ECLI:NL:PHR:2025:126

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
22/03420
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens (gekwalificeerde) diefstallen en opzetheling met betrekking tot vorderingen tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 14 september 2022 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 april 2021 bevestigd, met enkele verbeteringen. De verdachte, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor meerdere diefstallen en opzetheling. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van drie maanden gelast, met aftrek van voorarrest. De rechtbank had eerder vier vorderingen tot tenuitvoerlegging toegewezen, maar het hof heeft de beslissing op één vordering gewijzigd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten tijdens de proeftijd van zijn eerdere veroordelingen, wat leidde tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging. De advocaat-generaal heeft de bevestiging van het vonnis gevorderd, terwijl de verdediging verzocht om afwijzing van de vorderingen, met argumenten over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak, waarin dezelfde vorderingen aan de orde waren. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03420

Zitting26 november 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 14 september 2022 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 april 2021 bevestigd, met verbetering van de gronden, en met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 02-063136-19. Het hof heeft het vonnis in zoverre vernietigd en de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van drie maanden gelast. Voorts heeft het hof aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr bevolen. In het bevestigde vonnis is de verdachte wegens 1 primair, 3, 5 primair en 6 primair, telkens ‘diefstal’, 2 subsidiair ‘opzetheling’, 4 en 8 telkens ‘diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ en 7 primair ‘diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’, veroordeeld tot 240 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Voorts heeft de rechtbank vier vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen toegewezen; op de vijfde vordering tot tenuitvoerlegging heeft het hof anders beslist. En de rechtbank heeft de vorderingen van twee benadeelde partijen toegewezen en twee schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een derde benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van enkele inbeslaggenomen voorwerpen.
Er bestaat samenhang met de zaak 22/03419. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda , heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

4. Het middel bevat de klacht dat ‘het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht geen reden wordt gezien de (…) vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu dit verzoek door de verdediging niet nader met stukken is onderbouwd’.
5. Voordat ik overga tot bespreking van het middel geef ik passages uit het (deels) bevestigde vonnis, het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en het arrest van het hof weer, alsmede beslissingen die in de samenhangende zaak door het hof zijn bevestigd en hetgeen in die zaak aanvullend door het hof is overwogen.
6. Het (deels) bevestigde vonnis houdt onder meer het volgende in:

‘9. De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straffen die aan verdachte eerder bij vonnis door de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn opgelegd ten uitvoer zullen worden gelegd. Dit betreft:
- Het vonnis d.d. 4 april 2019 met parketnummer 02/063136-19, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van 5 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest.
- Het vonnis d.d. 12 november 2018 met parketnummer 02/145900/18, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
- Het vonnis d.d. 6 september 2018 met parketnummer 02/168232-18, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van 6 weken waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest.
- Het vonnis d.d. 29 augustus 2017 met parketnummer 02/097618-17, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van 3 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met bijzondere voorwaarden.
- Het vonnis d.d. 21 maart 2018 met parketnummer 02/152821-17, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft verzocht de proeftijden van deze straffen te verlengen. Daarnaast heeft hij gewezen op de mogelijkheid om de bijzondere voorwaarden bij deze straffen aan te passen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om één voorwaardelijk opgelegde straf niet geheel ten uitvoer te leggen, te weten de straf die bij het meest recente vonnis van 4 april 2019 is opgelegd. Zij zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de opgelegde drie maanden gevangenisstraf slechts gedeeltelijk, voor twee maanden, ten uitvoer leggen. Zo resteert nog een maand voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de verslavingsreclassering van [A] te [plaats] , een behandeling bij deze reclasseringsinstelling of een soortgelijke zorgverlener en de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname (voor maximaal zeven weken). De proeftijd van deze voorwaardelijke straf zal met een jaar worden verlengd.
Op deze manier behoudt verdachte ook na zijn detentie nog enige vorm van hulpverlening, hetgeen de rechtbank van belang acht gezien zijn verslavingsproblematiek, psychische problematiek en verstandelijke beperking, met verwijzing naar de voormelde strafoverwegingen. Omdat thans vier van de vijf vorderingen tenuitvoerlegging worden toegewezen, zal bij een volgende misstap van verdachte mogelijk wel een ISD-maatregel (kunnen) worden opgelegd. Door de begeleiding voort te zetten vanaf het moment dat hij op vrije voeten wordt gesteld, wordt verdachte opnieuw een kans geboden om zijn leven met hulp van professionele ondersteuning beter in te richten, waardoor de kans op een nieuwe misstap wordt verkleind.’
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2022 houdt onder meer het volgende in:
‘Omtrent de persoonlijke omstandigheden brengt de raadsman naar voren:
Ik sta cliënt al lang bij. Hij is een zielig hoopje mens en is onbemiddelbaar op de arbeidsmarkt. Bij deze mensen zijn we blij als ze weinig overlast veroorzaken. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten woonde cliënt alleen. Hij had een eigen woning en dat was een grote ramp. Cliënt is kwetsbaar, beïnvloedbaar en zwakbegaafd. Iedereen kwam bij hem over de vloer ook junks. De buurt vond het verschrikkelijk. Cliënt pleegde overal auto inbraken. Cliënt is geen slimme dader. Op het moment dat hij ergens behoefte aan had, dan nam hij dit weg. Hij dacht daarbij niet na over camera’s die in de buurt hingen. Dit alles heeft ertoe geleid dat cliënt door de buurt stevig is mishandeld en dat zijn kaak en oogkas gebroken waren. Cliënt was een tijdje afgekickt maar al snel kwamen de dealers weer aan de deur en zat hij binnen de kortste keren weer aan de drugs. Door het uitzitten van zijn detentie van zes maanden kon cliënt zijn woning niet behouden. Het was voorts ook onhoudbaar geworden in de buurt. Zo zijn er ruiten ingegooid en wilde de verhuurder cliënt daar niet meer laten wonen. De moeder van cliënt heeft hem in huis genomen. Zij is niet blij met al deze strafzaken. De moeder van cliënt heeft een eigen opvatting over de wereld. Ze laat zich niet in met strafbare feiten en schaamt zich voor haar zoon. Het was een hele stap voor haar om cliënt weer in huis te nemen. Momenteel wonen ze samen op de camping in Rijsbergen. Dat gaat goed. Cliënt gebruikt geen harddrugs meer. Moeder geeft hem nog wel dagelijks een jointje om cliënt rustig te houden. Ze heeft dit liever niet, maar als hij dan niets geks doet is dat voor haar voldoende. Op de camping gedraagt cliënt zich bijzonder. Hij is soms verward. Momenteel heeft hij een hele verzameling kleding waar hij de labels uitknipt en deze weer plakt in andere kleding. Cliënt is geen kwade jongen, maar wel een bijzondere. De moeder van cliënt is blij met hoe het nu gaat. Moeder vreest voor haar zoon als hij weer in detentie komt. Moeder heeft een aparte denkwereld, maar heeft haar hart op de juiste plek. Zij kan haar zoon aansturen en zorgen dat hij geen strafbare feiten pleegt. Momenteel is er een evenwicht gevonden waarbij hij een beetje deelneemt aan de maatschappij. Hij zorgt niet voor overlast en pleegt geen strafbare feiten. Op dit moment heeft cliënt geen hulp. De moeder van cliënt is hulp moe en is wantrouwend tegenover instanties. Ze heeft wel gezegd dat dit geen situatie is die ze jaren vol gaat houden. Moeder is bereid om te zoeken naar een instelling voor begeleid wonen.
In mijn ogen is cliënt onbemiddelbaar op de arbeidsmarkt. Hij is een dagdromer die in zijn eigen wereld leeft. Het is niet iemand die je met een taak kan wegsturen welke hij dan volbrengt. Wellicht is dagbesteding wel mogelijk. Cliënt doet nu wat klusjes in huis en houdt er bijzondere niet strafbare hobby’s aan over.
Desgevraagd delen de raadsman en de advocaat-generaal mede dat de persoonlijke omstandigheden voldoende zijn besproken.
De advocaat-generaal voert het woord tot requisitoir.
Ik heb begrepen dat afgelopen vrijdag een andere zaak van de verdachte op zitting is geweest, waarin hetzelfde probleem speelt als in deze zaak. Ik heb telefonisch contact gehad met de raadsman en heb hem verteld dat het wenselijk zou zijn als de verdachte hier op zitting zijn verhaal zou doen. Mijn ambtsgenoot heeft gevorderd de tenuitvoerleggingen te gelasten. Mijn vordering is in lijn met mijn ambtsgenoot. Ik ga ervan uit dat de raadsman getracht heeft om de verdachte hier te laten verschijnen, maar toch moeten we constateren dat de verdachte niet is gekomen. Het is dan de vraag of de situatie nu anders is dan die van vrijdag. Vandaag gaat het om vijf vorderingen tot tenuitvoerlegging terwijl het vrijdag ging over vier. Vier van de vijf zijn vandaag ook weer aan de orde. Ik hoor vandaag geen argumenten om af te wijken van de vordering van mijn ambtsgenoot. Ik kan wel constateren dat de verdachte de laatste tijd niet met de politie in aanraking is geweest en dat spreekt in zijn voordeel. Het gaat echter wel om vijf eerdere veroordelingen waarbij hij de proeftijd alle vijf de keren in de wind heeft geslagen en geen gebruik heeft gemaakt van zijn kansen. De verdachte is een flink aantal keren in de fout gegaan en maakt steeds weer de keuze om in zijn proeftijd strafbare feiten te plegen. Ik heb gekeken naar het moment waarop de proeftijden onherroepelijk zijn geworden. Het is volgens mij in geen van de zaken mogelijk om de proeftijd te verlengen, nu deze reeds zijn verlopen. Ik vorder om het vonnis van de rechtbank te bevestigen.
De advocaat-generaal legt de vordering over welke aan dit proces-verbaal zal worden gehecht.
De raadsman voert het woord tot pleidooi.
Ik heb net een samenvatting gegeven over de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënt. Er is een fragile evenwicht bereikt. We hebben te maken met een ex-drugsverslaafde. Er hoeft maar weinig te gebeuren om het evenwicht te verstoren. Als cliënt met de verkeerde mensen of met stressfactoren in aanraking komt vrees ik voor hoe hij weer uit de gevangenis terugkeert. Het is dan ook de vraag of hij daarna weer bij moeder kan worden en of hij in de penitentiaire inrichting weer aan drugs kan komen. Vanuit het oogpunt van de samenleving is het ongewenst om cliënt weer terug te sturen naar de gevangenisstraf. Ik verzoek uw hof om de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Ik snap heel goed dat cliënt een gewaarschuwd mens was en dat het wenselijk was als cliënt hier vandaag was geweest. Ik wil uw hof toch verzoeken om cliënt het voordeel van de twijfel te geven en de vorderingen af te wijzen. Ik denk dat cliënt een burger is waar de normale menselijke wetten niet gelden. De maatschappij mag heel blij zijn met hoe het nu met cliënt gaat en dat hij niet meer voor overlast zorgt. De rust is wedergekeerd. Het is in niemands belang dat cliënt weer terug naar de gevangenis gaat.’
8. Het hof heeft in het bestreden arrest (onder meer) ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging het volgende overwogen en beslist:

Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen. Namens de verdachte is verweer gevoerd tegen de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen onder de parketnummers 02-097618-17, 02-063136-19, 02-145900-18, 02-152821-17 en 02-168232-18.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling c.q. verbetering van de gronden waarop het berust, te weten:
A. met verbetering van de bewijsmiddelen;
B. met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijke opgelegde straf onder parketnummer 02-063136-19,
het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
(…)
B. Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 02-063136-19)
De officier van justitie te Zeeland-West-Brabant heeft op 23 december 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank te Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 april 2019 onder parketnummer 02-063136-19. De rechtbank heeft deze vordering tot tenuitvoerlegging van de opgelegde drie maanden gevangenisstraf gedeeltelijk, voor twee maanden, toegewezen en voor de resterende maand voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf de proeftijd verlengd met 1 jaar. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging dient te worden gelast. Het hof ziet in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht geen reden om de tenuitvoerlegging af te wijzen nu dit niet nader – met stukken – is onderbouwd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijke opgelegde straf onder parketnummer 02-063136-19 en doet in zoverre opnieuw recht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2019, parketnummer 02-063136-19, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.’
9. In de samenhangende zaak houdt het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 augustus 2021, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De politierechter stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van de hiervoor genoemde veroordelingen schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde van die voorwaardelijke veroordelingen heeft overtreden. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 02-097618-17, 02-152821-17, 02-168232-18 en 02-063136-19 worden toegewezen.’
10. In de samenhangende zaak houdt het arrest van 14 september 2022 onder meer het volgende:

Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met verbetering van de gronden waarop dit berust. Voorts zal het hof het vonnis - gelet op hetgeen de raadsvrouw omtrent de vorderingen tot tenuitvoerlegging heeft aangevoerd - op de hierna te vermelden wijze aanvullen.
(…)
De vorderingen tot tenuitvoerlegging
Namens de verdachte is bepleit de proeftijden van de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen met parketnummers 02-097618-17, 02-063136-19, 02-152821-17 en 02-168232-18, te verlengen.
Het hof overweegt als volgt.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging hebben – blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2022 – betrekking op voorwaardelijk opgelegde straffen met als einddata van de proeftijden respectievelijk 4 april 2022, 9 februari 2022, 14 augustus 2021 en 4 april 2022. Het hof constateert dat alle proeftijden ten tijde van het wijzen van dit arrest reeds zijn verstreken, zodat het niet langer mogelijk is om deze proeftijden te verlengen.
Het hof wijst op die grond het verzoek van de raadsvrouw van de verdachte af.’
11. De steller van het middel meent dat het oordeel van het hof in de onderhavige zaak ‘niet zodanig onbegrijpelijk (is) dat hierop een cassatiemiddel valt te adstrueren’. Maar wat volgens de steller ‘mild geformuleerd wel verbazing wekt, is de innerlijke tegenstrijdigheid’ van de overweging van het hof met betrekking tot de vorderingen tenuitvoerlegging ‘wanneer deze wordt afgezet tegen de overwegingen van precies datzelfde hof in dezelfde samenstelling in een andere strafzaak jegens (de verdachte) met betrekking tot precies diezelfde vorderingen tenuitvoerlegging’ op dezelfde dag. Volgens de steller van het middel is sprake van ‘twee diametraal verschillende beslissingen’ en ‘heeft het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd geoordeeld dat in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht geen reden wordt gezien (…) de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu dit verzoek door de verdediging niet nader met stukken is onderbouwd’. De steller wijst erop dat in de andere zaak immers is overwogen ‘dat ditzelfde verzoek ten aanzien van diezelfde vorderingen wordt afgewezen, omdat de proeftijden van deze voorwaardelijke veroordelingen reeds waren verstreken (…), zodat verlenging niet mogelijk is, terwijl in deze zaak bij precies hetzelfde verweer aangaande dezelfde vorderingen is geoordeeld dat de verdediging het standpunt dienaangaande onvoldoende met stukken heeft onderbouwd.’
12. Ingevolge art. 6:6:5, eerste lid, jo. art. 6:6:21 Sv zijn rechterlijke beslissingen op vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen met redenen omkleed en worden zij in het openbaar uitgesproken. Een bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf zal dan ook moeten worden gemotiveerd, al worden aan die motivering geen hoge eisen gesteld. Voldoende is doorgaans de overweging dat in de proeftijd een strafbaar feit is gepleegd en dat daarmee de algemene voorwaarde niet is nageleefd. [1]
13. Het hof heeft, door het vonnis in zoverre met aanvulling en verbetering van gronden te bevestigen, vastgesteld dat verdachte zich bij vier van de voorwaardelijke straffen waarvan tenuitvoerlegging is gevorderd ‘voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden’. Het hof heeft inzake de vijfde vordering overwogen ‘dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging dient te worden gelast’. In aanvulling daarop heeft het hof overwogen dat het in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht ‘geen reden (ziet) om de tenuitvoerlegging af te wijzen nu dit niet nader – met stukken – is onderbouwd’. In de samenhangende zaak heeft het hof – door het vonnis met verbetering van gronden te bevestigen – eveneens vastgesteld dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van vier voorwaardelijke straffen waarvan tenuitvoerlegging is gevorderd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde van die voorwaardelijke veroordelingen heeft overtreden. Het hof heeft in die zaak verder vastgesteld ‘dat alle proeftijden ten tijde van het wijzen van het arrest reeds zijn verstreken, zodat het niet langer mogelijk is om deze proeftijden te verlengen’. Op die grond wijst het hof het verzoek van de raadsvrouw van de verdachte om de proeftijd te verlengen af.
14. Anders dan de steller aanvoert, is aldus geen sprake van ‘twee diametraal verschillende beslissingen’. Zowel in de onderhavige zaak als in de samenhangende zaak heeft het hof de vorderingen tot tenuitvoerlegging toegewezen. [2] Ook de motivering van de toewijzende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging is niet tegenstrijdig. In beide zaken heeft het hof overwogen dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. En de vaststelling dat de proeftijden zijn verstreken, zodat deze niet kunnen worden verlengd, is niet in tegenspraak met de overweging dat het hof geen reden ziet om de vordering af te wijzen nu hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht niet met stukken is onderbouwd.
15. Het middel faalt.

Afronding

16. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de op art. 81, eerste lid, RO gebaseerde formulering. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad meer dan twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld uitspraak zal doen. Dat dient te leiden tot strafvermindering. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1290,
2.Een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens het overtreden van de algemene voorwaarde mag in verschillende zaken aanhangig worden gemaakt en kan door de rechter in al die zaken worden toegewezen. Vgl. HR 9 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6828,