ECLI:NL:PHR:2025:429

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
25/00481
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en rechtsbijstand in Wvggz-zaak met telefonische deelname advocaat

In deze zaak, die betrekking heeft op de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), heeft de advocaat van de betrokkene voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de rechtbank laten weten dat hij wegens verblijf in het buitenland niet fysiek aanwezig kon zijn, maar telefonisch beschikbaar zou zijn om de betrokkene bij te staan. Tijdens de zitting lukte het echter niet om een telefonische verbinding met de advocaat tot stand te brengen. De betrokkene was wel aanwezig en heeft geen afstand gedaan van zijn recht op rechtsbijstand. Desondanks heeft de rechtbank de mondelinge behandeling voortgezet en het verzoek van de officier van justitie om een voortgezette zorgmachtiging toegewezen. Dit leidde tot een cassatieberoep, dat succesvol bleek. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had mogen doorgaan met de behandeling zonder de advocaat, aangezien er geen ondubbelzinnige afstand van het recht op rechtsbijstand was gedaan door de betrokkene. De Hoge Raad benadrukte dat in zaken die gaan om onvrijwillige opname van kwetsbare personen, afstand van rechtsbijstand niet te snel mag worden aangenomen. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/00481
Zitting11 april 2025
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene],
verzoeker tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. E.F.A. Linssen-van Rossum,
tegen
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Inleiding en samenvatting

In deze Wvggz-zaak heeft de advocaat van betrokkene aan de rechtbank voorafgaand aan de mondelinge behandeling meegedeeld dat hij wegens verblijf in het buitenland niet fysiek aanwezig kon zijn, maar dat hij zich beschikbaar zou houden om telefonisch deel te nemen aan de zitting om betrokkene bij te staan. Het is tijdens de mondelinge behandeling echter niet gelukt om een telefonische verbinding met de advocaat tot stand te brengen. Betrokkene zelf was wel aanwezig tijdens de zitting en heeft geen afstand gedaan van rechtsbijstand. Dit heeft de rechtbank er niet van weerhouden de mondelinge behandeling te voltooien en het verzoek van de officier van justitie om een voortgezette zorgmachtiging toe te wijzen. Het daartegen gerichte cassatieberoep slaagt.

2.Feiten en procesverloop

2.1
Betrokkene verblijft in een woonzorglocatie van de [instelling].
2.2
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam (hierna:
de rechtbank) van 27 november 2023 is ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 27 november 2024.
2.3
Op 18 oktober 2024 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een aansluitende zorgmachtiging te verlenen, voor de duur van twaalf maanden.
2.4
Dit verzoek is mondeling behandeld op 8 november 2024, in aanwezigheid van twee behandelaren en betrokkene. De advocaat van betrokkene was niet aanwezig. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.5
Het proces-verbaal vermeldt onder meer (cursivering in origineel):

De advocaat heeft op 8 november 2024 in de ochtend aan de rechtbank gevraagd of hij telefonisch bij de mondelinge behandeling aanwezig mag zijn. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de griffier twee pogingen gedaan om de advocaat op het door hem doorgegeven telefoonnummer te bereiken. Hierop krijgt de griffier geen gehoor en de receptie van zijn hotel kan de griffier niet doorverbinden. Door de griffier is gevraagd of de receptiemedewerker de advocaat kan vragen om de griffier terug te bellen. Hierop is geen contract tot stand gekomen.
R [rechter, A-G]:
stelt iedereen voor. Uw advocaat kan alleen telefonisch erbij zijn. We hebben hem geprobeerd te bellen, dat is nog niet gelukt. Als de advocaat terugbelt, dan praat ik hem bij. Kent u de behandelaars?
B [betrokkene, A-G]: zij kennen mij.
(…)
R: we moeten de zitting een beetje gaan afronden.
B: ik zou andere rechtszaak moeten doen met mr. Mascini.
De griffier doet nogmaals een poging om de advocaat telefonisch te bereiken, maar krijgt hem niet te pakken.
R: ik zie op dit moment geen andere optie dan de zorgmachtiging te verlengen. Ook omdat u geen andere mogelijkheden hebt om naartoe te gaan en wel zorg nodig hebt.
(…).”
2.6
Bij beschikking van 8 november 2024 [1] (hierna:
de bestreden beschikking) heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend met een looptijd tot en met 8 november 2025 voor verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie en het opnemen in een accommodatie.
2.7
Over de afwezigheid van de advocaat op de zitting vermeldt de bestreden beschikking:
“1.3. De mondelinge behandeling vindt plaats zonder de advocaat van betrokkene. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de advocaat de rechtbank meegedeeld dat hij wegens verblijf in het buitenland niet fysiek aanwezig kan zijn, maar dat hij zich beschikbaar zal houden om telefonisch deel te nemen. De griffier heeft voor aanvang en tijdens de mondelinge behandeling vergeefs meerdere pogingen gedaan om de advocaat te bereiken op het door hem opgegeven nummer. De griffier heeft bij de receptie van zijn hotel ook een telefoonnummer achtergelaten om tijdens de mondelinge behandeling terug te bellen; ook langs die weg is het niet gelukt om contact te krijgen met de advocaat.”
2.8
Namens betrokkene is op 10 februari 2025 – tijdig – cassatieberoep ingesteld.
2.9
De officier van justitie is niet verschenen in de procedure in cassatie.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank de mondelinge behandeling heeft voortgezet zonder aanwezigheid van de advocaat van betrokkene, terwijl er geen sprake was van een ondubbelzinnige afstand door betrokkene om zich ter zitting door zijn advocaat te laten bijstaan. Het tegendeel mag worden aangenomen, nu de advocaat de voorafgaand aan de zitting contact heeft opgenomen met de rechtbank en expliciet heeft verzocht om telefonisch aanwezig te zijn.
3.2
Ter toelichting wijst betrokkene onder andere op uitspraken waarin is geoordeeld dat niet te snel afstand van het recht op rechtsbijstand mag worden aangenomen. [2] Ook overigens was er in dit geval geen noodzaak om aan te nemen dat er geen andere optie restte dan de mondelinge behandeling af te ronden toen een tweede belpoging was mislukt, nu er ten tijde van de mondelinge behandeling nog ruim twee weken tot het aflopen van de bestaande zorgmachtiging (tot 27 november 2024). [3] Er was voldoende tijd voor een korte aanhouding.
3.3
Ook klaagt betrokkene dat zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is dat de rechtbank heeft gemeend de behandeling te kunnen voortzetten, terwijl betrokkene tijdens de behandeling heeft verwezen naar stukken die hij kennelijk van belang acht maar die niet bij de behandeling worden betrokken en evenmin door zijn advocaat kunnen worden toegelicht.
3.4
Het middel is terecht voorgesteld.
3.5
De zaak vertoont relevante parallellen met het geding dat heeft geleid tot een beschikking van de Hoge Raad van 2 juni 2023, waarnaar het middel verwijst. [4] De rechtbank Midden-Nederland had in die zaak een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel verleend, nadat op de mondelinge behandeling niet een advocaat was verschenen. De advocaat had verzocht de behandeling op een ander moment te plannen, waarbij zij geen beroep zou doen op een eventuele overschrijding van de beslistermijn. Tijdens de mondelinge behandeling antwoordde de betrokkene in die zaak op vragen van de rechtbank dat zij dacht dat het wel zonder advocaat kon en haar mentor stemde hiermee in. Het cassatiemiddel was gericht tegen de beslissing om de mondelinge behandeling doorgang te laten vinden en op het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel te beslissen zonder bijstand van een advocaat. [5]
3.6
De Hoge Raad vernietigde en overwoog hiertoe: [6]
“3.2 Uit art. 5 EVRM, alsmede uit de art. 1:7, aanhef en onder a, en 7:2 lid 3 Wvggz, volgt dat een betrokkene ter zake van een jegens hem genomen crisismaatregel en een verzoek tot voortzetting daarvan, recht heeft op rechtsbijstand door een advocaat.
3.3
De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat betrokkene afstand heeft gedaan van haar recht op bijstand door een advocaat. Het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand is als zodanig niet onverenigbaar met de Wvggz, noch met art. 5 EVRM. In zaken als de onderhavige, waarin het onder meer gaat om onvrijwillige opname in een accommodatie van veelal kwetsbare personen met een psychische stoornis, mag afstand van het recht op rechtsbijstand evenwel niet te snel worden aangenomen. Die afstand mag alleen dan worden aangenomen als de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen, die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand is omgeven met waarborgen die in verhouding staan tot het belang van het recht dat wordt prijsgegeven. [7]
3.4
De rechtbank heeft in de hiervoor in 2.3 weergegeven overweging vastgesteld dat betrokkene nadrukkelijk heeft uitgesproken dat de mondelinge behandeling doorgang kan vinden zonder aanwezigheid van haar advocaat, en dat haar mentor haar in dit standpunt heeft gevolgd. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (zie hiervoor in 2.2) is ten aanzien van de vraag of de zitting kon worden voortgezet zonder rechtsbijstand, geen andere uitlating van betrokkene opgetekend dan dat zij denkt dat het wel zonder advocaat kan. Uit die uitlating blijkt niet ondubbelzinnig dat betrokkene afstand doet van haar recht op bijstand door een advocaat. Bovendien heeft de rechtbank niet kenbaar onderzocht of betrokkene, mede gelet op haar stoornis, haar wil op dit punt in vrijheid heeft kunnen bepalen. De vaststelling dat een nieuwe zitting forse stress zou veroorzaken bij betrokkene rechtvaardigde evenmin zonder meer de beslissing om de behandeling van het verzoek voort te zetten zonder rechtsbijstand voor betrokkene. Het middel slaagt dan ook.”
De Hoge Raad bouwde hier voort op rechtspraak onder de Wet Bopz. [8]
3.7
De zojuist geciteerde uitspraak betrof de voortzetting van een
crisismaatregel, maar het gegeven oordeel geldt evenzeer voor de voortzetting van een
zorgmachtiging. Ook dan heeft betrokkene immers recht op rechtsbijstand door een advocaat [9] en gaat het evenzeer om een machtiging tot onvrijwillige opname in een accommodatie van veelal kwetsbare personen met een psychische stoornis. Daarom mag ook bij voortzetting van een zorgmachtiging afstand van het recht op rechtsbijstand ‘niet te snel’ worden aangenomen.
3.8
Ten overvloede merk ik nog op dat het mijns inziens wel valt te billijken dat de rechtbank alvast met de mondelinge behandeling een aanvang heeft gemaakt na de eerste poging een telefoonverbinding met de advocaat tot stand te brengen, [10] nu op dat moment redelijkerwijs kon worden verwacht dat de telefonische verbinding met de advocaat op ene later moment alsnog tot stand zou komen en de advocaat dan door de rechter kon worden bijgepraat. Toen de rechtbank na enige tijd op het punt aankwam dat de zitting kennelijk moest worden afgerond [11] en de betrokkene op dat moment nog steeds niet kon worden bijgestaan, had zij echter moeten beslissen tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
3.9
Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven hoe de rechtbank, in het geval dat betrokkene tijdens de mondelinge behandeling wél zou zijn bijgestaan door zijn advocaat, had moeten omgaan met stukken die betrokkene voor de behandeling van belang achtte. [12]

4.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van 8 november 2024 van de rechtbank Rotterdam en tot terugwijzing van de zaak naar die rechtbank.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Schriftelijk uitgewerkt op 22 november 2024. Zie Rb. Rotterdam 8 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13794.
2.Procesinleiding, p. 2, verwijst naar HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:848, rov. 3.3.
3.Zie ook procesinleiding, p. 2.
4.HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:848,
5.HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:848, rov. 3.1.
6.HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:848, rov. 3.2-3.4.
8.Zie bijv. E. Plomp, ‘Kroniek rechtspraak Wet verplichte ggz en Wet zorg en dwang’,
9.Zo volgt uit art. 5 EVRM alsmede uit art. 1:7 lid 1, aanhef en onder a, art. 5:4 lid 1, aanhef en onder d, en art. 6:1 lid 1 Wvggz. Vgl. ook HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1837,
10.Vgl. ook HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1089,
11.Proces-verbaal, p. 5.
12.Vgl. procesinleiding, p. 2 onderaan.