Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
,aanhef en sub b en sub c van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BVIE) de in de rechtspraak van het HvJEU ontwikkelde rechtsregel heeft geschonden dat de beoordeling van het gestelde verwarringsgevaar ("sub b") of het verband ("sub c") dient te berusten op een globale beoordeling van de overeenstemming tussen de merken, waarbij met name rekening moet worden gehouden met hun onderscheidende en dominerende bestanddelen en de mate van bekendheid van het ingeroepen merk. De klacht is gegrond.
voldoendegelijkenis vertonen om tot
relevanteovereenstemming te concluderen, ligt besloten dat het hof enige mate van overeenstemming aanwezig acht. Nu Ajax zich ter onderbouwing van de gestelde merkinbreuk heeft beroepen op de gronden sub b en sub c, had het hof, gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.4 is overwogen, dan ook met toepassing van de hiervoor in 3.3.3 weergegeven maatstaven moeten onderzoeken of, gelet op de door Ajax in dit verband gestelde omstandigheden, gevaar voor verwarring bestaat als bedoeld in art. 2.20 lid 1
,aanhef en sub b BVIE, respectievelijk of de rood-wit merken kunnen worden beschouwd als bekende merken in de zin van art. 2.20 lid 1, aanhef en sub c BVIE en of sprake is van een zodanige mate van overeenstemming dat het relevante publiek een verband legt tussen de vesten en de rood-wit merken. Door te volstaan met het oordeel dat de vesten met geen van de rood-wit merken voldoende gelijkenis vertonen om tot relevante overeenstemming te concluderen, heeft het hof dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
4.Beslissing
20 februari 2015.