Conclusie
Nummer24/01475
Undertakingopgenomen:
Céline/Céine).
Equivalenza).
Picassao/Picaroen HvJEU 4 maart 2020, ECLI:EU:C:2020:156,
Equivalenza). Dit uitgesproken begripsmatige verschil neutraliseert naar het oordeel van het hof de fonetische en visuele gelijkenis. De totaalindruk is dus naar het oordeel van het hof verschillend, zodat geen sprake is van overeenstemmende tekens.
L’Oréal/Bellure)) trekt iemand ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk wanneer hij door het gebruik van een met het bekend merk overeenstemmend teken in het kielzog van het bekende merk probeert te varen om te profiteren van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige van dat merk, en om zonder financiële vergoeding profijt te halen uit de commerciële inspanning die de merkhouder heeft geleverd om het imago van dit merk te creëren en te onderhouden. Ook als moet worden aangenomen dat het merk ONLY een bekend merk is in een aanmerkelijk deel van de EU/Benelux en dat sprake is van de vereiste mate van overeenstemming tussen het merk en de tekens, kan de vordering op de sub c-grond nog steeds niet slagen. Bestseller c.s. heeft immers geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het de intentie van OFM c.s. is geweest om in het kielzog van het merk ONLY te varen. De vorderingen kunnen daarom ook niet op grond van inbreuk sub c worden toegewezen.
Céline-arrest (dat overigens een ‘sub a’-inbreukzaak betrof, maar dat is voor het criterium voor gebruik ‘als merk’ niet relevant) heeft het HvJEG verduidelijkt dat een teken ook als merk kan worden gebruikt voor waren zonder dat dit op de verhandelde waren wordt aangebracht en wel wanneer sprake is van zodanig gebruik dat er
een verbandontstaat tussen het teken dat de handelsnaam vormt en de waren die door de gebruiker in de handel worden gebracht (of de diensten die hij verricht) [9] :
aanbrengt op de waren die hij in de handel brengt(zie in die zin reeds aangehaalde arresten Arsenal Football Club, punt 41, en Adam Opel, punt 20).
Daarnaast is, ook zonder aanbrenging op de waren,sprake van gebruik „voor [...] waren of diensten” in de zin van die bepaling, wanneer de derde het betrokken
teken op zodanige wijze gebruikt, dat een verband ontstaat tussen het teken dat de maatschappelijke benaming, de handelsnaam of het bedrijfsembleem van de derde vormt, en de waren die hij in de handel brengt of de diensten die hij verricht.” (Onderstrepingen A-G)
Google/Louis Vuitton [10] nader uitgewerkt. Merkgebruik van een teken impliceert dat de betreffende marktdeelnemer het teken
gebruikt in het kader van zijn eigen commerciële communicatie. Dat gebeurt als de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende ontvanger van die communicatie
een verband kan leggentussen het teken en de waren die de onderneming verhandelt of de diensten die deze verricht [11] . De ‘bloot afvuller’ van blikjes die de merkhouder al van zijn merk heeft voorzien, gebruikt dat teken niet ‘als merk’ [12] . Ook het als tussenpersoon slechts in voorraad hebben van geïmporteerde waar in opdracht van de importeur kwalificeert niet als merkgebruik door die tussenpersoon [13] en puur refererend merkgebruik doet dat evenmin [14] . Maar afgezien van dit soort situaties wordt algemeen aanvaard dat gebruik van een teken
als merk, dus ter onderscheiding van waren of diensten,
ruimmoet worden opgevat en dat bedoeld
verbandbetrekkelijk snel wordt aangenomen [15] . Het betreft een objectieve toets, zodat niet hoeft te worden aangetoond dat de consument daadwerkelijk zo’n verband legt [16] . Of in een concreet geval sprake is van een verband, is aan de feitenrechter is voorbehouden [17] .
Equivalenza-arrest plaats in twee fasen. In de eerste fase wordt beoordeeld of sprake is van enige overeenstemming. Alleen als daarvan sprake is, komt de rechter toe aan fase twee waarin wordt beoordeeld of met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval er sprake is van verwarringsgevaar [18] .
neutraliseren [30] . De neutralisatieleer kan toepassing vinden in het
uitzonderlijke gevaldat ten minste één van de conflicterende tekens in de ogen van het relevante publiek een duidelijke, vaste en onmiddellijk begrijpelijke betekenis heeft [31] . Als aan de voorwaarden voor neutralisatie is voldaan, kan de rechter
afzienvan de globale beoordeling van het verwarringsgevaar in fase 2 op de grond dat deze tekens een
andere totaalindrukoproepen en er geen sprake is van overeenstemming [32] .
Equivalenzageeft uitdrukkelijk aan dat het toepassingsgebied van de neutralisatieleer beperkt is: zij is slechts in
uitzonderlijkegevallen aan de orde [33] . Ook in de literatuur wordt aangenomen dat niet heel snel sprake zal zijn van een situatie waarin minstens één van de conflicterende tekens in de ogen van het relevante publiek een duidelijke, vaste en omlijnde betekenis heeft [34] . Het hof heeft in onze zaak in rov. 6.17 de neutralisatieleer toegepast, waar onderdeel 2 over klaagt.
free riding/kielzog varen, (ii) afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen ervan – oftewel: verwatering, of (iii) afbreuk wordt gedaan aan de reputatie ervan – dus reputatieschade (aantasting van de goodwillfunctie), is sprake van sub c inbreuk.
kielzog varenexpliciet aan bod gekomen (rov. 6.20-6.21). In
L’Oréal/Bellure [42] is aangegeven hoe dat moet worden verstaan:
globale beoordeling, met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval, waaronder
met namede mate van bekendheid van het merk, de mate van onderscheidend vermogen, van overeenstemming en de aard van en de mate waarin de betrokken waren en diensten gerelateerd zijn.
als merkgebruiken. Dat is volgens de klacht onjuist, dan wel ontoereikend gemotiveerd. Het criterium voor gebruik als merk uit
Célineis dat daarvan sprake is als een verband ontstaat tussen het teken dat de handelsnaam vormt en de waren die de derde in de handel brengt of de diensten die hij of zij verricht. Of dat verband is ontstaan, moet objectief worden beoordeeld aan de hand van de indruk die het gebruik wekt bij het relevante publiek/de consument. Daarmee is onverenigbaar dat het hof van doorslaggevende betekenis acht dat (i) het gebruik van de omstreden tekens niet is bedoeld ter onderscheiding van de waren, nu OFM c.s. geen eigen kledinglijn hebben – hetgeen niet uitsluit dat bedoeld verband wel kan worden gelegd, (ii) OFM c.s. er “
terecht” op heeft gewezen dat de consument die een kledingstuk heeft gekocht, dit niet zal herkennen als een OFM-kledingstuk – waarmee een te hoge lat wordt gelegd: een verband leggen is voldoende en de relevante maatstaf is niet het al dan niet herkennen als een kledingstuk van de gebruiker van het overeenstemmende teken en (iii) de tekens niet de herkomstfunctie van een merk vervullen, waaruit het hof afleidt dat “
dus” geen sprake is van merkgebruik – waarvoor heeft te gelden dat geen vereiste is dat de tekens een herkomstfunctie vervullen, nu het leggen van een verband al voldoende is.
gebruik als merkin rov. 6.13 [45] gaat het hof in rov. 6.14 (waar de klacht materieel tegen is gericht) over tot beoordeling daarvan en acht daarvoor in de eerste plaats van belang dat als onweersproken vaststaat dat OFM c.s. alleen kleding van andere merken verkoopt en geen eigen kledinglijn heeft. In dat licht beschouwd, oordeelt het hof dat het gebruik van de tekens op de gevel van de winkel, de kleerhangers en op verpakkingsmateriaal
niet is bedoeldter onderscheiding van
waren, maar ter onderscheiding van de
onderneming waar die waren worden verkocht. Dat kleurt het feitelijke oordeel van het hof in belangrijke mate in en dat dit aspect een foute maatstaf zou zijn, omdat het niet zou gaan om de intentie voor dergelijk gebruik, maar of het publiek/de consument een verband legt, lijkt mij een oneigenlijk onderscheid. Kennelijk is wat het hof hier bedoelt aan te geven: omdat vaststaat dat OFM c.s. geen eigen kledinglijn heeft voorzien van haar merk Only for Men, maar alleen kleding verkoopt (voorzien) van andere kledingmerken – ook al hangt die op een ‘Only for Men hanger’ en gaat die de winkel uit in een ‘Only for Men-tas’ en staat er ‘Only for Men’ op de gevel van die winkel en gebruikt die winkel banners en giftcards met dat teken en staat er ook Only for Men op hun website, hetgeen ook geldt voor sponsorshirts –
legt het publiek dat vereiste verband niet. Ik zie niet waarom dit niet in de objectief-toets kan passen, zoals de klacht aanvoert met als argument dat het niet zou gaan om de bedoeling van het gebruik – ook als wordt meegenomen dat de drempel voor gebruik van een teken ‘als merk’ geen hoge is. Het gaat hier immers specifiek om de vraag of hier meer gebeurt dan gebruik van het teken
als handelsnaamen dat is na de vooropstelling door het hof van de juiste maatstaf een oordeel dat verweven is met waarderingen van feitelijke aard, waarin het hof vervolgens een aantal elementen meeneemt ‘vanuit het perspectief van de klant’ zoals s.t. OFM c.s. 1.8 het formuleert. Wat het hof hier in wezen oordeelt, is dat OFM het teken niet
gebruikt in het kader van zijn commerciële communicatie(de
Google/Louis Vuitton-invulling van ‘verband’ uit
Céline, zoals hiervoor in 3.6 besproken) en de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende ontvanger van die communicatie zodoende geen verband legt/kan leggen tussen het teken en de kleding die OFM verhandelt. Het hof betrekt in zijn beoordeling dat een klant die een kledingstuk in een OFM-winkel heeft gekocht, dit kledingstuk niet zal herkennen of aanduiden als een Only for Men-kledingstuk, maar als een kledingstuk van een bepaald (herenmode)merk, omdat OFM nu eenmaal geen eigen kledinglijn voert. Volgens de klacht
sluit dat nog niet uitdat het publiek wèl een verband legt tussen de handelsnaam en de waren en wordt hier een te hoge drempel opgeworpen (niet herkennen of aanduiden als een Only-for-Men kledingstuk door het publiek
wil nog niet zeggendat er geen verband wordt gelegd) en dat de herkomstfunctie niet in het geding zou zijn is volgens de klacht ook geen te stellen vereiste, omdat het ontstaan van een verband al voldoende is. Hier valt tegen in te brengen dat
niet uitsluitenniet het criterium vormt en juist dàt de lat
te laagzou leggen: het hof oordeelt in de kern
dat het publiek dit verband hier niet legt/kan leggen, nu in de OFM-winkels alleen kleding voorzien van andere kledingmerken wordt verkocht [46] . Daar zit wat mij betreft voldoende objectivering in. Dat lijkt mij dan ook niet onjuist en is ook goed te volgen – omdat OFM geen eigen kledinglijn voert, maar alleen kleding van merken van derden en klanten die niet herkennen als ‘OFM-kleding’ en dit ook niet zo noemen, waardoor de tekens niet de herkomstfunctie van een merk vervullen [47] ; zelfs als het herkomstfunctie-argument hier niet gepast zou zijn, omdat het om het objectief kunnen leggen van een verband in de besproken zin gaat en dit een minder gelukkige passage zou zijn van het hof, zie ik als hoofdlijn in het hofoordeel dat de commerciële communicatie van het OFM-teken in deze specifieke omstandigheden niet zodanig is, dat het relevante publiek bedoeld verband kan leggen, een oordeel dat verweven is met feitelijke waarderingen die in cassatie niet ten toets kunnen komen. Daar ketsen de klachten van onderdeel 1 wat mij betreft op af.
Equivalenza-arrest niet (juist) heeft toegepast [49] . Immers, nu het hof terecht vaststelt dat sprake is van enige visuele en fonetische overeenstemming en ook het element only in merk en teken opvat als alleen/enkel, is er sprake van zowel visuele, als fonetische als begripsmatige overeenstemming en is sprake van overeenstemming als bedoeld in fase 1 van
Equivalenza.Voor het geval het hof heeft geoordeeld dat deze visuele, fonetische en volledig begripsmatige overeenstemming gecompenseerd kan worden door de betekenis van het teken, is miskend dat in de omstandigheden van dit geval met overeenstemming op alle drie aspecten en het merk volledig onderdeel uitmaakt van het teken de compensatieleer toepassing mist – althans is dan sprake van ontoereikende motivering.
juist nietvan begripsmatige overeenstemming (ook niet ‘enige’), omdat ‘only for men’ (de enige combinatie waarin het element ‘only’ in de OFM-tekens wordt gebruikt, zo benadrukt s.t. OFM c.s. 2.11)
bij kledingeen in de ogen van het relevante publiek duidelijke en vaste betekenis heeft, namelijk: alleen herenkleding. In rov. 6.17 heet het duidelijk: ‘
Begripsmatig is er echter geen overeenstemming. ONLY betekent in de Engelse taal “alleen” of “enkel” en heeft daarmee, als het gaat om kleding, geen vaststaande betekenis terwijl “Only for Men” betekent “alleen/enkel voor mannen”. Dit is een duidelijke en vaste betekenis die het relevante publiek onmiddellijk kan begrijpen(onder verwijzing naar
Picasso/Picaro en Equivalenza, al aangehaald).’ Daarmee is de stelling van Bestseller c.s. dat ‘for men’ van ondergeschikte betekenis is verworpen: dat is het juist helemaal niet in de ogen van het hof. Daarmee is tevens de voorwaarde voor toepassing van de neutralisatieleer vervuld. De klacht probeert hier tevergeefs een wig in te drijven door te bepleiten dat daar in dit geval niet aan kan worden toegekomen, omdat er naast enige visuele en fonetische overeenstemming ook met betrekking tot het element ‘only’ al sprake is van begripsmatige overeenstemming (betekent ‘enkel/alleen’). Dat denatureert het geciteerde hofoordeel, mist feitelijke grondslag en moet falen. De klacht lijkt daarmee bovendien ten onrechte tot uitgangspunt te nemen dat bij enige (begripsmatige) overeenstemming tussen merk en teken neutralisatie al uitgesloten zou zijn. Dat is niet de toets en daarvoor vind ik geen aanknopingspunten in de merkenrechtspraak van het Luxemburgse Hof; Bestseller c.s. noemt daar ook geen bron voor. Bovendien blijkt uit rov. 6.16 en 6.17 dat het hof juist wel naar de totaalindruk van het teken kijkt. Van miskenning van de toepassingsvoorwaarden voor de neutralisatieleer is geen sprake en van ontoereikende motivering evenmin. Die is goed te volgen [50] . Subonderdeel 2.1. faalt.
Life/Thomson Life [51] . Bij de overeenstemmingsbeoordeling tussen merk en teken moeten die in beginsel elk in hun geheel worden bezien, waarbij doorslaggevend de totaalindruk is, maar het kan zijn dat de totaalindruk die een samengesteld merk of teken nalaat, gedomineerd wordt door één of meer onderscheidende bestanddelen. Soms neemt een bepaald woord in een samengesteld teken een zelfstandige onderscheidende plaats in, zonder dat dat woord het samengestelde teken domineert en dat element speelt dan alsnog een belangrijke rol in de totaalindruk van het teken. Daarvoor is niet vereist dat het oudere merk dat in het samengestelde teken is overgenomen het samengestelde teken domineert. Het hof heeft volgens de klacht miskend dat het merk ONLY in de OFM-tekens volledig is overgenomen en dat het woord ‘only’ daarin een zelfstandige onderscheidende plaats inneemt, omdat dit het eerste element uit het samengestelde teken is, een los woord bovendien, identiek aan het merk met ook nog eens een identieke betekenis.
Life/Thomson Lifeleert onder meer dit:
zonder meersprake is van overeenstemming als het oudere merk een zelfstandig onderscheidende plaats in het samengestelde teken inneemt – dat is in
uitzonderingsgevallenniet uitgesloten, zo heet het. Uit rov. 6.17 volgt niet dat het hof zwakke elementen in de overeenstemmingsbeoordeling heeft weggelaten, maar wel dat het hof het element ‘only’ hier geen zelfstandig onderscheidende plaats toedicht in het samengestelde teken Only for Men – namelijk omdat het element ‘only’ geen vaste betekenis heeft voor kleding en als gangbaar Engels woord veelvuldig voorkomt in onderscheidingstekens. Dat dit element als eerste in het samengestelde teken voorkomt, als los woord en identiek aan het ONLY-merk, maakt dat niet anders – en in ieder geval niet dat de regel uit
Thomson Lifezou zijn geschonden of sprake is van ontoereikende motivering [52] . De klachten van subonderdeel 2.2 kunnen niet tot cassatie leiden.
“for Men”alleen de doelgroep aangeeft waarop de tekens zijn gericht;
“for Men”is ondergeschikt aan ONLY en heeft als aanduiding van bestemming geen onderscheidend vermogen.
derde onderdeelbestrijdt het ten overvloede gegeven oordeel in rov. 6.18 (in samenhang gelezen met rov. 6.16) dat geen sprake is van verwarringsgevaar: na in rov. 6.17 eerst te hebben geoordeeld dat geen sprake is van overeenstemming (in cassatie tevergeefs bestreden wat mij betreft gelet op de bespreking van onderdeel 2), vervolgt het hof in rov. 6.18 dat als veronderstellenderwijs zou worden uitgegaan van enige mate van overeenstemming, er geen sprake is van verwarringsgevaar. Dus ook als onderdeel 1 niet, maar onderdeel 2 wel tevergeefs zou zijn voorgesteld, bestaat geen belang bij de klachten van onderdeel 3 (in gelijke zin s.t. OFM c.s. 3.2), aangezien dan blijft staan dat geen sprake is van de vereiste overeenstemming.
Canonlijkt mij in rov. 6.18 geen sprake en ontoereikend gemotiveerd is het verwarringsgevaaroordeel in dit opzicht evenmin: het ontbreekt volgens het hof zowel aan overeenstemming tussen merk en tekens als aan gelijkheid van waren, zodat ook geen sprake is van warengelijkheid die een geringe mate van overeenstemming tussen merk en teken compenseert (wat daar verder op dit moment ook feitelijk van zij). Zelfs als hier een directere
Canon-explicitering had mogen worden verlangd van het hof, wordt daarmee niet het voor het hof belangrijke punt van begripsmatige non-overeenstemming weggeveegd, zodat de benadering ook kan zijn dat geen belang bestaat bij deze klacht. Ook onderdeel 3 kan niet tot cassatie leiden.
aantasting van de reputatie en de exclusiviteit van het ONLY-merk. Daarnaast heeft Bestseller onnodige juridische kosten moeten maken. Zij had immers afspraken gemaakt met OFM en deze vast laten leggen.”
afbreuk aan de reputatie van het ONLY-merk en trekt ongerechtvaardigd oordeel uit de bekendheid van het ONLY-merk. Dit ongerechtvaardigd voordeel volgt uit het gebruik van de ONLY FOR MEN tekens op de verschillende winkelgegevens, bij sponsoractiviteiten, op tasjes, op sjaals en voor andere zaken.” (Onderstrepingen A-G)
‘desnoods met toepassing van artikel 25 Rv, en met het oog op de devolutieve werking van het hoger beroep’, ook had moeten beoordelen of sprake was van verwatering of reputatieschade, zie ik evenmin doel treffen. Welke rechtsgrond het hof dan had moeten aanvullen hier, zie ik niet, terwijl het hof met betrekking tot de c-grond de devolutieve werking juist niet uit het oog heeft verloren, gelet op het kopje boven en rov. 6.19 zelf. Het beroep op art. 24 Rv is hier ook misplaatst, omdat de aangehaalde stellingen geen feiten, maar rechtsgronden zijn [59] .
L’Oréal/Bellure-arrest volgt, en het hof op basis van die globale beoordeling ook had moeten beoordelen of sprake is van verwatering en reputatieschade, komt niet voor in de PI, is dus tardief en moet buiten beschouwing blijven.