Conclusie
advocaat: T.T. van Zanten
advocaten: S.F. Sagel en I.L.N. Timp
1.Inleiding en samenvatting
M.i. is het cassatieberoep tevergeefs voorgesteld en kan de bestreden beschikking in stand blijven.
2.Feiten
Artikel 1.14 Nevenwerkzaamheden
3. Voor het verrichten van nevenwerkzaamheden buiten werktijd wordt toestemming verleend, tenzij er sprake is van zwaarwegende bedrijfsbelangen. (...)
heeft mij nu gevraagd’ GenDx te adviseren/ondersteunen op meer strategische en soms ondernemingsrechtelijke zaken. Tegelijk meldde hij dat [betrokkene 4] ook Werknemer als adviseur zou willen inschakelen. [betrokkene 1] schreef verder dat [betrokkene 4] zowel aan hem als aan Werknemer aandelen in GenDx had aangeboden, maar dat dat nog verder uitgewerkt moest worden. [betrokkene 6] (voorzitter RvC) heeft op 27 maart 2018 geantwoord:
3.Procesverloop
op geen enkele wijze persoonlijk aandelen in Universitaire Spin-offs van uit de Universiteit Utrecht in bezit’ mogen hebben’, om bij Utrecht Holdings belangenverstrengeling te voorkomen. Werknemer heeft onder andere aangevoerd dat zijn leidinggevende en de RvC toestemming hebben gegeven voor het verkrijgen van aandelen in GenDx. Het hof overweegt dat Werknemer geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij af mocht gaan op de goedkeuring die [betrokkene 1] en de RvC hadden gegeven (rov. 4.40-4.42).
4.Bespreking van het cassatiemiddel
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat UU niet goed heeft toegelicht waarom uit het Excelbestand een tegenstrijdig belang van [betrokkene 1] zou blijken. Daarnaast rust op UU de stelplicht dat en vanaf welk moment [Werknemer] op de hoogte was van de notitie. [Werknemer] heeft gemotiveerd betwist dat hij daarover de beschikking had.
Op de zitting bij het hof zei hij dat die notitie pas boven water is gekomen in 2023 in het onderzoek van Deloitte ([Werknemer] noemde het ‘conceptbrief, maar doelt op de notitie). [Werknemer] heeft in dat verband gewezen op een e-mail van Deloitte van 4 mei 2023 waarbij hem de notitie is nagezonden.In dat licht heeft UU onvoldoende onderbouwd dat [Werknemer] voor die tijd al de beschikking had over de notitie en er kennis van heeft genomen.”
betrekking heeft op de waardebepaling van de aandelen van GenDX” en dat hieruit “
evenmin voldoende duidelijk [blijkt] hoe voor [Werknemer] zou zijn af te leiden dat [betrokkene 1] in beeld was als adviseur of (mogelijk) aandeelhouder”. Dat het hof deze constatering herhaalt in rov. 4.43, is niet onbegrijpelijk. Als uit de inhoud van het Excelbestand vóór 14 december 2017 niet voldoende duidelijk blijkt hoe voor Werknemer daaruit zou zijn af te leiden dat [betrokkene 1] in beeld was als adviseur of (mogelijk) aandeelhouder, dan geldt dat ook voor de periode vanaf 13 maart 2018. De inhoud van het Excelbestand is immers hetzelfde gebleven. Bovendien volgt uit rov. 4.43 dat het hof, anders dan het subonderdeel tot uitgangspunt neemt, de samenhang tussen de inkoopbrief en de notitie en het Excelbestand in de periode vanaf 13 maart 2018 wel heeft beoordeeld. In het oordeel van het hof ligt echter besloten dat, gelet op de inhoud van het Excelbestand, aan het Exelbestand in samenhang met de inkoopbrief en de notitie niet de betekenis toekomt die UU daaraan toekent. Dit feitelijke oordeel is niet onbegrijpelijk.
subonderdeel 1.2.1) wordt geklaagd dat het hof met het oordeel dat UU onvoldoende heeft onderbouwd dat Werknemer voor 4 mei 2023 al de beschikking had over de notitie en daar kennis van heeft genomen, de tweeconclusieregel heeft miskend. Het hof heeft namelijk ten onrechte de stellingen van Werknemer dat (i) de notitie niet in de Dropbox zat, maar pas in 2023 boven water is gekomen in het onderzoek van Deloitte en (ii) Werknemer niet op 13 maart 2018 kennis heeft genomen van de notitie, in zijn oordeel betrokken. Deze stellingen hadden eerder, en niet pas tijdens de mondelinge behandeling, moeten worden ingenomen.
subonderdeel 1.2.2) geklaagd dat het hof het in art. 19 Rv bedoelde beginsel van hoor en wederhoor heeft veronachtzaamd. Het oordeel van het hof is immers geheel gebaseerd op bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door Werknemer geponeerde stellingen waarop UU, gelet op het verloop van het partijdebat, niet bedacht hoefde te zijn en ten aanzien waarvan geldt dat niet van UU kon worden verwacht dat zij daarop direct zou responderen. Het was voor UU onmogelijk om ter zitting nader te onderbouwen dat de notitie wél in de Dropbox zat en Werknemer deze ook heeft ingezien. UU kan ook niet worden verweten dat zij dat niet op een eerder moment in de procedure heeft gedaan, omdat daarvoor – gelet op de stellingen van Werknemer in zijn beroepschrift – geen enkele aanleiding bestond.
“Het document is wel aan hem gericht en vast staat ook dat het is verzonden want het document is in de administratie van Utrecht Holdings aangetroffen.”[Werknemer] acht het van belang dat duidelijk wordt hóe en waar het document door UU in de administratie van UH is aangetroffen: als het bijvoorbeeld een mail is geweest aan - of op de PC stond van - (enkel) [betrokkene 1] , dan staat vast, dat [Werknemer] de brief inderdaad, zoals hij stelt, nooit heeft ontvangen, laat staan heeft kunnen zien. UU dient hier helderheid over te verschaffen en zo lang zij dat niet doet, kan niet aangenomen worden dat de brief aan [Werknemer] is verstuurd. [Werknemer] verzoekt het hof - mocht UU hier niet eigener beweging toe overgaan - UU te bevelen hier uitsluitsel over en inzage in te geven.”
heb de concept brief, waarover ik vorige week sprak in de dropbox folder gestopt. Ik heb de laatste paragraaf vandaag toegevoegd. Laat maar weten wat je hiervan vindt. In brief is geen rekening gehouden met scenario van doorverkoop van aandelen. Ik wil dat formeel ook scheiden. Overigens ben ik zeer positief gemotiveerd om jou als aandeelhouder er bij te krijgen, even bij [betrokkene 5] gesondeerd en ook hij is zeer positief. [Werknemer] erbij zou leuk zijn, maar dat hoeft niet per se als aandeelhouder. Misschien (ook) wel als (part time) werknemer ?. Kun jij mij jouw prive email adres toe sturen?”
“ik heb de concept brief, waarover ik vorige week sprak in de dropbox folder gestopt”.Het lijkt dus een stuk te zijn, dat afkomstig is van [betrokkene 4] . Dit document is verder duidelijk aan [betrokkene 1] gericht. Er wordt immers gesproken over
"je"en
"jij".Met die
"je"en
"jij"kan slechts [betrokkene 1] worden bedoeld, aangezien over [Werknemer] en [betrokkene 8] in de derde persoon enkelvoud wordt gesproken. Dat doet [betrokkene 4] uiteraard niet aan [Werknemer] zelf.
[betrokkene 4] shared "GenDx Inkoop" with you".Dit toont aan dat [Werknemer] vóór 13 maart 2018 geen toegang had tot die folder en dus (ten tijde van de exit van UMCUH uit GenDx) niet op de hoogte was van de brief van 22 november 2017 en van de daarin opgenomen berekeningen.”
Mr. Fonville:
Voorzitter:
Voorzitter:
' [Werknemer] erbij zou leuk zijn, maar dal hoeft niet.'Terwijl het altijd anders werd gepresenteerd.
Werknemer]:
Werknemer]:
Mr. Fonville:
een screenshot van het deskundigenrapportuit de Dropbox waar het om gaat. Dat is heel relevant. U ziet hier op welke data de documenten zijn gewijzigd. Het onderste document is de inkoopbrief en die is gewijzigd op 21 november 2017 om 15.16 uur. De vierde is ‘ik heb de conceptbrief.docx’ en dat is de notitie. Er staan ook Excels in, die [betrokkene 4] , [betrokkene 8] en [betrokkene 1] gebruikten om de instap te modelleren. Die documenten staan in de Dropbox. Op het moment dat hij 13 maart 2018 in de Dropbox kon, zag hij de notitie staan met de data waarop het is gewijzigd.
het officiële document. Wij hebben in beroepschrift aangeven dat we dat er zelf bij hebben gedaan om te laten zien dat het document 21 november 2017 is aangemaakt.
ben ik zeer positief gemotiveerd om jou als aandeelhouder er bij te krijgen, even bij [betrokkene 5] gesondeerd en ook hij is zeer positief’). Concrete overeenstemming over deelname op dat moment blijkt hier niet uit. [Werknemer] heeft terecht nog erop gewezen dat een echt aanbod tot deelname aan hem en [betrokkene 1] pas is gekomen in maart 2018 [A-G: voetnoot weggelaten] en dat pas in november 2018, dus bijna een jaar na de inkoopbrief en de notitie en na gesprekken over de prijs en de voorwaarden, daadwerkelijk aandelen in GenDx zijn gekocht. De inkoopbrief noch de notitie, noch de combinatie daarvan zijn daarom concreet genoeg om, samen met het tijdsverloop, in redelijkheid van [Werknemer] te verwachten af te zien van aandeelhouderschap of een melding te doen aan de RvC dat er een tegenstrijdig belang van [betrokkene 1] had gespeeld.”
overeenstemminghadden bereikt over de instap van [betrokkene 1] en Werknemer daarna.(…). Ook dat slaagt niet. [Werknemer] heeft pas op zijn vroegst kennis kunnen nemen van dit
gesteldetegenstrijdig belang op 13 maart 2018,toen hij toegang kreeg tot de Dropboxfolder. (…)”
overeenstemminghadden bereikt over de instap van [betrokkene 1] . Deze uitleg van stellingen, die is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en in cassatie slechts beperkt kan worden getoetst, is in cassatie onbestreden. Het hof respondeert in rov. 4.43, maar ook in rov. 4.44 op het door UU gestelde tegenstrijdige belang van [betrokkene 1] . De overweging in rov. 4.44 dat concrete overeenstemming over deelname niet blijkt uit de inkoopbrief en evenmin uit de notitie moet dan ook tegen deze achtergrond worden bezien. Het hof respondeert dus op de stellingen van UU dat sprake was van een tegenstrijdig belang van [betrokkene 1] ,
omdatal overeenstemming was bereikt over de instap. Daarvan is naar het oordeel van het hof niet gebleken. In rov. 4.44 kan niet worden gelezen dat Werknemer ondanks diens kennis van de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang bij [betrokkene 1] , pas een melding hoefde te doen zodra een concreet aanbod was gedaan aan [betrokkene 1] om aandeelhouder te worden in GenDx.
op 13 maart 2018geen melding hoefde te doen van een tegenstrijdig belang. UU heeft namelijk aan haar verwijt mede ten grondslag gelegd dat het aanbod van 13 maart 2018 reden had moeten zijn om melding te doen van een tegenstrijdig belang bij [betrokkene 1] , nu daaruit onder meer bleek dat het aanbod een tegenprestatie was voor (onder andere) het faciliteren van de uitkoop van UMCUH in GenDx en de inkoopprijs van [betrokkene 1] en Werknemer was gekoppeld aan de uitkooprijs van UNCUH, aldus de klacht.
de inkoopbrief noch de notitie, noch de combinatie daarvan concreet genoeg zijn om, samen met het tijdsverloop, in redelijkheid van Werknemer verwachten af te zien van aandeelhouderschap of een melding te doen aan de RvC dat er een tegenstrijdig belang van [betrokkene 1] had gespeeld’. Hieruit blijkt dat het hof van oordeel is dat, gegeven enerzijds het feit dat uit de bewuste stukken geen overeenstemming over deelname blijkt en anderzijds het tijdsverloop, in redelijkheid niet van Werknemer kon worden verwacht om voor 6 november 2018 een melding te doen aan de RvC dat sprake was van een tegenstrijdig belang bij [betrokkene 1] . Dat in redelijkheid niet van Werknemer kon worden verwacht om voor 6 november 2018 een melding te doen aan de RvC dat sprake was van een tegenstrijdig belang bij [betrokkene 1] , heeft het hof dus breder gemotiveerd dan de klacht suggereert.
overeenstemminghadden bereikt over de instap van [betrokkene 1] en dat Werknemer dit tenminste vanaf 13 maart 2018 wist. Daarna overweegt het hof dat Werknemer pas op zijn vroegst kennis heeft genomen van het gestelde tegenstrijdige belang op 13 maart 2018 toen hij toegang kreeg tot de Dropboxfolder waarin, volgens UU, de inkoopbrief, de notitie en het Excelbestand zaten. Kortom, het hof heeft, in rov. 4.43, de stellingen van UU zo uitgelegd dat het tegenstrijdige belang van [betrokkene 1] voor Werknemer had moeten blijken uit de inkoopbrief, die notitie en het Excelbestand. Deze onderdelen uit rov. 4.43 worden in cassatie niet bestreden. In rov. 4.44 bouwt het hof voort op de in rov. 4.43 gegeven, onbestreden, uitleg van de stellingen van UU. Reeds daarom faalt de klacht. Daarbij valt nog op te merken dat het hof wel oog heeft gehad voor de stellingen van UU dat het gedane aanbod een tegenprestatie was voor (onder andere) het faciliteren van de uitkoop van UMCUH in GenDx en de inkoopprijs van [betrokkene 1] en Werknemer was gekoppeld aan de uitkooprijs van UMCUH. Het hof heeft dit immers met zoveel woorden in rov. 3.16 als feit vastgesteld (zie onder 2.17 hiervoor) en in rov. 4.2 onder andere overwogen dat UU Werknemer niet verwijt dat hij aandelen GenDx voor een bepaalde waarde (en dus met de in rov. 3.16 genoemde kortingen) heeft ingekocht. Het hof heeft deze stellingen echter niet zo uitgelegd dat die door UU ten grondslag zijn gelegd aan een meldingsplicht van Werknemer. Dat is, gelet op de in de voetnoten genoemde vindplaatsen, niet onbegrijpelijk.
Daar komt bij dat niet duidelijk is gemaakt waarom [Werknemer] nog een mededelingsplicht over [betrokkene 1] zou hebben, als de inkoopbrief van 22 november 2017 in de administratie is aangetroffen en Utrecht Holdings er dus al over beschikte.”