Conclusie
1.Inleiding
in welke matede Gemeente tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele onderhoudsverplichtingen dan wel in strijd heeft gehandeld met de op de Gemeente rustende wettelijke onderhoudsverplichtingen. Tegen dit oordeel van het hof is het door [eiser] ingestelde principale cassatieberoep gericht. De Gemeente heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
2.Feiten
4. Bijzondere lasten en beperkingen.
3.Procesverloop
Rust er een onderhoudsplicht op de Gemeente?
oeversvan het aan hem verblijvende deel van het perceel te blijven onderhouden. Het voorgaande is in lijn met hetgeen is voorgeschreven in bijlage II behorend bij artikel 3.4 van het huidige Keurbesluit. Daarin is bepaald dat de onderhoudsplichtige van een secundaire watergang de ‘
gerechtigde’ is, ‘
tenzij anders bepaald in een (…) overeenkomst’ en ‘voor zover zijn eigendoms- of gebruiksrecht strekt’. Dit betekent dat iedere eigenaar voor zich, dus zowel de Gemeente als [eiser] , een eigen onderhoudsverplichting heeft ten aanzien van die slootdelen en oevers die hem in eigendom toebehoren. Anders dan [eiser] stelt, gaat het dus niet om een 100% of 50% onderhoudsverplichting van de Gemeente voor ‘de gezamenlijke’ sloten. In zoverre kunnen de in 4.2 onder (i) gevorderde verklaringen voor recht niet worden toegewezen. Het hof zal de vordering slechts toewijzen voor zover deze ziet op de slootdelen en oevers die in eigendom zijn van de Gemeente.
jaarlijksonderhoud verricht. De verklaring van [betrokkene 4] die [eiser] ter onderbouwing van zijn vordering in hoger beroep heeft ingebracht spreekt ook niet van een plicht tot jaarlijkse onderhoud, enkel van de wenselijkheid daarvan.
in welke matede Gemeente tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele onderhoudsverplichtingen dan wel in strijd heeft gehandeld met de op de Gemeente rustende wettelijke onderhoudsverplichtingen. [eiser] heeft namelijk proactief dat onderhoud zelf ter hand genomen nadat hij – naar eigen zeggen – vergeefs had aangeklopt bij de Gemeente. Zijn stelling dat dat onderhoud in de periode 2004-2019 telkens ook nodig was krachtens de geldende regelgeving heeft hij niet onderbouwd met foto’s, peilrapporten en/of bodemonderzoeken. Hij heeft daardoor onvoldoende toegelicht dat het destijds aan de Gemeente was om over te gaan tot het verwijderen van overmatige plantengroei, ongeremd groeiende planten, verlanding en drijfvuil, het instandhouden van de oeverbeschoeiing en/of het verwijderen van de oever van voorwerpen, materialen en werken die het onderhoud van water, oever en oeverbeschoeiing kunnen belemmeren of die de stabiliteit en ecologische toestand van de oeverzone kunnen aantasten. Ook heeft hij geen verzoek om handhaving ingediend bij het bevoegd gezag (het Waterschap). Hierdoor valt op dit moment niet meer vast te stellen in welke mate er daadwerkelijk achterstallig onderhoud was en – daarmee – in welke mate [eiser] schade heeft geleden. Dit gebrek in de onderbouwing van de vordering van [eiser] komt ook tot uiting in zijn brieven aan de Gemeente in de jaren 2007-2016. In die brieven heeft [eiser] nooit verzocht om een schadevergoeding in plaats van nakoming (in de zin van artikel 6:87 lid 1 BW), daargelaten dat het nog de vraag is of één of meer van die brieven als een ingebrekestelling hebben te gelden en de Gemeente daardoor in verzuim is geraakt. Ook valt uit die brieven niet af te leiden dát en in welke mate [eiser] kosten heeft moeten maken als gevolg van nalatig onderhoud door de Gemeente. Het valt dan ook niet meer na te gaan, ook niet door een deskundige, tot op welke hoogte de Gemeente in de jaren voor 2019 haar onderhoudsplicht heeft geschonden en daardoor schade heeft veroorzaakt aan [eiser] . In zoverre heeft [eiser] , door zijn proactieve optreden zonder voldoende documentatie daarvan wat betreft het onderhoud aan de sloten, het zichzelf onmogelijk gemaakt om te voldoen aan zijn stelplicht.
4.Bespreking van het principale cassatiemiddel
in welke mate” (cursivering door het hof) de Gemeente tekortgeschoten is in haar contractuele of wettelijke onderhoudsverplichtingen, (ii) de mogelijkheid van schade aannemelijk is, nu [eiser] , zoals het hof heeft vastgesteld in r.o. 4.6, proactief dat onderhoud zelf ter hand genomen heeft nadat hij (naar eigen zeggen) vergeefs had aangeklopt bij de Gemeente, en (iii) het hof deze schade niet zelf heeft begroot (omdat het zich daartoe niet in staat geacht heeft: “
Het valt dan ook niet meer na te gaan, ook niet door een deskundige, tot welke hoogte de Gemeente in de jaren voor 2019 haar onderhoudsplicht heeft geschonden en daardoor schade heeft veroorzaakt aan [eiser] .”).
Reeds daarom ligt het voor de hand (…)”), op zichzelf indiceert dat op enig moment of op meerdere momenten in die periode onderhoud aan de sloten door de Gemeente wel nodig was. Hierop wijst ook de verklaring van [betrokkene 4] die spreekt van de wenselijkheid van jaarlijks onderhoud (r.o. 4.5, slot).
subonderdelen 2.2, 2.4 en 2.5, elk gericht tegen r.o. 4.6, overweeg ik als volgt. Subonderdeel 2.2 houdt de klachten in dat het hof heeft miskend dat de rechter in de schadestaatprocedure de omvang van de schade moet schatten, indien deze omvang niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, en dat het hof met zijn overweging “
ook niet door een deskundige” het zogeheten prognoseverbod [5] heeft overtreden. Subonderdeel 2.4 behelst een motiveringsklacht en stelt dat het oordeel van het hof dat de Gemeente niet aansprakelijk is onbegrijpelijk is als dit oordeel (impliciet) berust op de gedachte dat het mogelijk is dat de Gemeente, hoewel zij vijftien jaar lang in het geheel geen onderhoud heeft verricht, in die periode ook geen onderhoud
hoefdete verrichten. Subonderdeel 2.5 klaagt dat het hof heeft blijkgegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot het oordeel te komen dat het antwoord op de vraag of de Gemeente tekortgeschoten is/onrechtmatig heeft gehandeld, afhangt van het antwoord op de vraag “
in welke mate” dit is gebeurd. Volgens het subonderdeel is dit oordeel althans onbegrijpelijk. Hieraan legt het subonderdeel ten grondslag dat de vraag in welke mate de onderhoudsverplichtingen niet zijn nagekomen, de vraag betreft naar schade en causaliteit en dat die vraag in volle omvang in de schadestaatprocedure aan de orde kan komen
achterstallig” onderhoud was, maar of de Gemeente in strijd heeft gehandeld met art. 2.36 van de AGV. Het hof heeft in r.o. 4.5 naar art. 2.36 AGV verwezen. Het subonderdeel citeert deze bepaling als volgt: “
om alle onderhoudsmaatregelen te nemen die nodig zijn om de goede staat en werking van de primaire en secundaire wateren, ondersteunende kunstwerken, bergingsgebieden, bergingsvoorzieningen en objecten en werken in, langs, boven en onder oppervlaktewater lichamen, te waarborgen met het oog op de belangen bedoeld in artikel 2.26 (oogmerken) en artikel 2.27.” Volgens het subonderdeel heeft het hof miskend dat in casu relevant is, niet of vast te stellen valt in welke mate er daadwerkelijk ‘achterstallig onderhoud’ was, maar of de Gemeente alle onderhoudsmaatregelen nam die nodig waren om de goede staat en werking van de in r.o. 4.6 (1e volzin) vermelde slootdelen en oevers te waarborgen.
achterstallig onderhoud” iets verderop in r.o. 4.6 slaan hierop terug.
met ingang van 30 november 2003, met uitzondering van 2019, tot heden”. Het subonderdeel wijst in dit verband op r.o. 4.2, aanhef, onder (ii). Het subonderdeel klaagt dat het hof hiermee zijn taak als appelrechter heeft miskend en dat r.o. 4.6 in zoverre onbegrijpelijk is gemotiveerd.
5.Bespreking van het incidentele cassatiemiddel
nietvoorwaardelijk ingesteld.
zich tevens op de wettelijke onderhoudsverplichting van de Gemeente [beroept] terwijl het niet voldoen aan die wettelijke onderhoudsverplichting een onrechtmatige daad jegens hem oplevert”, rechtens onjuist is, althans onbegrijpelijk gemotiveerd. In essentie klaagt het onderdeel dat het hof in strijd met art. 24 Rv buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden als het met “
die wettelijke onderhoudsverplichting” bedoeld heeft de onderhoudsverplichting zoals die volgt uit het Keurbesluit AGV. [eiser] zou deze onderhoudsverplichting niet aan zijn vordering ten grondslag hebben gelegd.
Verder stelt de Gemeente terecht dat de precieze inhoud van de onderhoudsplicht niet is neergelegd in de akte van ruiling. Hiervoor moet echter naar het oordeel van het hofen zoals de Gemeente betoogt, aansluiting worden gezocht bij de onderhoudsplichten die het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht – de formele waterbeheerder van deze sloten – stelt aan de onderhoudsplichtigen voor dit soort wateren.” De Gemeente klaagt in cassatie niet over de frase “
en zoals de Gemeente betoogt”. Aangenomen moet dan ook worden dat de Gemeente zelf heeft betoogd dat in het kader van de uitleg van de akte van ruiling op het punt van de onderhoudsverplichtingen aansluiting moet worden gezocht bij het genoemde Keurbesluit. Dit betekent dat niet aan de orde is dat het hof buiten de rechtsstrijd is getreden. Onbegrijpelijk is het oordeel van het hof evenmin.
niet bestreden [heeft] dat nalatigheid in deze verplichting een onrechtmatige daad jegens [eiser] zou opleveren”. Volgens het onderdeel is dit oordeel rechtens onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd, omdat [eiser] het handelen in strijd met het Keurbesluit niet aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd. Het hof is buiten de rechtsstrijd getreden. Het onderdeel verwijst in dit verband naar een aantal door de Gemeente in feitelijke instanties ingenomen stellingen.
alszou komen vast te staan dat de Gemeente in strijd met het Keurbesluit heeft gehandeld (op het punt van de onderhoudsverplichtingen),
daarmeesprake is van een onrechtmatige daad in de zin van art. 6:162 BW jegens [eiser] . Ik zie niet in hoe het hof hiermee buiten de rechtsstrijd is getreden. De stellingen van de Gemeente waar het onderdeel naar verwijst, duiden daar in elk geval niet op. Die stellingen betwisten slechts
datde Gemeente in strijd met het Keurbesluit heeft gehandeld. Die stellingen gaan dus niet over de vraag
ofhandelen in strijd met het Keurbesluit wel/niet een onrechtmatige daad oplevert. Dit betekent dat zowel de rechtsklacht als de motiveringsklacht faalt.
De Gemeente heeft niet betwist dat zij tussen 2004-2019, dus gedurende vijftien jaar, geen enkel onderhoud heeft verricht. Reeds daarom ligt het voor de hand om aan te nemen dat de Gemeente haar onderhoudsverplichtingen niet is nagekomen.”Het onderdeel doet een beroep op een zevental door de Gemeente in randnummer 70 van haar memorie van antwoord ingenomen stellingen. Uit deze stellingen volgt volgens de Gemeente dat zij wél gemotiveerd heeft betwist dat (i) zij tussen 2004 en 2019, dus gedurende vijftien jaar, geen enkel onderhoud heeft verricht en (ii) dat zij een op haar rustende contractuele onderhoudsverplichting niet is nagekomen, dan wel in strijd heeft gehandeld met een op haar rustende wettelijke onderhoudsverplichting. Het gaat om de volgende stellingen:
[het] reeds daarom voor de hand ligt om aan te nemen dat de Gemeente haar onderhoudsverplichtingen niet is nagekomen”, (ii) “
[d]aarmee echter nog niet vast[staat] in welke mate de Gemeente tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele onderhoudsverplichtingen dan wel in strijd heeft gehandeld met de op de Gemeente rustende wettelijke onderhoudsverplichtingen” en (iii) “
op dit moment niet meer [valt] vast te stellen in welke mate er daadwerkelijk achterstallig onderhoud was en – daarmee – in welke mate [eiser] schade heeft geleden” geen stand kunnen houden.
dat de Gemeente gehouden is het onderhoud te verrichten aan die delen van de sloten die tot haar eigendom behoren (met inbegrip van de aan haar in eigendom toebehorende oevers van die sloten)” en voor zover daarin is bepaald dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.