Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
13 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep omdat zij de termijn voor het instellen van hoger beroep had overschreden. De verdachte had het verstekvonnis van de rechtbank op 10 maart 2020 betekend gekregen, maar stelde pas op 10 juli 2020 hoger beroep in, wat meer dan de wettelijk toegestane termijn van veertien dagen overschreed. De verdediging voerde aan dat deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar was, omdat de verdachte zich in een moeilijke periode bevond, onder andere door het overlijden van haar moeder en de zorg voor haar vader. Het hof oordeelde echter dat er geen bijzondere, niet aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar maakten. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het hof niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het hof, waarbij ook wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar dat hieraan geen rechtsgevolg wordt verbonden.