ECLI:NL:PHR:2025:568

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
23/01452
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen opzettelijk aanwezig hebben van hasj en bewijsvoering omtrent wetenschap van de verdachte

In deze zaak gaat het om de verdachte, geboren in 1996, die door het gerechtshof 's-Hertogenbosch is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. De zaak betreft de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid hasj in de woning van de verdachte, die samen met zijn moeder in de woning verbleef. De verdachte heeft de tassen met hasj van de schuifpui naar de slaapkamer verplaatst, maar ontkent wetenschap te hebben gehad van de inhoud. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet wist dat er hasj in de tassen zat, maar het hof heeft deze verweren verworpen. Het hof concludeert dat de verdachte, gezien de omstandigheden, wetenschap had van de aanwezigheid van de hasj. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de redelijke termijn voor de uitspraak is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de opgelegde taakstraf en vervangende hechtenis.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01452
Zitting20 mei 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
Bij arrest van 7 april 2023 [1] heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 februari 2021 – voor zover in hoger beroep aan de orde – bevestigd met overname en aanvulling van gronden. De rechtbank heeft de verdachte wegens "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 23/01433. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van hasj. Het middel richt zich op het bewijs van de wetenschap van de verdachte van de aanwezigheid van de hasj.
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat hij:
“op 24 maart 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 57361 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

10.1
Het proces-verbaal van bevindingen nader onderzoek IBNdrugs, pagina 18 tot en met 21 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 24 maart 2015 werd in een woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] een hoeveelheid drugs aangetroffen.
Locatie 1
In een slaapkamer, aangeduid als slaapkamer 1, werd een drietal bigshoppers aangetroffen waarin een hoeveelheid softdrugs (hasj) opgeborgen was. De geperste blokken waren voornamelijk per 8 stuks verpakt in luchtdicht plastic. Totaal 56030 gram.
Van bovengenoemde aangetroffen softdrugs (locatie 1) is een drugstest uitgevoerd waarvan tevens een monster is afgenomen en veiliggesteld door een gecertificeerde medewerker van de Politie Zeeland-West-Brabant. Hieruit bleek dat de uitgevoerde test positief reageerde op hasj. Van bovengenoemde softdrugs (locatie 1) is een monster afgenomen met als kenmerk AADK6411 NL. De drugs zijn verpakt en geregistreerd onder goednummer PL2000-20141677077-1324771, sealbag nummer 17655825.
Locatie 2
In een slaapkamer, aangeduid als slaapkamer 3, werd op een plank in een wandkast een plastic tas “EmTe” aangetroffen met daarin een vijftal geperste blokken softdrugs (hasj) verpakt in luchtdicht plastic. Totaal 510 gram.
Van bovengenoemde aangetroffen softdrugs (locatie 2) is een drugstest uitgevoerd waarvan tevens een monster is afgenomen en veiliggesteld door een gecertificeerde medewerker van de Politie Zeeland-West-Brabant. Hieruit bleek dat de uitgevoerde test positief reageerde op hasj. Van bovengenoemde softdrugs (locatie 2) is een monster afgenomen met als kenmerk AADK6413NL. De drugs zijn verpakt en geregistreerd onder goednummer PL2000-2014167077-1324775, sealbag nummer 17655824.
Locatie 3
In de woonkamer van de woonchalet (kast keukenblok woonkamerkant) werd een plastic tas “Plus” aangetroffen met daarin een achttal geperste blokken softdrugs (hasj) verpakt in luchtdicht plastic. Totaal 821 gram.
Van bovengenoemde aangetroffen softdrugs (locatie 3) is een drugstest uitgevoerd waarvan tevens een monster is afgenomen en veiliggesteld door een gecertificeerde medewerker van de Politie Zeeland-West-Brabant. Hieruit bleek dat de uitgevoerde test positief reageerde op hasj. Van bovengenoemde softdrugs (locatie 3) is een monster afgenomen met als kenmerk AADK6412NL. De drugs zijn verpakt en geregistreerd onder goednummer PL2000-2014167077-1324785, sealbag nummer 17655823.
In totaal werd er 56030 gram + 510 gram + 821 gram = 57361 gram (57,361 Kg) in beslag genomen.
De tweede foto op pagina 19 van voornoemd eind-proces-verbaal, behorende bij proces-verbaal van bevindingen nader onderzoek IBN drugs:
De rechtbank: waar te nemen is dat het zicht op de inhoud van de bigshoppers niet belemmerd wordt.
Het proces-verbaal drugstest, pagina 16 en 17 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens de doorzoeking in de woning [a-straat 1] te [plaats] , 24 maart 2015, werd op een drietal plaatsen hasj aangetroffen.
OMSCHRIJVING:
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
-ouderslaapkamer IBN nummer B.2.3.4: 542 plakken hasj, verpakt in plastic sealbags en vervolgens verpakt in zogenaamde bigshoppers. Totaal netto gewicht van 56030 gram;
- keuken IBN nummer B.2.4.16: 8 plakken hasj, verpakt in plastic sealbags en vervolgens verpakt in een plastic tas. Totaal netto gewicht van 821,5 gram;
- slaapkamer IBN B.2.7.17; 5 plakken hasj, verpakt in plastic sealbags en vervolgens verpakt in een plastic tas. Totaal netto gewicht van 510 gram.
Uit elke aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij verbalisant op 31 maart 2015 een representatief monster genomen dat werd gewaarmerkt zoals in de sporenlijst is vermeld.
Deze monsters werden ieder getest, waarbij gebruik werd gemaakt van MMC NARCOTEST Cannabis.
De test onder nummer B.2.3.4 gaf een POSITIEVE reactie, indicatief voor THC zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II, onderdeel b van de Opiumwet. Een monster van deze test is opgeslagen in de kluis met sin-nummer AADK6411 NL.
De test onder nummer B.2.4.16 gaf een POSITIEVE reactie, indicatief voor THC zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II, onderdeel b van de Opiumwet. Een monster van deze test is opgeslagen in de kluis met sin-nummer AADK6412NL
De test onder nummer B.2.7.17 gaf een POSITIEVE reactie, indicatief voor THC zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II, onderdeel b van de Opiumwet. Een monster van deze test is opgeslagen in de kluis met sin nummer AADK6413NL.
Het proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte] , pagina 265 en 266 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Wat kun je vertellen over verdovende middelen, welke wij hebben aangetroffen op [a-straat] ?
A: Het is bij mij binnen gevonden. Ik had het misschien niet aan moeten nemen. Ik heb er een zak uitgehaald en die heb ik na laten kijken of het wel of geen hasj was.
V: In slaapkamer 3 op [a-straat] , op de slaapkamer van [verdachte] , werd op een plank in de wandkast een plastic tas aangetroffen. In deze tas zat een 5-tal plakken hasj met het gewicht van 510 gram. Wat kun jij hierover verklaren?
A: Dat kwam uit die tassen, dat was wat ik net zei, wat ik eruit heb gehaald om te laten kijken wat het was. Dat zal ik daar wel weg gegooid hebben.
V: In de woonkamer in de kast van het keukenblok aan de zijde van de woonkamer werd een 8-tal plakken hasj aangetroffen met het gewicht van 821 gram. Wat kun jij hierover verklaren?
A: Dat zal ik wel uit die zakken getrokken hebben om te vergelijken. Dat komt in ieder geval allemaal uit die 3 zakken.
Het proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 339 en 340 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
O: Gedurende de doorzoeking werd in de voormalige slaapkamer van jouw vader (slaapkamer 1) circa 56 kilo hasj aangetroffen. Deze hasj was in pakketjes in plastic verpakt en zaten in zogeheten bigshoppers, grote boodschappentassen. Aan verdachte wordt een foto getoond met daarop de genoemde hasj. Deze foto zal bij dit proces-verbaal worden bijgevoegd als bijlage 9.
V: Waar komt deze hasj vandaan?
A: Die tassen heb ik van de voorkant van de schuifpui naar de slaapkamer gebracht. Het waren zware tassen.
V: Waar kwamen die tassen vandaan?
A: Vanuit de schuifpui. Mijn moeder zei dat ik die tassen in mijn vaders slaapkamer moest zetten. Ik heb die tassen opgepakt en naar de slaapkamer gebracht.
V: In slaapkamer 3 werd op een plank in de wandkast een plastic tas van Em-Te aangetroffen. In deze tas zat een 5-tal plakken hasj met het gewicht van 510 gram. Wat kun jij hierover verklaren? A: Die heeft mijn moeder daar neergelegd. En daar hebben we met zijn allen van zitten roken. Mijn eigen wiet lag in die kast. Dat weet ik ook.
V: Waar kwam die hasj vandaan?
A: Die heeft mijn moeder gepakt.
Het proces-verbaal van bevindingen uitwerken Opname Vertrouwelijke Communicatie, pagina 226 en 227 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
240315-173500 (opnametijd 05:00 minuten)
P= [betrokkene 1]
T= [verdachte]
S= [betrokkene 2]
03:16 P: De hasj daar? ja dat weet ik, ik wist niet wat ik ermee moest doen zat te twijfelen om de grafsteen ervan te betalen omdat ik het had aangeboden aan iemand en (Onverstaanbaar).
03:34 S: Bende van ellende.
03:35 T: Nee hun zijn bende van ellende!
03:37 [betrokkene 1] zegt, had het weg moeten douwen waar ik het toen weggedouwd heb op zolder, Onverstaanbaar
Opmerking verbalisant: [verdachte] praat er tegelijkertijd doorheen.
Het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] als getuige op de zitting van 4 februari 2021, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn zoon of vader heeft de hasjiesj van de poort naar mijn woning gebracht. Ik heb de tassen naar de slaapkamer geschoven. De tassen waren te zien. Ik heb de kranten eraf gehaald en heb gezien dat het hasjiesj was. Ik heb het laten testen. Ik denk dat het door mijn vader is getest. Ik ga ervan uit dat ik het door mijn vader heb laten testen en wij hebben ervan gerookt. Ik weet niet of mijn zoon (de rechtbank: verdachte) gerookt heeft. Het kan dat ik heb gezegd dat wat wij aan het roken waren uit de tas kwam. Het kan dat mijn zoon (de rechtbank: verdachte) wist van de hasjiesj. Als je binnen de slaapkamer komt, dan kun je de tassen zien staan. Ik heb ze toen opzij geschoven. Ik had de kranten eraf gehaald. Je had kunnen zien dat het hasjiesj was. Het was niet weggeduwd. Ik weet niet meer waar in de slaapkamer de tassen stonden, maar ik denk bij de deur. Ik weet niet of mijn zoon het gezien heeft. Hij sliep in de slaapkamer waar de hasjiesj is aangetroffen en de hasjiesj was te zien.”
2.4
Het hof heeft het namens de verdachte gevoerde bewijsverweer als volgt samengevat en verworpen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte geen enkele wetenschap had van de aanwezigheid van de tenlastegelegde hoeveelheid verdovende middelen en evenmin de beschikkingsmacht had over die verdovende middelen. Weliswaar heeft de verdachte de tassen versjouwd, maar dat betekent niet dat hij de inhoud van de tassen ook daadwerkelijk heeft gezien. Bovendien verrichtte alleen zijn moeder de handelingen met de hasj en verder niemand, aldus de raadsman. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren hun weerlegging vinden in de door de rechtbank voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen en de daarover in het vonnis weergegeven bewijsoverwegingen. Het hof bevestigt het vonnis in zoverre, zodat de verweren van de verdediging geen bespreking behoeven.
2.5
Het vonnis in eerste aanleg bevat de volgende – door het hof dus overgenomen – bewijsoverwegingen:

4.2 Het standpunt van de verdediging
[…]
Feit 2
Ook ten aanzien van dit feit bepleit de verdediging vrijspraak. Verdachte wist niet wat er in de tassen zat. Daarnaast waren de tassen afgedekt door dekens en/of kussens en ook op een later moment heeft verdachte niet meer in de tassen gekeken. Ten aanzien van de 510 gram refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[…]
Feit 2
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat verdachte de tassen met daarin de hasjiesj van de schuifpui naar de slaapkamer heeft versjouwd, dat de inhoud van de tassen zichtbaar was, dat verdachte in de slaapkamer sliep waar de tassen stonden, en dat iedereen in de woning (dus ook verdachte) ervan gerookt had. Voorts volgt uit de verklaring van de moeder van verdachte dat de apart aangetroffen 510 gram, waarover verdachte heeft verklaard dat hij daar weet van had, afkomstig is uit de betreffende tassen. Tot slot is verdachte deelnemer aan het OVC-gesprek, waarin zijn moeder zegt: dat zij "het weg had moeten douwen". Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, samen met zijn moeder, de beschikkingsmacht had over ongeveer 57 kilogram hasjiesj en dus dat hij die drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.”
2.6
De stellers van het middel menen dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hoeveelheden hasj in slaapkamer 1 en in de woonkamer en dat hij dus opzet op het aanwezig hebben daarvan heeft gehad. Daartoe voeren zij het volgende aan.
(i) Uit de verklaring van de verdachte dat hij de tassen heeft verplaatst, kan niet zijn wetenschap worden afgeleid van de daarin aanwezige hasj, omdat uit de voor het bewijs gebruikte verklaring van zijn moeder kan worden afgeleid dat zij pas nadat de desbetreffende tassen naar slaapkamer 1 waren gebracht de kranten van deze tassen heeft afgehaald. Uit het bewijs volgt niet dat de verdachte de inhoud van de tassen daadwerkelijk heeft gezien of geroken, of dat zijn moeder hem heeft verteld wat er in de tassen zat.
(ii) Dat de hasj die is aangetroffen in de kast van slaapkamer 3 daar door de moeder van de verdachte was neergelegd en dat zij met zijn allen daarvan hebben gerookt, is slechts redengevend voor de wetenschap van de verdachte van de 510 gram die in slaapkamer 3 is aangetroffen.
(iii) Het door de rechtbank tot het bewijs gebezigde OVC-gesprek is niet redengevend nu dit gesprek kennelijk pas plaats heeft gevonden nadat de hasj reeds inbeslaggenomen was en de verdachte hierover geïnformeerd en ondervraagd was.
(iv) Het hof heeft verder ten onrechte als bewijsmiddel aangemerkt de door zijn moeder afgelegde verklaring, inhoudende dat “het kan zijn dat mijn zoon wist van de hasjiesj” en “Ik weet niet meer waar in de slaapkamer de tassen stonden, maar ik denk bij de deur. Ik weet niet of mijn zoon het gezien heeft”, omdat deze delen van de verklaring niet redengevend zijn.
2.7
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van ‘aanwezig hebben’ van verdovende middelen als bedoeld in art. 3, aanhef en onder C, Opiumwet sprake is als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Voor de bewezenverklaring van ‘aanwezig hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Dit aanwezig hebben geldt als misdrijf wanneer wordt tenlastegelegd en bewezenverklaard dat sprake is van opzet (daaronder begrepen voorwaardelijk opzet) op dat aanwezig hebben. [2] Dat betekent dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid daarvan moet hebben aanvaard. [3]
2.8
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
(i) In een woning in [plaats] heeft de politie een hoeveelheid drugs aangetroffen. In ‘slaapkamer 1’ werd een drietal bigshoppers aangetroffen waarin een hoeveelheid hasj in geperste blokken was opgeborgen. Dit was in totaal 56.030 gram. In ‘slaapkamer 3’ werd op een plank in een wandkast een tas aangetroffen met daarin een vijftal geperste blokken hasj (totaal 510 gram). In de woonkamer (in de kast van het keukenblok aan de woonkamerkant) werd een tas aangetroffen met een achttal geperste blokken hasj (821 gram). Testen van afgenomen monsters uit de blokken gaven telkens een positieve reactie, indicatief voor THC.
(ii) De medeverdachte [medeverdachte] (de moeder van de verdachte) heeft verklaard dat haar zoon of vader de hasjiesj van de poort naar haar woning heeft gebracht, dat zij de tassen naar de slaapkamer heeft geschoven, dat de tassen te zien waren en dat zij de kranten eraf heeft gehaald. Zij heeft verklaard dat de verdachte sliep in de slaapkamer waar de hasjiesj is aangetroffen en dat de hasjiesj was te zien. Over de hasj in slaapkamer 3 en in de woonkamer verklaarde zij: “Dat komt in ieder geval allemaal uit die 3 zakken.”
(iii) De verdachte heeft verklaard dat hij de tassen van de schuifpui naar de slaapkamer heeft gebracht en dat het zware tassen waren. Verder verklaarde hij dat zijn moeder de plakken hasj in slaapkamer 3 had neergelegd en dat ze daar met zijn allen van hebben zitten roken. Op de vraag waar die hasj vandaan kwam, antwoordde de verdachte: “Die heeft mijn moeder gepakt.”
(iv) Op een foto in het dossier heeft het hof waargenomen dat het zicht op de inhoud van de bigshoppers niet wordt belemmerd.
2.9
Het hof heeft uit deze feiten onder meer afgeleid dat de verdachte de tassen met daarin de hasj van de schuifpui naar de slaapkamer heeft versjouwd, dat de inhoud van de tassen zichtbaar was en dat iedereen in de woning (dus ook de verdachte) ervan gerookt had.
2.1
In mijn ogen kon het hof op basis van de bewijsmiddelen oordelen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de hoeveelheden hasj in de woning in slaapkamer 1 en de woonkamer. Uit het bewijs volgt de verdachte met zijn moeder woonde of in ieder geval verbleef in deze woning. De verschillende hoeveelheden hasj waren niet verborgen, maar bevonden zich op locaties die voor elke bewoner van het huis toegankelijk waren. Dat vormt al een sterke indicatie voor de wetenschap van de verdachte. [4] Daar komt bij dat de verdachte naar eigen zeggen de drie in slaapkamer 1 aangetroffen tassen, die zwaar waren, zelf naar die slaapkamer had gesjouwd. Ten aanzien van de hasj in de kast in het keukenblok (in de woonkamer) is vervolgens van belang dat deze volgens de verklaring van de moeder van de verdachte afkomstig was uit deze tassen in slaapkamer 1, net als de hasj in de slaapkamer van de verdachte (slaapkamer 3). Het antwoord van de verdachte op de vraag waar de geperste blokken hasj in zijn slaapkamer vandaan kwamen, namelijk dat zijn moeder die had “gepakt”, duidt er ook op dat de verdachte wist dat er nog meer hasj in (geperste blokken in) de woning lag. Het bestreden oordeel van het hof lijkt mij dus meer dan voldoende gemotiveerd. Anders dan de stellers van het middel veronderstellen, is daarvoor niet vereist dat uit het bewijs rechtstreeks blijkt dat de verdachte de hasj heeft waargenomen of dat hem is verteld over de aanwezigheid daarvan.
2.11
Het middel klaagt verder nog dat het OVC-gesprek en onderdelen van de verklaring van de moeder van de verdachte, die voor het bewijs zijn gebruikt, niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Voor zover dat al het geval is, kan dit niet tot cassatie leiden. Gelet op het bovenstaande is de bewezenverklaring immers ook toereikend gemotiveerd als deze (onderdelen van de) bewijsmiddelen uit de bewijsmotivering worden weggedacht. De verdachte heeft hoe dan ook geen belang bij deze klachten. [5]

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering. [6] Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 20-000531-21.
2.Zie HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945, r.o. 3.3.1-3.3.2 en HR 11 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:225, r.o. 2.3.
3.Vgl. de conclusie van mijn ambtgenote Spronken van 3 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1248, onder 2.6.
4.Vgl. de conclusie van voormalig ambtgenoot Knigge van 24 mei 2016, ECLI:NL:PHR:2016:683, onder 6.7. Knigge merkt op “dat er iets bijzonders aan de hand is als de drugs niet voor de andere bewoners verborgen worden gehouden. Dat gegeven vormt een sterke indicatie dat alle bewoners op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de drugs.” Zie in deze zin ook de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Harteveld van 8 november 2016, ECLI:NL:PHR:2016:1404, onder 7.8. Harteveld zoekt in die zaak bij de beoordeling van het middel over het voorhanden hebben van een vuurwapen aansluiting bij de algemene ervaringsregel dat elke hoofdbewoner van een woning die toegang heeft tot alle vertrekken in die woning, bekend is met de aanwezigheid van de zich in die woning bevindende voorwerpen.
5.Zie de overzichtsarresten over de toepassing van art. 80a RO: HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146,
6.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.1.2, 3.1.3 en 3.2.