2.11Op grond van de stukken en de behandeling op zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
“Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van een EOB van de Duitse justitiële autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in Duitsland ter zake van de verdenking van betrokkenheid bij plofkraken van de – als enige – op het adres aan de [a-straat 1] in [plaats] ingeschreven verdachte, genaamd [betrokkene 1] , op 23 mei 2023 door de rechter-commissaris beslag gelegd op een laptop, een USB-stick en een navigatiesysteem. Klaagster stelt eigenaar te zijn van de inbeslaggenomen goederen. Ook stelt zij dat er zich vertrouwelijke medische patiëntgegevens op de USB-stick bevinden die klaagster onder zich heeft vanuit werkzaamheden met haar Stichting [A] . Klaagster stelt geen persoon met de naam [betrokkene 1] te kennen en heeft haar woning aan niemand ter beschikking gesteld. Zij stelt dat het beslag dan ook onrechtmatig is gelegd nu het nooit tot een doorzoeking in haar woning had mogen komen omdat er geen enkele relatie is met de verdachte [betrokkene 1] .
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is.
In (onder meer) zijn arrest van 21 december 2021 heeft de Hoge Raad het toetsingskader in beklagzaken ex artikel 5.4.10 Sv in verbinding met artikel 552a Sv uiteengezet (ECLI:NL:HR:2021:1940). Bij de behandeling van een dergelijk klaagschrift wordt geen onderzoek gedaan naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB. Evenmin wordt de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen getoetst.
Daarentegen moet wel worden beoordeeld of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan, indien aan de orde, ook worden beoordeeld of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast, welke beoordeling overigens is beperkt tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verder staat aan de rechtbank ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is ten slotte niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
In het licht van het hiervoor geschetste toetsingskader overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het klaagschrift kennelijk, blijkens hetgeen de raadsman ter zitting heeft aangevoerd, enkel nog strekt tot teruggave van de USB-stick.
De rechtbank stelt vast dat de Duitse justitiële autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte [betrokkene 1] , die ten tijde van de doorzoeking aan de [a-straat 1] in [plaats] op 23 mei 2023 stond ingeschreven op voornoemd adres. Verdachte [betrokkene 1] wordt in Duitsland verdacht van betrokkenheid bij plofkraken.
De raadsman van de klaagster heeft betoogd dat het EOB niet vatbaar is voor erkenning in de zin van artikel 5.4.3 en 5.4.4 Sv, waarbij volgens de raadsman in het bijzonder sprake is van de weigeringsgrond ex artikel 5.4.4, eerste lid, sub f Sv nu er zich met de uitvoering van het EOB een (mogelijke) schending van artikel 6 VEU en het Handvest Grondrechten EU voordoet.
De rechtbank stelt vast dat zich geen weigeringsgronden op grond van de artikelen 5.4.3 en 5.4.4 Sv voordoen. De rechtbank acht in het bijzonder in het kader van de weigeringsgrond ex artikel 5.4.4, eerste lid sub f Sv van belang dat de in Duitsland verdachte [betrokkene 1] ten tijde van de doorzoeking en inbeslagneming op 23 mei 2023 (als enige) ingeschreven stond op het adres [a-straat 1] te [plaats] en hij dus over de in beslag genomen goederen (waaronder de USB-stick) kon beschikken. De stelling dat de USB-stick aan klaagster toebehoort, en dat er op de USB-stick vertrouwelijke patiëntgegevens staan, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken uit het klaagschrift en uit hetgeen de raadsman ter zitting heeft aangevoerd en daarmee onvoldoende onderbouwd. Bovendien zijn geen concrete omstandigheden gesteld die aanleiding geven om er, in weerwil van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aan te twijfelen of de Duitse justitiële autoriteiten voldoende zorgvuldig omgaan met eventuele gevoelige gegevens op de USB-stick.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen gegronde redenen om aan te nemen dat de uitvoering van het bevel (mogelijk) niet verenigbaar zou zijn met de verplichtingen die overeenkomstig artikel 6 VEU en het Handvest Grondrechten EU op Nederland als uitvoerende staat rusten.
De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of zich een grond voordoet voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB op grond van artikel 5.4.6 Sv. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank stelt voorts vast dat het EOB door de officier van justitie erkend is en tenuitvoergelegd is door de officier van justitie en de rechter-commissaris. Niet gesteld of gebleken is dat bij de beslaglegging formaliteiten zijn geschonden.
De in beslag genomen USB-stick betreft naar het oordeel van de rechtbank het bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft en dat de Duitse justitiële autoriteiten met dit EOB beogen te verkrijgen. De Duitse justitiële autoriteiten hebben blijkens het EOB verzocht om (onder meer) bewijsmateriaal in de vorm van gegevensdragers, waaronder expliciet USB-sticks.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van de raadsman om aanvullende informatie aan de Duitse justitiële autoriteiten te vragen dan wel om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie, in te willigen.
De rechtbank verklaart het klaagschrift
ongegrond.”