ECLI:NL:PHR:2025:1152

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
26 oktober 2025
Zaaknummer
23/02684
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op waardetransport met brandstichting en afpersing in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een overval op een waardetransport in Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor meerdere misdrijven, waaronder gekwalificeerde diefstal, afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving, brandstichting en vernieling. De overval vond plaats op 15 december 2016, waarbij de verdachte en medeverdachten een grote hoeveelheid luxegoederen, waaronder juwelen en horloges, hebben buitgemaakt. Tijdens de overval werd de bijrijder van het waardetransport bedreigd en van zijn vrijheid beroofd. Na het leeghalen van het voertuig werd het in brand gestoken, terwijl de bijrijder nog in het voertuig zat. Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte op 10 juli 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventig maanden. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij het middel zich richt tegen de bewezenverklaring van de brandstichting en het oordeel van het hof dat levensgevaar te duchten was voor de bijrijder. De conclusie van de procureur-generaal is dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02684
Zitting4 november 2025
CONCLUSIE
P.H.P.H.M.C. van Kempen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 10 juli 2023 door het gerechtshof Amsterdam (parketnr. 23-001046-19) wegens 1. “diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, 2. “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”, 3. “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is” en 4. “medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventig maanden, met aftrek van voorarrest zoals bedoeld in art. 27 lid 1 Sr. Ook heeft het hof beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander op de wijze zoals in het bestreden arrest is vermeld. Verder heeft het hof de teruggave aan de verdachte gelast van een computer en een telefoon.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/02798 en 23/02685. In deze zaken concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.

2.Waar het in cassatie om gaat

2.1
Op 15 december 2016 heeft er in [plaats] een overval plaatsgevonden op een waardetransport. Een van de overvallers is tijdens de rit in het voertuig van het waardetransport gestapt en heeft het voertuig, met daarin [medeverdachte] en bijrijder [betrokkene 1] , naar een afgelegen plek gedirigeerd, waarna een grote hoeveelheid luxegoederen (waaronder juwelen en kostbare horloges) is buitgemaakt. [betrokkene 1] is tijdens de overval bedreigd, van zijn vrijheid beroofd (gehouden) en heeft onder bedreiging zijn mobiele telefoon moeten afgeven. Nadat het voertuig door de overvallers was leeggehaald is het in brand gestoken, terwijl genoemde medeverdachte en [betrokkene 1] nog in het voertuig zaten. Het middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat door de onder 3 bewezenverklaarde brandstichting levensgevaar te duchten was voor [betrokkene 1] .
2.2
Deze conclusie strekt tot verwerping van het middel.

3.Het middel

3.1
Het middel houdt in dat het onder 3 bewezenverklaarde ontoereikend is gemotiveerd voor zover is bewezenverklaard dat levensgevaar te duchten was voor [betrokkene 1] , althans dat het hof het op dit punt gevoerde verweer ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
3.2
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op 15 december 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een bestelbus, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met voornoemde bestelbus, ten gevolge waarvan die bestelbus is verbrand, terwijl daarvan levensgevaar voor [betrokkene 1] te duchten was”
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“5. Een
proces-verbaal van aangiftevan 16 december 2016, opgemaakt door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaar (pag. 1011 tot en met 1014).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 15 december
2016 afgelegde
verklaring van [betrokkene 1]:
[…]
Opeens werd de bus tot stilstand gebracht. Ik hoorde vervolgens dat er andere voertuigen aan kwamen rijden. De persoon bleef in de bus. Ik hoorde verschillende motoren van de voertuigen en ik hoorde het geluid van een scooter. Ik hoorde de man zeggen dat we laag moesten blijven met onze hoofden tussen de knieën, anders schiet ik jullie. Ik voelde nog steeds dat er iets hards in mijn zij drukte. Ik hoorde hem zeggen in de Nederlandse taal dat ze op moesten schieten, snel..., snel... Dit was gericht naar de andere personen buiten de bus. Ik hoorde hem roepen: “Maak die laadruimte open, snel...”. De collega (
het hof begrijpt: [medeverdachte]) heeft de knop ingedrukt van de laadruimte en achterdeuren werden geopend.
Ik hoorde veel lawaai en de bus ging schudden. Toen kwam bij mij het gevoel dat er meerdere mensen bij waren. Ik schat 4 a 5 personen. De bus ging flink heen en weer. Ik hoorde dat er spullen
vielen. Dit duurde ongeveer 10 minuten. Ik hoorde dat er werd geroepen “steek hem in de fik, steek hem in de fik”. De persoon die bij ons in de bus zat, is toen uitgestapt en buiten de bus zei hij dat we steeds laag moesten blijven (
het hof begrijpt: in de bus moesten blijven met hun hoofden naar beneden). Wij moesten vervolgens onze mobiele telefoons inleveren. Mijn telefoon heeft hij meegenomen.
Nadat hij was uitgestapt, zag ik dat hij iets zwarts in zijn hand had. Ik kon niet zien wat het precies was. Ik hoorde vervolgens deuren dicht slaan en slippende banden van het hard wegrijden. We hebben even gewacht tot het stil werd. We zijn uit de bus gestapt en we zijn naar de achterzijde van de bus gelopen. Ik zag dat er brand in de bus gaande was. We zijn daarna hulp gaan zoeken. We zijn teruggelopen naar de bus. Ik zag dat de bus flink in de brand stond. We bleven op afstand omdat ik wist dat de tank van de bus nog vol was.
[…]
7. Een
proces-verbaal van verhoor van de raadsheer-commissarisvan 28 november 2022, (los stuk.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde
verklaring van [betrokkene 1]:
Vraag: Zag u toen u in de bus zat dat die in brand stond?
Antwoord: Nee, je ruikt het. Ik zag in de buitenspiegel iets, een vlamachtig licht. Het is helemaal donker en je ziet dan wat gebeuren. Daarom dacht ik dat de bus in brand was gestoken. We zijn er allebei toen uit gegaan. We gaven onze telefoons.
8. Een
proces-verbaal van aangiftevan 15 december 2016, opgemaakt door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaar (pag. 1001 tot en met 1004).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 15 december 2016 afgelegde
verklaring van [medeverdachte]:
[…]
Uiteindelijk zijn we op de plek terechtgekomen waar de auto is uitgebrand.
Toen de auto stilstond, moest ik de achterbak met een knopje in de auto voor hem openen. We moesten onze hoofden naar beneden doen. Er waren dus mensen die in de laadbak bezig waren. Vervolgens werd de laadbak in brand gestoken. Ik hoorde gekletter van een vloeistof die in de laadbak werd gegooid. Ik rook vervolgens brandstof. Op dat moment werd de auto in brand gestoken. De persoon die bij ons stond, zei tegen ons: “blijf naar beneden kijken”. NN1 is vervolgens ook weggegaan. Ik hoorde een scooter wegrijden. Toen we het geluid van de scooter niet meer hoorden, zijn we alle twee snel uitgestapt. Op dat moment zagen we dat de auto in de brand stond.
[…]
18. Een
proces-verbaal beschrijving beelden [A]van 3 januari 2017, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pag. 1203-1207).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaasvan deze
opsporingsambtenaar:
[…]
Het waardetransport stopt voor het hek. Kort nadat het waardetransport stilstaat, komen er vanuit rechts verschillende personen in beeld. Deze personen lopen langs de zijkant van het waardetransport en achter het waardetransport langs. Het vermoeden bestaat dat deze personen het waardetransport leegruimen. Na enkele seconden dooft de verlichting van het waardetransport en zijn de personen niet meer zichtbaar in beeld.
Er is een persoon zichtbaar. De persoon loopt ongeveer 20 minuten nadat het waardetransport voor het hek is gestopt in beeld. Ik zag dat de persoon aan de uiterlijke kenmerken van [betrokkene 1] voldeed. Dit zag ik aan de jas met het groen/bruine camouflagepatroon. Ik herkende de jas als de jas die [betrokkene 1] droeg ten tijde van de overval. [betrokkene 1] loopt een aantal keer heen en weer langs het hek. In het hek zit een deur. Het is zichtbaar dat [betrokkene 1] de deurkruk heen en weer laat bewegen. Deze deur lijkt op slot te zitten.
Op screenshot 5 is zichtbaar dat het waardetransport in brand staat. Dit screenshot is gemaakt op
het einde van het gevorderde camerabestand.
19. De
eigen waarneming van het gerechtshofvan op de terechtzitting van 12 juni 2023 besproken camerabeelden van [A] .
Deze eigen waarneming houdt het volgende in:
camera ch01:
• om 18:45:51 uur stapt een persoon uit de achterzijde van een voertuig, waaruit vlammen slaan en rook komt. De brand lijkt (vooralsnog) niet door te zetten tot een grotere uitslaande brand; het blijft op de camerabeelden vervolgens nog een tijd donker;
camera ch04:
• om 18:45:53 uur is heel even een zeer fel licht te zien dat bij brand past;
camera ch01:
• om 19:01:23 uur zijn beginnende vlammen te zien op de plek waar aanvankelijk vlammen en rook waarneembaar waren. Daarna is voortdurend licht te zien en is rook die onder de achterdeur van het waardetransport doorkomt waarneembaar;
• om 19:07:15 uur is de brand duidelijk waarneembaar;
• om 19:07:21 uur is een beginnende brand te zien die vervolgens uitgroeit tot een grote, uitslaande brand.
Het hof heeft vastgesteld dat de beelden zelfgeen tijdsaanduiding bevatten. Op grond van de aanwezige informatie in het dossier kan de tijdsaanduiding echter wel worden bepaald. De titel van de beelden bevat immers wel een tijd. Op grond van de GPS-gegevens en de beelden van VBAT kan worden vastgesteld dat het waardetransport om 18:31 uur bij [A] op [a-straat] is aangekomen. Uit de tijdsaanduiding in de titel van de beelden van [A] blijkt dat het waardetransport om 18:22 uur tot stilstand wordt gebracht. Gelet op de genoemde informatie is dit dus feitelijk 18:31 uur. Er dienen derhalve telkens negen minuten te worden opgeteld bij de tijdsaanduidingen die vermeld staan in de titel van de beelden van [A] .
3.4
Het bestreden arrest houdt de volgende bewijsoverweging in:

Brandstichting
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was nu (i) onvoldoende is gebleken dat [betrokkene 1] (en de broer van de verdachte) op het moment dat de brand werd aangestoken in de bus van het waardetransport zaten en (ii) het dossier te weinig inzicht geeft in hoe de brand zich heeft ontwikkeld en wanneer [betrokkene 1] is uitgestapt.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is straf bedreigd tegen onder anderen degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. Om in een dergelijk geval in rechte het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de overvallers, nadat de bus van het waardetransport was leeggehaald, in de laadruimte met behulp van een jerrycan met benzine brand hebben gesticht. [betrokkene 1] en [medeverdachte] zaten op dat moment nog in de bus. Evenals de rechtbank gaat het hof hierbij uit van de verklaring van [betrokkene 1] bij de politie, die op dat punt wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] . [betrokkene 1] heeft verklaard dat er werd geroepen “steek hem in de fik, steek hem in de fik”, dat de persoon die bij hen in de bus zat toen is uitgestapt en zei dat zij steeds laag moest blijven. [betrokkene 1] moest vervolgens zijn telefoon afgeven, waarna die persoon is weggerend. [betrokkene 1] is in de bus blijven zitten totdat het buiten stil was. De bus van het waardetransport is uiteindelijk volledig uitgebrand, met inbegrip van het gedeelte waar de chauffeur en bijrijder zaten.
Naar het oordeel van het hof is het een feit van algemene bekendheid dat het ontsteken van een brandbare stof als benzine in een voertuig waar zich ook brandstof in bevindt, levensgevaarlijk is voor personen die zich in dat voertuig bevinden vanwege het risico op en de mogelijke gevolgen van vuur, rook en/of ontploffingen. Dat [betrokkene 1] de bus heeft verlaten voordat sprake was van een uitslaande brand en dat het ook enige tijd heeft geduurd voordat de brand uitsloeg, doet daaraan niet af. Die omstandigheid viel immers niet te voorspellen en was in ieder geval niet aan de verdachten te danken; één van de overvallers had nota bene gezegd dat zij na het stichten van de brand steeds laag moesten blijven, waarmee kennelijk werd bedoeld dat ze in de bus moesten blijven zitten zoals ze eerder ook zaten.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd. Daarbij kan enkel bewezen worden verklaard dat er levensgevaar was te duchten voor [betrokkene 1] en niet, zoals de advocaat-generaal heeft verondersteld, voor [medeverdachte] . Laatstgenoemde is immers zelf als medepleger schuldig aan de brandstichting; hij is dus niet een ‘ander’ ten aanzien van wie door de brand levensgevaar was te duchten.”
3.5
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de gebezigde bewijsmiddelen volgens de feitenrechter tot de gevolgtrekking nopen dat een bloedverwant van de verdachte – te weten [medeverdachte] , zijnde tevens een van de medeplegers van de brandstichting – door de handelwijze van de verdachte/de medeplegers ook levensgevaar heeft te duchten. Volgens de stellers van het middel dient de rechter in een dergelijk geval in zijn oordeel te betrekken dat, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, het naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte en de medeverdachte een brand stichten ten gevolge waarvan deze bloedverwant/medepleger het gevaar zal lopen zijn leven te verliezen. Gelet daarop had het hof de bewezenverklaring nader dienen te motiveren, temeer nu de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat [betrokkene 1] en de medepleger het busje al hadden verlaten ruime tijd voordat de brand daadwerkelijk uitsloeg. De verwerping van het gevoerde verweer zou daarmee onvoldoende met redenen zijn omkleed.
3.6
Art. 157 aanhef en onder 2° Sr luidt:
“Hij die opzettelijk brand sticht, een ontploffing teweegbrengt of een overstroming veroorzaakt, wordt gestraft:
[…]
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is”.
3.7
In HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653,
NJ2009/120 overwoog de Hoge Raad dat van levensgevaar als bedoeld in art. 157 aanhef en onder 2° Sr niet reeds sprake is indien de brand is gesticht in een woning (of een andere behuizing die tot menselijke bewoning dient). [1] Om in een dergelijk geval in rechte het levensgevaar voor in het bijzonder de bewoner(s) als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband dus niet van belang. In HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4230,
NJ2012/670 m.nt. Bleichrodt berustte het middel op de opvatting dat in een geval van vervolging voor art. 157 Sr het opzet van de verdachte in alle gevallen niet alleen moet zijn gericht op – voor zover hier van belang – brandstichting, maar ook op het bestanddeel “levensgevaar […] voor een ander te duchten is”. De Hoge Raad wees die opvatting onder verwijzing naar genoemd arrest van 17 februari 2009 van de hand en herhaalde dat bedoeld gevaar ten tijde van het teweegbrengen van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest, zodat niet van belang is dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien. [2] Dat betekent dat het soort redenering waarvan blijkt uit de opzetoverwegingen in het
Porsche-arrest [3] – waarin de veroordeling wegens doodslag in het verkeer onder meer geen stand hield omdat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar had gelopen – in zaken als de onderhavige niet opgaat. Dat men zelf of een bloedverwant gevaar loopt, tast als zodanig niet de voorzienbaarheid van het gevolg aan. Daarentegen zal van de vereiste voorzienbaarheid in de regel geen sprake zijn indien zich ten tijde van de brandstichting niemand in het object bevond dat in brand is gestoken. [4]
3.8
Het hof heeft vastgesteld dat het waardetransport om 18:31 uur ter hoogte van de windsurfvereniging [A] tot stilstand is gekomen. Volgens [betrokkene 1] heeft – nadat [medeverdachte] de laadruimte had geopend – het leegruimen van de bus ongeveer 10 minuten geduurd en werd er toen geroepen “steek hem in de fik, steek hem in de fik”. De derde persoon die in de bus zat – die gedurende de rit bij [betrokkene 1] iets zwarts in zijn zij had gedrukt en ook riep dat hij zou schieten als zij niet ‘laag’ zouden blijven (door het hof begrepen als: in de bus blijven met de hoofden naar beneden) – is toen uitgestapt en zei dat de medeverdachte en [betrokkene 1] nog steeds laag moesten blijven. [betrokkene 1] heeft toen hij nog in de bus zat en het helemaal donker was (ik begrijp: toen de lichten van de bus gedoofd waren) een vlamachtig licht gezien en zag, nadat het stil was geworden en hij naar de achterzijde van de bus was gelopen, dat er brand in de bus gaande was. Uit de camerabeelden blijkt dat om 18:45:51 uur [5] een persoon uit de achterzijde van de bus stapt waaruit vlammen slaan en rook komt en dat 2 seconden later heel even een zeer fel licht te zien is dat bij brand past. [betrokkene 1] is 20 minuten nadat het waardetransport voor het hek is gestopt op beeld te zien (
PHvK: dat is rond 18:51 uur).
3.9
Het hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen afgeleid dat de overvallers nadat de bus van het waardetransport (een Volkswagen Crafter) was leeggehaald, in de laadruimte van de bus met een jerrycan met benzine brand hebben gesticht en dat de [medeverdachte] en [betrokkene 1] op dat moment nog in de bus zaten en dat [betrokkene 1] eerst is uitgestapt toen het buiten stil was. Ook heeft het hof vastgesteld dat de bus van het waardetransport uiteindelijk volledig is uitgebrand, met inbegrip van het gedeelte waar de chauffeur en bijrijder [betrokkene 1] zaten. Volgens het hof is het een feit van algemene bekendheid dat het ontsteken van een brandbare stof als benzine in een voertuig waarin zich ook brandstof bevindt levensgevaarlijk is voor personen die zich in dat voertuig bevinden vanwege het risico op en de mogelijke gevolgen van vuur, rook en/of ontploffingen.
3.1
In het oordeel van het hof ligt besloten dat het hof het te duchten levensgevaar voor [betrokkene 1] voor de daders van de brandstichting ten tijde van de brandstichting voorzienbaar heeft geoordeeld. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft immers vastgesteld dat de overvallers de brand hebben gesticht op het moment dat [betrokkene 1] en [medeverdachte] nog in de bus zaten en bovendien dat er reeds ten tijde van de brandstichting (18:45:51 uur) vlammen uit de achterkant van de bus sloegen (vgl. het algemeen kader onder 3.7). Deze vaststelling in samenhang bezien met de omstandigheid dat de brandstoftank van een bestelbus (als de onderhavige) zich doorgaans onder c.q. ter hoogte van de laadruimte bevindt, kan dit oordeel mijns inziens in voldoende mate dragen. Dat het risico niet irreëel was blijkt ondertussen ook nog daaruit dat de bus van het waardetransport – zoals het hof ook heeft vastgesteld – uiteindelijk volledig is uitgebrand, met inbegrip van het gedeelte waar de chauffeur en bijrijder zaten. Dat aan een en ander volgens het hof niet afdoet dat [betrokkene 1] de bus heeft verlaten voordat sprake was van een uitslaande brand en het ook enige tijd heeft geduurd voordat de brand uitsloeg is evenmin onbegrijpelijk. Het hof heeft terecht geoordeeld dat het hierbij gaat om een niet te voorspellen omstandigheid die bovendien ook niet aan de verdachten te danken is (wat impliceert dat ook zij daarover geen controle hadden). Dat de overvallers niet zouden hebben voorzien dat er levensgevaar voor [betrokkene 1] te duchten was omdat één van de medeverdachten zich naast [betrokkene 1] in de auto bevond is als gezegd niet van belang.
3.11
Het middel faalt.

4.Afronding

4.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
4.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 11 juli 2023. Dit betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden. Dat moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie bijv. ook HR 16 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7170 en HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:230. In laatstgenoemde zaak overwoog de Hoge Raad dat het te duchten levensgevaar voor een ander ook voorzienbaar kan zijn als het ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen weliswaar nog niet, maar als gevolg van die gedragingen wel op een later moment te duchten is.
2.Vgl. ook Noyon/Langemeijer/Remmelink
3.HR 15 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0139,
4.Vgl. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653,
5.Het hof merkt aan het slot van bewijsmiddel 18 op dat er steeds 9 minuten dienen te worden opgeteld bij de tijdsaanduidingen die vermeld staan in de titel van de beelden van [A] . Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2023 (p. 3 en 4) leid ik af dat het bij de in bewijsmiddel 18 genoemde tijdstippen om de met 9 min tijdsverschil gecorrigeerde tijdstippen gaat.