ECLI:NL:GHAMS:2024:581

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.307.829/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onderhoud van sloten door gemeente aan landgoedeigenaar

In deze zaak vordert de eigenaar van landgoed [X] schadevergoeding van de Gemeente [plaats] wegens vermeend nalatig onderhoud van sloten die grenzen aan zijn perceel. De eigenaar stelt dat de Gemeente op basis van een akte van ruiling uit 1981 en wettelijke verplichtingen verantwoordelijk is voor het onderhoud van deze sloten. De rechtbank heeft de vorderingen van de eigenaar afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de Gemeente inderdaad een onderhoudsplicht heeft voor de sloten die tot haar eigendom behoren, maar dat de eigenaar onvoldoende bewijs heeft geleverd van de schade die hij heeft geleden door het nalatig onderhoud. Het hof heeft de vorderingen van de eigenaar gedeeltelijk toegewezen, maar de meeste vorderingen afgewezen. De Gemeente is verplicht om het onderhoud van de sloten die tot haar eigendom behoren te verrichten, maar de eigenaar heeft niet aangetoond dat hij recht heeft op schadevergoeding voor de kosten die hij heeft gemaakt voor het onderhoud.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaak-/rolnummer : 200.307.829/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/697439/ HA ZA 21-166
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 maart 2024
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. L. Hennink te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE [plaats] ,
zetelend te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en de Gemeente genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat onder meer over de vraag of de Gemeente gehouden is om aan de eigenaar van een [plaats] landgoed een schadevergoeding te betalen voor kosten die de eigenaar stelt te hebben gemaakt voor het onderhoud van sloten rondom zijn landgoed die deels in eigendom zijn van de Gemeente.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 14 december 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 1 december 2021, onder bovenvermeld zaak- /rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de Gemeente als gedaagde.
Bij arrest van 29 maart 2022 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast, die heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022. Partijen hebben bij die gelegenheid geen overeenstemming bereikt over een minnelijke regeling.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens inhoudende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft, met wijziging van zijn eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad – zijn in het petitum onder a tot en met e genoemde vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding in beide instanties.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in, naar het hof begrijpt, de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof als uitgangspunt. Tegen rov. 2.7 is een grief gericht (grief I) en daarmee zal het hof hierna rekening houden. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellant] is vanaf 10 december 1999 eigenaar en beheerder van landgoed [X] (hierna: het landgoed), bestaande uit een perceel grond met daarop een landhuis, een koetshuis en de tuin, aan de [straatnaam] 319-320 te [plaats] . Het Landgoed is 2 hectare, 21 are en 80 centiare groot. Het Landgoed heeft een historische tuin- en parkaanleg langs de rivier de [naam rivier] . De bodem bestaat uit klei op veengrond. Het perceel wordt omringd door sloten, die het perceel afgrenzen van gronden van de Gemeente.
3.2
Op 8 mei 1981 is er een akte van ruiling gepasseerd tussen de vorige eigenaar van het landgoed, de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), en de Gemeente, waarbij stroken grond en stroken water tussen deze twee partijen in eigendom zijn geruild (hierna: akte van ruiling). In de akte van ruiling, waarin wordt verwezen naar een aan de akte gehechte kaart waarin een en ander is gearceerd, is onder meer het volgende opgenomen:
(…) Met betrekking tot deze overeenkomst van ruil is tussen partijen het volgende overeengekomen:
(…)
4. de Gemeente verplicht zich de met streeparcering aangeduide slootgedeelten vanaf heden te onderhouden en op diepte te houden, zulks door en voor haar rekening;
5. [naam 1] verplicht zich voor eigen rekening de oevers aan de zijde van het aan hem verblijvende gedeelte van het kadastrale perceel nummer 634, waarop gebouwd het buiten “ [X] ” te blijven onderhouden; (…)
Op de aan de akte gehechte kaart zijn delen van het perceel, te weten stroken water en grond, met diagonale lijnen gearceerd, waarover de legenda vermeldt: ‘Van [naam 1] naar gem [plaats] ’.
Daarnaast zijn er op de kaart delen van het perceel, te weten stroken grond, met geruite lijnen (kruisjes) bestreken, waarover de legenda vermeldt: ‘Van gem [plaats] naar [naam 1] ’.
3.3
Op 10 december 1999 is er een akte van koop en levering (hierna: koop- en leveringsakte) gepasseerd tussen [naam 1] en [appellant] , waarbij [appellant] het landgoed in eigendom heeft verkregen. In deze akte is onder paragraaf 4 onder andere het volgende opgenomen:
4. Bijzondere lasten en beperkingen.
(…)
4.2
Koper is bekend met:
(i) het bepaalde voorkomende in de hiervoor sub 3.(ii) vermelde titel van aankomst (deel 6735, nummer 66), luidende:
“4. de Gemeente verplicht zich de met streeparcering aangeduide slootgedeelten vanaf heden te onderhouden en op diepte te houden, zulks door en voor haar rekening;
5. [naam 1] verplicht zich voor eigen rekening de oevers aan de zijde van het aan hem verblijvende gedeelte van het kadastrale perceel nummer 634, waarop gebouwd het buiten “ [X] ” te blijven onderhouden; (…)
3.4
Tot 2004 heeft [appellant] over het onderhoud van de sloten contact gehad met de toenmalige parkbeheerder [naam 2] (hierna: [naam 2] ), zijn contactpersoon bij de Gemeente. Daarna is [naam 3] (hierna: [naam 3] ) bij de Gemeente aangesteld als nieuwe contactpersoon, maar daarmee heeft [appellant] geen contact gekregen.
3.5
[appellant] heeft overgelegd afschriften van brieven van hem aan de Gemeente. De door [appellant] overgelegde afschriften zijn gedateerd op 4 januari 2005, 5 oktober 2007, 27 oktober 2007, 7 mei 2009, 17 juni 2009 en 14 maart 2012 en telkens gericht aan [naam 3] .
3.6
In die brief van 27 oktober 2007 heeft [appellant] onder meer geschreven:
Reden om elkaar te zien is wat urgenter geworden, aangezien wij opnieuw zien dat de sloten tussen [park] en [X] gebaggerd moeten worden. Dit is noodzakelijk om een goede afwatering mogelijk te maken, noodzakelijk voor de precaire waterhuishouding van de buitenplaats en slechte toestand van een groot aantal bomen. Bij de overdracht van de gronden van het [park] aan de Gemeente [plaats] door de toenmalige eigenaar van [X] is bepaald dat onderhoud van de sloten voor rekening van de Gemeente zou komen. Vorige keer, toen DWR[hof: Dienst Waterbeheer en Riolering]
heeft gebaggerd, hebben wij, onterecht, het onderhoud voor onze rekening moeten nemen, bij uitblijven van enige reactie van zijde van de Deelgemeente. (…)
3.7
In de brief van 7 mei 2009 heeft [appellant] onder meer geschreven:
Nog steeds is het niet gelukt om contact met u te krijgen, terwijl we van de mensen in het [park] hebben vernomen dat u de aangewezen persoon bent inzake onderhoud [park] . In de afgelopen jaren hebben we u diverse malen benaderd (…) om concreet, onderhoud van de sloten tussen [park] en Buitenplaats [X] te bespreken, hetgeen dient te worden gepleegd door de Gemeente [plaats] . Tot 2004 is dit onderhoud keurig door de Gemeente ter hand genomen, echter vanaf 2005 heeft de Gemeente hieromtrent “niet thuis gegeven” en zagen wij ons genoodzaakt zelf het onderhoud te (laten) doen. (…)
Graag zou ik bovenstaande als goede buren bespreken.
Het is niet terecht dat de eigenaar van [X] voor dit onderhoud opdraait. (…) Reden voor ons om het onderhoud niet te willen laten wachten tot de Gemeente actie neemt. Ik zie uw reactie gaarne tegemoet.
3.8
In de brief van 17 juni 2009 heeft [appellant] geschreven:
Geachte heer [naam 3] ,
Wederom hebben wij geen enkele reactie van u ontvangen op onze brief van 7 mei jl., noch was u bereikbaar toen wij de Gemeente belden en berichten hebben achtergelaten.
Wij wijzen u erop dat onderhoud van de sloten dringend en noodzakelijk is en wij ons gedwongen zien om dit nu ten derden malen zelf te laten uitvoeren en betalen.
Mogen wij van u vernemen?
3.9
In de brief van 14 maart 2012 heeft [appellant] geschreven:
Geachte heer [naam 3] ,
Wederom doen wij een beroep op u met betrekking tot het schoonhouden en baggeren van de sloten tussen [X] en [park] . Niet alleen slibben de sloten snel dicht, ook wordt er allerhand afval in gegooid door bezoekers van het park.
Wij verzoeken u dringend zorg te dragen voor het onderhoud van de sloten; anders zien wij ons wederom genoodzaakt het onderhoud zelf ter hand te nemen.
3.1
Bij brief van 15 september 2016 gericht aan wethouder [naam 4] van de Gemeente heeft [appellant] onder meer geschreven:
Afstemming met de verantwoordelijken bij de Gemeente [plaats] , waaronder het [park] , blijkt bij herhaling voor ons niet mogelijk. (…) Concreet voorbeeld is dat in de erfdienstbaarheden is vastgelegd dat ¾ van de sloten rondom [X] door de Gemeente onderhouden dienen te worden, bij gebreke waarvan dit jarenlang op kosten van de eigenaar van [X] , ondergetekende, is gedaan. (…) Graag verzoek ik om een onderhoud met u (…)
3.11
Op 27 juli 2018 heeft [appellant] een brief gestuurd ter attentie van de heer [naam 5] (hierna: [naam 5] ), werkzaam bij de Gemeente [plaats] , afdeling Stadsparken – [park] , die onder meer als volgt luidt:
LAATSTE SOMMATIE VOOR RECHTSGANG
(…)
Zoals reeds aan u uiteengezet is er een lange geschiedenis van onbeantwoorde verzoeken en aanmaningen aan het [park] en Gemeente [plaats] (ook meermaals aan de heer [naam 3] , wijkmanager parken binnen rayon zuid [plaats] Stadsdeel Zuid) om te wijzen op de onderhoudsplicht van de watergangen tussen [X] en het [park] en de noodzaak om deze regelmatig te baggeren en te schonen.
Zoals ook aan u aangegeven kon in de voorgaande jaren 6 keer het baggeren en afvoeren van genoemde watergangen geen verder uitstel velen en heb ik de kosten van het baggeren en afvoeren voorgeschoten.
Na onze kennismaking en hernieuwde pogingen van Waternet (…), was er ook na het gesprek met u wederom geen enkele reactie of activiteit van zijde van het [park] /Gemeente [plaats] .
Er rest mij nu geen andere weg dan nu wederom de Gemeente [plaats] formeel aansprakelijk te stellen voor de gemaakte kosten, nog los van de schade, voortvloeiend uit de jarenlang voortdurende nalatigheid uit hoofde van haar onderhoudsplicht aan de watergangen tussen [X] en [park] , waarbij ik een rekening stuur voor drie van de zes keer dat deze watergang is gebaggerd en geschoond in het verleden.
Nogmaals sommeer ik het [park] /Gemeente [plaats] om binnen 6 weken aan te vangen met onderhoud/baggeren en afvoeren van genoemde watergangen en betaling van bijgesloten rekening voor 3 keer baggeren en afvoeren (de helft) bij wijze van schikking, bij gebreke waarvan er langs juridische weg tot invordering van alle, 6 keer baggeren en afvoeren (het dubbele) zal worden overgegaan, vermeerderd met de nu te maken bagger- en afvoerkosten van 2018. (…)
3.12
Bij e-mail van 14 september 2018 heeft een medewerker van de Gemeente aan de vertegenwoordiger van [appellant] onder meer geschreven:
Wij hebben het eea uitgezocht inzake de sloten rondom jullie perceel, deze sloten behoren inderdaad bij het [park] , de gemeente [plaats] zal dan ook het slootwerk van deze sloten op zich gaan nemen.
Wij gaan dit op de werkplanning zetten (…)
3.13
Eind 2019 heeft de Gemeente onderhoud aan de betreffende sloten verricht. In de jaren 2020, 2021 en 2022 heeft de Gemeente geen onderhoud verricht.
3.14
Bij brief van 15 september 2022 heeft de Gemeente aan [appellant] onder meer geschreven:
Het is duidelijk dat u met veel passie, inzet en middelen het onderhoud van [X] aanpakt. Dit heeft er inmiddels in geresulteerd dat het park een onderhoudsstatus heeft die wij in ons beleid (…) aanduiden als “top”. Wellicht zelfs als meer dan dat niveau.

4.Beoordeling

4.1
In eerste aanleg heeft [appellant] , kort samengevat, gevorderd dat de rechtbank de Gemeente veroordeelt tot betaling van:
(i) een schadevergoeding van, primair, € 195.856,08, vermeerderd met rente, dan wel, subsidiair, een zevental bedragen, in totaal neerkomend op een bedrag van € 106.112,92, met rente, dan wel, meer subsidiair, een door een deskundige vast te stellen bedrag, en
(ii) de buitengerechtelijke kosten.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met rente, en nakosten.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven op. Daarnaast heeft [appellant] zijn eis in hoger beroep gewijzigd.
4.2
In hoger beroep vordert [appellant] , naar het hof begrijpt:
( i) een verklaring voor recht ‘dat de gemeente gehouden is het onderhoud aan de gezamenlijke sloten voor 100% te verrichten op het niveau zoals wettelijk vereist’ dan wel, subsidiair, een verklaring voor recht ‘dat de gemeente gehouden is het onderhoud aan de gezamenlijke sloten voor 50% te verrichten op het niveau zoals wettelijk vereist’;
(ii) een verklaring voor recht ‘dat de gemeente tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele en/of wettelijke verplichting met ingang van 30 november 2003, met uitzondering van 2019, tot heden’;
(iii) een verklaring voor recht ‘dat [appellant] in plaats van de gemeente vanaf 30 november 2003 tot heden, het door de gemeente ten onrechte niet verrichte onderhoud heeft verricht op het niveau top’;
(iv) veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van ‘de schade die [appellant] heeft geleden ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van de gemeente en/of de onrechtmatige daad van de gemeente, vast te stellen door een deskundige, dan wel nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente’;
( v) veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten conform de Wet Normering Buitengerechtelijke Incassokosten.
4.3
Aan deze vorderingen heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij op eigen kosten zeven keer uitgebreide werkzaamheden aan de watergangen heeft laten uitvoeren, te weten het baggeren van de sloten tussen [X] en het [park] , terwijl de Gemeente dit op grond van de wet en haar contractuele verplichtingen had moeten doen. Hij verwijst in dit verband naar een grootboekoverzicht van zijn accountant waarin voor de jaren 2003, 2005, 2007, 2009, 2012, 2014 en 2016 bedragen zijn opgenomen onder de omschrijving baggeren c.q. schoonmaken c.q. werkzaamheden m.b.t. sloten of watergangen. De Gemeente heeft een onrechtmatige daad gepleegd dan wel is tekortgeschoten in de nakoming van de akte van ruiling door de onderhoudswerkzaamheden al die jaren na te laten, aldus [appellant] .
Rust er een onderhoudsplicht op de Gemeente?
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] zich jarenlang met grote mate heeft ingezet voor het onderhoud van het landschap van [X] . Dat blijkt ook duidelijk uit de brief van de Gemeente van 15 september 2022 (zie hiervoor, punt 3.14). Echter, de vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of er ten aanzien van sloten tussen het landgoed en het [park] een onderhoudsplicht op de Gemeente rust en, zo ja, wat die plicht inhoudt en ten aanzien van welke sloten/slootdelen. [appellant] beroept zich op de akte van ruiling en het feit dat het (kwalitatieve) recht op onderhoud op hem als nieuwe eigenaar is overgegaan. Hij beroept zich tevens op de wettelijke onderhoudsverplichting van de Gemeente terwijl het niet voldoen aan die wettelijke onderhoudsverplichting een onrechtmatige daad jegens hem oplevert. In hoger beroep heeft de Gemeente erkend dat er op haar, krachtens de akte van ruiling, ook jegens [appellant] een onderhoudsplicht rust met betrekking tot de gearceerde delen van de sloten zoals hiervoor omschreven in 3.2, dat wil zeggen de slootdelen die op de aan de akte van ruiling gehechte kaart zijn gearceerd met diagonale lijnen. Die delen zijn blijkens de tekening behorend bij de akte van ruiling destijds door [naam 1] aan de Gemeente overgedragen, en dus thans in eigendom van de Gemeente. De Gemeente heeft ook erkend dat zij op grond van het Keurbesluit verplicht is de sloten, voor zover deze zich op haar perceel bevinden, te onderhouden. Zij heeft niet bestreden dat nalatigheid in deze verplichting een onrechtmatige daad jegens [appellant] zou opleveren. Dat de Gemeente verplicht is de gearceerde slootgedeelten te onderhouden is ook bepaald in punt 4 van de akte van ruiling. Uit punt 5 van de akte van ruiling (zie hierover onder 3.2) blijkt verder dat [naam 1] , thans [appellant] , verplicht is voor eigen rekening de
oeversvan het aan hem verblijvende deel van het perceel te blijven onderhouden. Het voorgaande is in lijn met hetgeen is voorgeschreven in bijlage II behorend bij artikel 3.4 van het huidige Keurbesluit. Daarin is bepaald dat de onderhoudsplichtige van een secundaire watergang de ‘
gerechtigde’is, ‘
tenzij anders bepaald in een (…) overeenkomst’en ‘
voor zover zijn eigendoms- of gebruiksrecht strekt’. Dit betekent dat iedere eigenaar voor zich, dus zowel de Gemeente als [appellant] , een eigen onderhoudsverplichting heeft ten aanzien van die slootdelen en oevers die hem in eigendom toebehoren. Anders dan [appellant] stelt, gaat het dus niet om een 100% of 50% onderhoudsverplichting van de Gemeente voor ‘de gezamenlijke’ sloten. In zoverre kunnen de in 4.2 onder (i) gevorderde verklaringen voor recht niet worden toegewezen. Het hof zal de vordering slechts toewijzen voor zover deze ziet op de slootdelen en oevers die in eigendom zijn van de Gemeente.
4.5
Verder stelt de Gemeente terecht dat de precieze inhoud van de onderhoudsplicht niet is neergelegd in de akte van ruiling. Hiervoor moet echter naar het oordeel van het hof en zoals de Gemeente betoogt, aansluiting worden gezocht bij de onderhoudsplichten die het Waterschap [A.] , [B.] en [C.] - de formele waterbeheerder van deze sloten – stelt aan de onderhoudsplichtigen voor dit soort wateren. Deze zijn voor dit geval neergelegd in artikel 2.36 van de Keur [naam rivier] , [B.] en [C.] ( [ABC.] ) en artikel 3.4 van het huidige Keurbesluit, gelezen in samenhang met bijlage II en onder 1.2. In laatstgenoemde bepaling zijn wel degelijk meerdere concrete verplichtingen opgenomen voor de gerechtigde van de betreffende watergang, één en ander voor zover zijn eigendoms- of gebruiksrecht strekt. Deze verplichtingen omvatten onder meer het verwijderen van overmatige plantengroei, ongeremd groeiende planten, verlanding en drijfvuil, het instandhouden van de oeverbeschoeiing alsook het verwijderen van de oever van voorwerpen, materialen en werken die het onderhoud van water, oever en oeverbeschoeiing kunnen belemmeren of die de stabiliteit en ecologische toestand van de oeverzone kunnen aantasten. Daarnaast bevat voornoemde bijlage II onder 1.6 verplichtingen voor de gerechtigde van natuurvriendelijke oevers, wederom voor zover zijn eigendoms- of gebruiksrecht strekt. De toe te wijzen verklaring voor recht is hiermee dan ook voldoende concreet. In deze regelingen wordt overigens niet de eis gesteld dat de Gemeente
jaarlijksonderhoud verricht. De verklaring van [naam 6] die [appellant] ter onderbouwing van zijn vordering in hoger beroep heeft ingebracht spreekt ook niet van een
plichttot jaarlijkse onderhoud, enkel van de wenselijkheid daarvan.
(Omvang van) de tekortkoming c.q. nalatigheid
4.6
De vraag is of de Gemeente de hiervoor in 4.5 concreet omschreven onderhoudsplicht heeft geschonden ten aanzien van de slootdelen of oevers die tot haar eigendom behoren. De Gemeente heeft niet betwist dat zij tussen 2004-2019, dus gedurende vijftien jaar, geen enkel onderhoud heeft verricht. Reeds daarom ligt het voor de hand om aan te nemen dat de Gemeente haar onderhoudsverplichtingen niet is nagekomen. Daarmee staat echter nog niet vast
in welke matede Gemeente tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele onderhoudsverplichtingen dan wel in strijd heeft gehandeld met de op de Gemeente rustende wettelijke onderhoudsverplichtingen. [appellant] heeft namelijk proactief dat onderhoud zelf ter hand genomen nadat hij – naar eigen zeggen – vergeefs had aangeklopt bij de Gemeente. Zijn stelling dat dat onderhoud in de periode 2004-2019 telkens ook
nodigwas krachtens de geldende regelgeving heeft hij niet onderbouwd met foto’s, peilrapporten en/of bodemonderzoeken. Hij heeft daardoor onvoldoende toegelicht dat het destijds aan de Gemeente was om over te gaan tot het verwijderen van overmatige plantengroei, ongeremd groeiende planten, verlanding en drijfvuil, het instandhouden van de oeverbedschoeiing en/of het verwijderen van de oever van voorwerpen, materialen en werken die het onderhoud van water, oever en oeverbeschoeiing kunnen belemmeren of die de stabiliteit en ecologische toestand van de oeverzone kunnen aantasten. Ook heeft hij geen verzoek om handhaving ingediend bij het bevoegd gezag (het Waterschap). Hierdoor valt op dit moment niet meer vast te stellen in welke mate er daadwerkelijk achterstallig onderhoud was en - daarmee - in welke mate [appellant] schade heeft geleden. Dit gebrek in de onderbouwing van de vordering van [appellant] komt ook tot uiting in zijn brieven aan de Gemeente in de jaren 2007-2016. In die brieven heeft [appellant] nooit verzocht om een schadevergoeding in plaats van nakoming (in de zin van artikel 6:87 lid 1 BW), daargelaten dat het nog de vraag is of één of meer van die brieven als een ingebrekestelling hebben te gelden en de Gemeente daardoor in verzuim is geraakt. Ook valt uit die brieven niet af te leiden dát en in welke mate [appellant] kosten heeft moeten maken als gevolg van nalatig onderhoud door de Gemeente. Het valt dan ook niet meer na te gaan, ook niet door een deskundige, tot op welke hoogte de Gemeente in de jaren voor 2019 haar onderhoudsplicht heeft geschonden en daardoor schade heeft veroorzaakt aan [appellant] . In zoverre heeft [appellant] , door zijn proactieve optreden zonder voldoende documentatie daarvan wat betreft het onderhoud aan de sloten, het zichzelf onmogelijk gemaakt om te voldoen aan zijn stelplicht.
4.7
Het vorenstaande betekent dat er geen grond is voor toewijzing van de in 4.2 onder ii) tot en v) genoemde vorderingen. Aan bespreking van de overige door [appellant] aangevoerde grieven wordt daarom niet meer toegekomen.
4.8
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van concrete feiten die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden.
Slotsom
4.9
Het hoger beroep heeft gedeeltelijk succes, in die zin dat de grieven niet tot vernietiging van het vonnis leiden, maar dat één van de in hoger beroep gedane vorderingen wel voor gedeeltelijke toewijzing in aanmerking komt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, de vordering als genoemd onder 4.2 sub (i) zal deels worden toegewezen op na te melden wijze en de overige voor het eerst in hoger beroep gedane vorderingen zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst ziet het hof aanleiding om de kosten van het hoger beroep te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart voor recht dat de Gemeente gehouden is het onderhoud te verrichten aan die delen van de sloten die tot haar eigendom behoren (met inbegrip van de aan haar in eigendom toebehorende oevers van die sloten), voor zover deze grenzen aan het perceel van [appellant] , een en ander overeenkomstig de voor dat onderhoud geldende wettelijke vereisten;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J.R. Brons, D. Kingma en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.