat houdt volgens A-G Knigge verband “met de omstandigheid dat de onherroepelijkheid van een rechterlijke beslissing ondubbelzinnig moet kunnen worden vastgesteld ten behoeve van de rechtszekerheid en de uitvoerbaarheid van beslissingen. Dat argument is niet aan de orde in gevallen waarin tijdig een rechtsmiddel is aangewend, maar het beroepsschrift gebreken vertoont”. [22] Ook wanneer men een beroepstermijn als een simpele en puur formele regel aanmerkt, hoeft dat reeds daarom nog niet te betekenen dat de staat gehouden is om aan de verdachte de mogelijkheid te bieden om het verzuim te herstellen.
Andreyev/Estonia. Het bijzondere kenmerk van die zaak is immers – zoals de Hoge Raad ook in het onder 3.11 geciteerde arrest HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:16,
NJ2016/117 m.nt Schalken naar voren brengt – dat het door de raadsman tardief ingestelde rechtsmiddel rechtens niet door de verdachte zelf kon worden aangewend. Bovendien biedt de onder 3.16 genoemde zaak
Alvarez Sánchez/Spain– hoe specifiek die ook is nu het daarin gaat om een amparo-beroep bij een constitutioneel hof – een positieve bevestiging dat het verzuim door een raadsman om een rechtsmiddel tijdig in te stellen niet per se hoeft te worden verontschuldigd.
Czekalla/Portugalen
Andreyev/Estoniavolgt dat de rechter aan de persoonlijke omstandigheden c.q. marginale positie van de verdachte (een bepaald) gewicht moet toekennen in het geval dat een raadsman tardief hoger beroep heeft ingesteld. De vraag is dan of deze omstandigheden, waaronder meer specifiek de capaciteiten van een verdachte, een beletsel kunnen zijn om het verzuim van een raadsman om tijdig hoger beroep in te stellen voor risico van de verdachte te laten komen.
Czekalla/Portugalhecht het EHRM belang aan de volgende twee omstandigheden: (i) dat de klager een buitenlander was die de procestaal niet kende en (ii) dat de klager tot een lange gevangenisstraf was veroordeeld (achttien jaren). [23] In het arrest komt niet aan de orde of ook gewicht kan toekomen aan andere (persoonlijke) omstandigheden, zoals de omstandigheden die in de onderhavige zaak spelen. Nu een taalprobleem relevant kan zijn valt mijns inziens echter moeilijk in te zien waarom bij de afweging of het termijnverzuim mag worden hersteld, geen rekening zou hoeven te worden gehouden met eventuele andere beperkingen van de capaciteiten van de verdachte om het rechtsmiddel tijdig zelf aan te wenden.
Czekalla/Portugaleen belangrijk punt is dat de verdachte “
was utterly dependent on his lawyer”. [27] Van een dergelijke afhankelijkheid was ook sprake in
Andreyev/Estonia, terwijl het EHRM ook in verband met de klachttermijn voor de eigen procedure de lat hoog legt met het kennelijke criterium dat het onmogelijk voor de klager (“
impossible for the applicant”) moet zijn geweest om zich aan het termijnvereiste te houden. [28] Capaciteitsbeperkingen bij de verdachte zullen zo bezien dus moeten meebrengen dat hij niet zelf in staat kan worden geacht de tijdige aanwending van het rechtsmiddel te realiseren. Juist bij het aanwenden van een rechtsmiddel zal mijns inziens minder snel dan in andere gevallen kunnen worden aangenomen dat de verdachte dat niet zelfstandig kon. Termijnen zijn – in tegenstelling tot bijvoorbeeld specifieke cassatietechnische regels over de substantiëring van klachten in een cassatieschriftuur – op zichzelf eenvoudig te begrijpen voor zowel juristen als niet-juristen. Bovendien mag in beginsel van een verdachte worden verwacht dat deze beseft tijdig hoger beroep in te moeten stellen. [29]
Andreyev/Estonia. Van doorslaggevende betekenis voor de conclusie van het EHRM dat de klager “
did everything that could have been expected for his part” is dat het door de raadsman tardief ingestelde rechtsmiddel in die zaak rechtens juist niet door de verdachte zelf had kunnen worden aangewend. In de overwegingen van het hof ligt naar mijn mening voldoende besloten dat de verdachte in de onderhavige zaak niet alles heeft gedaan wat van haar mocht worden verwacht en dat uit
Andreyev/Estonianiet valt af te leiden dat dit wel het geval zou zijn.
Czekalla/Portugalmaakt dit niet anders. Ook in die zaak gaat het om een wezenlijk andere situatie. Naast hetgeen daarover al naar voren is gebracht in de bespreking onder 3.23, is een belangrijk verschil dat in
Czekalla/Portugalsprake was van een “
lengthy prison sentence” van achttien jaren waaraan het hof veel betekenis toekent in zijn uitspraak. In de onderhavige zaak is de verdachte veroordeeld tot kort gezegd zes maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk.