3.4Het bestreden arrest houdt de volgende bewijsoverwegingen in (met weglating van voetnoten):
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] integraal dient te worden
vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd, samengevat, dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of überhaupt een overval heeft plaatsgevonden. Het is vreemd dat [slachtoffer] , de bijrijder van het waardetransport, om 18:17 uur gedurende bijna drie minuten heeft gebeld, terwijl de overvaller rond 18:14 uur of 18:15 uur zou zijn ingestapt. De verklaringen van [slachtoffer] bevatten ook verschillende inconsistenties. Dat het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde en door de rechtbank bewezen verklaarde scenario niet klopt, blijkt uit het feit dat de politie al om 18:27 uur een melding heeft gekregen om naar het [a-straat] in [plaats] te gaan. Hier bleek een deel van de buit te zijn achtergelaten. Dat betekent dat een deel van de goederen dus al moet zijn weggenomen voordat de vermeende overvaller het waardetransport zou zijn ingestapt. Zelfs als wordt aangenomen dat sprake is geweest van diefstal met geweld en afpersing, kan niet worden bewezen dat [verdachte] daarbij betrokken is geweest. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat hij de gebruiker is geweest van [telefoonnummer 1] en ook overigens kan aan de verschillende telefonische contacten geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en anderen is geen sprake geweest. Dat een deel van de buit in een woning is aangetroffen en dat daarop dactyloscopische sporen van [verdachte] zijn aangetroffen, is niet redengevend voor diens betrokkenheid bij de overval. Dit deel van de buit is drie weken na de overval aangetroffen en het betreft bovendien voornamelijk verpakkingsmateriaal. De verklaringen van [betrokkene 1] zijn onbetrouwbaar nu sprake is van verschillende en tegenstrijdige verklaringen en dienen daarom te worden uitgesloten van het bewijs. Van de foto’s van de horloges die op een USB-stick in de woning aan [b-straat] in [plaats] zijn aangetroffen, kan niet worden vastgesteld dat deze in het waardetransport hebben gezeten. [verdachte] heeft bovendien ontkend dat deze USB-stick van hem is.
Gebeurtenissen op 15 december 2016
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 december 2016 heeft in [plaats] een waardetransport plaatsgehad vanaf het bedrijf [A] ( [A] ) aan [c-straat] met als bestemming [D] te [plaats] . De vracht bestond uit 388 zendingen met verscheidene luxegoederen. De lading werd vervoerd in een witte bestelbus van het merk Volkswagen Crafter. [medeverdachte 1] was de bestuurder van deze bus (hierna ook: het waardetransport); [slachtoffer] was de bijrijder.
Omstreeks 16:30 uur is het waardetransport bij [A] gearriveerd. Nadat de goederen waren ingeladen, is het waardetransport daar omstreeks 17:44 uur vertrokken. Iets voor 18:00 uur is het waardetransport over […] gereden, waarna het tussen 18:03 uur en 18:07 uur […] is opgereden. Het was druk op de weg, waardoor het voertuig langzaam reed; er stond een soort file. De ramen waren zowel aan de bestuurders- als aan de bijrijderszijde geopend omdat de beide inzittenden een sigaret rookten. Nadat het waardetransport een winkel van […] op […] had gepasseerd – en dit zich dus, gelet op de openbaar toegankelijke kaartgegevens van Google Maps uit 2016, ergens tussen […] (die het voertuig rond 18:18 uur passeerde) en […] (die het voertuig rond 18:23 uur opreed) bevond – heeft een onbekend gebleven man het voertuig benaderd. Hij drukte een zwart voorwerp tegen de zij van [slachtoffer] en is vervolgens aan de bijrijderszijde ingestapt. [slachtoffer] moest opschuiven, zijn hoofd tussen zijn knieën plaatsen en zijn hoofd de hele verdere rit naar beneden
gericht houden. De man gaf vervolgens aanwijzingen aan [medeverdachte 1] hoe deze verder moest rijden. Via […] en de […] reed het waardetransport naar […] . Uit de beelden van de beveiligingscamera’s van het bedrijf VBAT blijkt dat het waardetransport omstreeks 18:27 uur op […] en vervolgens […] reed. Op korte afstand voor dit waardetransport reed een donkerkleurig voertuig en ongeveer twintig seconden later reed een witte bestelauto. Omstreeks 18:30 uur bereikte het waardetransport [e-straat] , waar dit om 18:31 uur ter hoogte van [e-straat 1] – waar de windsurfvereniging [C] is gevestigd – tot stilstand kwam. Op de beelden van de beveiligingscamera’s van [C] is te zien dat eerst een personenauto en daarna het waardetransport komen aanrijden. De bus met het waardetransport komt voor een hek tot stilstand. [medeverdachte 1] heeft een knop ingedrukt om de achterdeuren van de laadruimte te openen. [slachtoffer] hoorde vervolgens veel lawaai en hij voelde dat het voertuig schudde. Gedurende ongeveer tien minuten hebben verschillende mensen spullen uit het voertuig gehaald, waarna [slachtoffer] hoorde dat geroepen werd dat het voertuig in de fik moest worden gestoken. De man die op [d-straat] in het voertuig was gestapt zei tegen [slachtoffer] en [medeverdachte 1] dat zij in de bus moesten blijven zitten. Ook moesten zij hun telefoons aan de man afgeven. [slachtoffer] zag op een gegeven moment in de buitenspiegel een vlamachtig licht en hij rook een brandlucht. [slachtoffer] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens uitgestapt en naar de achterzijde van het voertuig gelopen. [slachtoffer] zag toen dat er brand in het voertuig was. Uit de beelden van de beveiligingscamera’s van [C] blijkt dat omstreeks 18:45 uur een man uit de laadruimte van de bus met het waardetransport is gesprongen, waarna het felle licht van vlammen waarneembaar is. Blijkbaar is op dat tijdstip brand gesticht in de laadruimte van deze bus. Uit de camerabeelden blijkt dat de brand aanvankelijk enkel in de laadruimte van de bus heeft gewoed. Op de camerabeelden zijn vanaf het tijdstip 19:01 uur aan de achterzijde van de bus vlammen en rook te zien. Vanaf 19:07 uur verspreidde de brand zich verder aan de buitenzijde van de bus, waarna deze volledig is uitgebrand.
Uit de aangifte van [A] blijkt dat van de 388 zendingen die zich in de bus van het waardetransport
bevonden er 170 zijn teruggevonden. De overige 218 zendingen – met een waarde van € 288.935,17 – zijn niet teruggevonden.
Tijdstip melding [a-straat]
Enkele van de weggenomen zendingen zijn door de politie teruggevonden aan het [a-straat] . In het proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2016 is opgemerkt dat de betreffende verbalisanten die dag om 18:27 uur een melding hadden ontvangen om naar deze locatie te gaan in verband met de goederen die de melder daar had aangetroffen. Volgens de verdediging is dit tijdstip niet te rijmen met het hiervoor beschreven tijdsverloop – en dan in het bijzonder de vaststelling dat de bus van het waardetransport vanaf ongeveer 18:31 uur aan [e-straat] zou zijn leeggehaald.
Ook voor het hof riep het genoemde tijdstip van de melding van 18:27 uur vragen op. Dit was een van de redenen voor het hof om het onderzoek op 15 oktober 2021 te heropenen. Het hof is echter van oordeel dat de melding van voornoemd tijdstip op een kennelijke verschrijving duidt, gelet op het navolgende:
(i) de bus van het waardetransport is om 18:31 uur op [e-straat] tot stilstand gebracht;
(ii) de goederen die op het [a-straat] zijn aangetroffen zijn afkomstig uit het waardetransport;
(iii) de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij op 15 december 2016 pakketten uit de bosschages hadden gehaald, waarop de [getuige 1] naar de box van zijn woning liep, op de trap zag dat het 19:00 uur was en waarna de [getuige 2] de politie heeft gebeld;
(iv) de verbalisanten zijn om 19:10 uur op het [a-straat] gearriveerd;
(v) de afstand tussen het politiebureau aan [f-straat 1] en het [a-straat] ongeveer vier kilometer is en het duurt volgens openbare bron (de routeplanner van de ANWB) gemiddeld ongeveer elf minuten om van [f-straat] naar het [a-straat] te rijden.
De melding heeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen logischerwijs plaatsgevonden rond 19:00 uur. De reisduur van [e-straat] naar het [a-straat] is volgens de routeplanner van ANWB gemiddeld ongeveer 16 minuten. Deze rit heeft dus kunnen plaatsvinden in de periode van de aankomst aan [e-straat] (om 18:31 uur) tot het moment dat de goederen in [a-straat]
werden gelegd (iets voor 19:00 uur).
Conclusie is dus dat het door de politie genoemde tijdstip van de melding van 18:27 uur een vergissing moet zijn en aldus geen ander licht werpt op de hiervoor vastgestelde feiten.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of [verdachte] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 8]
betrokken zijn geweest bij het wegnemen van de goederen uit de bus van het waardetransport en het afnemen van de telefoon van [slachtoffer] en, zo ja, of zij zich aldus schuldig hebben gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de diefstal met geweld en afpersing (feit 1), de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] (feit 2), de brandstichting met levensgevaar (feit 3) en de vernieling van de bus (feit 4).
Bij deze beoordeling zal het hof allereerst bezien of de verdachten gebruik hebben gemaakt van de door de politie aan hen toegerekende telefoonnummers.
Bij de beoordeling van de vraag of [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van [telefoonnummer 2] zijn de volgende feiten van belang:
- De werkgever van [medeverdachte 1] communiceerde met hem via [telefoonnummer 3] . Dit nummer zat in een toestel dat op de dag van de diefstal was voorzien van [telefoonnummer 2] .
- Uit de historische gegevens van de nummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] is gebleken dat deze beide nummers met dezelfde telefoonnummers contact hebben gehad.
- Op de camerabeelden van [A] is te zien dat [medeverdachte 1] op 15 december 2016 om 17:34 uur heeft gebeld. Het nummer [telefoonnummer 2] straalde op dat tijdstip een zendmast aan in de buurt van [A] . Daarbij belde het nummer met het hieronder genoemde [telefoonnummer 4] .
- Met behulp van [telefoonnummer 2] is op 31 oktober 2016 via WhatsApp een foto verzonden van een persoon met een naambordje met de tekst ‘ [E] ’. Dit is de naam van de eenmanszaak van [medeverdachte 1] .
Onder deze omstandigheden staat vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van [telefoonnummer 2] .
Bij de beoordeling van de vraag of [betrokkene 8] de gebruiker is geweest van [telefoonnummer 4] zijn de volgende feiten van belang:
- Uit de historische verkeersgegevens van [telefoonnummer 4] over de periode van 25 juli 2016 tot en met 15 december 2016 blijkt dat dit nummer regelmatig in de ochtend en avond
verkeersmasten aan […] en […] aanstraalde. Deze verkeersmasten
bevonden zich in de nabijheid van de woning van [betrokkene 8] aan [g-straat] .
- Ook andere telefoonnummers die bij [betrokkene 8] na de ten laste gelegde datum in gebruik zijn geweest ( [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 6] ) straalden verkeersmasten aan […] en […] aan. Deze telefoonnummers hebben bovendien contacten die overeenkomen met de contacten van [telefoonnummer 4] .
- De partner van [betrokkene 8] , [betrokkene 2] , had in de periode van 30 juli 2016 tot en met 14 december 2016 veelvuldig contact met [telefoonnummer 4] .
- In de woning van [betrokkene 1] zijn een mobiele telefoon en een simkaart in beslag
genomen. Het [telefoonnummer 4] is op de in beslag genomen telefoon opgeslagen onder de naam
‘ [betrokkene 3] ’. Onder diezelfde naam is op de in beslag genomen simkaart [telefoonnummer 7]
opgeslagen. Dit telefoonnummer is onder de naam ‘ [betrokkene 4] ’ opgeslagen in een telefoon die in beslag is genomen in de woning van [betrokkene 5] .
- [telefoonnummer 4] staat onder de naam ‘ [betrokkene 6] ’ opgeslagen in de telefoon die in de woning van [betrokkene 8] en [medeverdachte 1] in beslag is genomen; deze telefoon was
vermoedelijk in gebruik bij hun broer [betrokkene 7] .
Onder deze omstandigheden staat vast dat [betrokkene 8] de gebruiker is geweest van [telefoonnummer 4] .
Bij de beoordeling van de vraag of [verdachte] de gebruiker is geweest van [telefoonnummer 1] zijn de volgende feiten van belang:
- [telefoonnummer 1] stond op naam van [betrokkene 9] , de moeder van [verdachte] .
- [telefoonnummer 1] stond onder de naam ‘ [betrokkene 10] ’ opgeslagen in de huistelefoon van het ouderlijk huis van [verdachte] aan de [h-straat 1] te [plaats] .
- In een telefoon die uit de woning van [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] in beslag is genomen - en die vermoedelijk toebehoorde aan [medeverdachte 1] – was [telefoonnummer 1] opgeslagen onder de naam ‘ [betrokkene 11] ’. Het is een feit van algemene bekendheid dat ‘niffo’ straattaal is voor neef; [verdachte] is de neef van [betrokkene 8] en [medeverdachte 1] .
- [telefoonnummer 1] heeft in de periode van 7 augustus 2016 tot en met 31 januari 2017 contacten met andere personen die aan [verdachte] zijn te linken.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 27 september 2021 heeft [verdachte] ook erkend dat [telefoonnummer 1] bij hem in gebruik is geweest. Hij heeft daarbij evenwel verklaard dat het telefoonnummer ook door anderen is gebruikt, aangezien – in de woorden van [verdachte] – iedereen elkaars telefoonnummer gebruikte. Het dossier bevat echter voor de juistheid van deze stelling geen aanwijzingen. Nu [verdachte] deze stelling ook overigens niet op enige wijze nader heeft toegelicht, gaat het hof hieraan voorbij. Mede gelet op de hiervoor genoemde feiten rond het gebruik van [telefoonnummer 1] , gaat het hof ervan uit dat [verdachte] op de ten laste gelegde datum en de daaraan voorafgaande periode steeds degene is geweest die de telefoon met dit telefoonnummer heeft gebruikt.
Conclusie telefoonnummers
Op de ten laste gelegde datum en in de daaraan voorafgaande periode was [medeverdachte 1] de gebruiker van [telefoonnummer 2] , [betrokkene 8] de gebruiker van [telefoonnummer 4] en [verdachte] de gebruiker van [telefoonnummer 1] . Het is niet aannemelijk dat de telefoonnummers in deze periode door anderen zijn gebruikt.
Bij de beoordeling van de betrokkenheid van [medeverdachte 1] , [betrokkene 8] en [verdachte] bij de ten laste gelegde feiten betrekt het hof de volgende redengevende feiten.
■Locatie van waardetransport en verdachten
In het dossier bevindt zich een overzicht van de verkeersmasten die (onder meer) de telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 1] op 15 december 2016 hebben aangestraald. Door de verdediging is de juistheid van deze mastgegevens niet betwist. Nu het hof enkel deze (feitelijke) mastgegevens bij zijn beoordeling betrekt, behoeft het verweer dat de resultaten van de netwerkmeting – en dan met name de interpretatie die de politie volgens de verdediging aan deze resultaten heeft gegeven, namelijk dat hieruit kan worden afgeleid dat [verdachte] zich op [e-straat] bevond toen de bus van het waardetransport werd leeggehaald – onbetrouwbaar zijn en daarom uitgesloten dienen te worden van het bewijs, geen verdere bespreking.
Nu vaststaat dat [betrokkene 8] en [verdachte] de gebruikers zijn geweest van de telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 1] , kan aan de hand van de beschikbare verkeersgegevens van deze telefoonnummers en de gps-gegevens van de bus van het waardetransport het volgende worden vastgesteld over hun locaties op 15 december 2016:
- [betrokkene 8] telefoon straalde om 17:45 uur een verkeersmast aan – en het hof stelt aan de hand daarvan vast: hij bevond zich dus in de omgeving van – [i-straat 1] . Dit nummer is ongeveer halverwege […] gelegen. Het waardetransport reed op dat moment bij [A] weg.
- Om 18:01 uur bevonden [betrokkene 8] en het waardetransport zich allebei in de omgeving van [i-straat 1] .
- Om 18:14 uur, toen het waardetransport op [d-straat] reed, bevond [betrokkene 8] zich in de omgeving van [i-straat 2] ; dit nummer is gelegen nabij de hoek van […] met [d-straat] .
- Om 18:09 uur en 18:22 uur bevond [verdachte] zich in de omgeving van [k-straat 1] . Het waardetransport bevond zich op dat moment op [d-straat] . [k-straat 1] is in de omgeving van de door het waardetransport afgelegde route van [d-straat] (via […] ) naar [e-straat] .
- Om 18:27 uur bevond [betrokkene 8] zich in de omgeving van […] . Het waardetransport reed op dat tijdstip op de […] . Om 18:29 uur bevond ook [verdachte] zich in de omgeving van de […] .
- Om 18:41 uur en 18:43 uur bevond [betrokkene 8] zich in de omgeving van [l-straat 1] ; op – zoals volgt uit de openbare bron Google Earth – hemelsbreed ongeveer 1,30 kilometer van [e-straat 1] ( [C] ).
- Van [telefoonnummer 1] zijn na het tijdstip 18:30 uur geen mastgegevens meer beschikbaar.
Het telefoonnummer van [betrokkene 8] heeft in de periode van 25 juli 2016 tot 23 januari 2017 – de periode waarover de verkeersgegevens zijn opgevraagd – enkel op 15 december 2016 de zendmasten aan […] en […] aangestraald. [telefoonnummer 1] heeft in de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 januari 2017 – de periode waarover de verkeersgegevens zijn opgevraagd – alleen op 15 december 2016 de zendmast aan […] aangestraald. Het telefoonnummer heeft de zendmast aan de […] op 15 december 2016 voor het eerst aangestraald.
[telefoonnummer 4] en het toestel waarin dit nummer werd gebruikt, zijn na 15 december 2016 te 19:11 uur niet meer in gebruik geweest.
Tussen [medeverdachte 1] , [betrokkene 8] , [verdachte] en de onbekend gebleven gebruiker van [telefoonnummer 8] zijn op 15 december 2016 de volgende telefonische contacten geweest:
- [medeverdachte 1] en [betrokkene 8] hadden telefonisch contact met elkaar, toen [medeverdachte 1] zich bij [A] bevond, om 17:24 uur (8 sec), om 17:34 uur (4 sec) en nogmaals om 17:34
uur (10 sec).
- Nadat het waardetransport rond 17:45 uur bij [A] was vertrokken, belde [medeverdachte 1] – om 18:01 uur – nogmaals met [betrokkene 8] . Zij bevonden zich toen beiden in de omgeving van [i-straat 1] .
- [betrokkene 8] had gedurende de dag herhaaldelijk telefonisch contact met [telefoonnummer 8] , onder meer om 18:27 uur. [betrokkene 8] , de gebruiker van [telefoonnummer 8] en het waardetransport bevonden zich op dat moment allemaal in de nabijheid van de […] .
- Tussen [betrokkene 8] en [verdachte] zijn ten slotte om 18:22 uur en 18:26 uur telefonische contacten geweest. [verdachte] heeft daarna om 18:28 uur geprobeerd te
bellen en om 18:29 uur en 18:30 uur gebeld met [betrokkene 8] . Deze (poging tot) telefonische contacten hebben dus vlak voor aankomst van het waardetransport aan [e-straat] plaatsgehad, waarbij beiden zich, zoals hiervoor is overwogen, in de nabijheid van het waardetransport bevonden.
- Om 18:43 uur en 19:01 uur belde [betrokkene 8] nog met [telefoonnummer 8] . Vanaf
19:11 uur is [telefoonnummer 8] niet meer in gebruik geweest.
De verdediging heeft gesteld dat, waar in de in het dossier opgenomen historische bestanden wordt gemeld dat [verdachte] met een van de genoemde telefoonnummers heeft ‘gebeld’, niet vaststaat dat er ook daadwerkelijk een gesprek is geweest; volgens de verdediging is het ook mogelijk dat er een voicemail is ingesproken. Het hof volgt de verdediging hierin niet. Nog daargelaten dat [verdachte] niet heeft verklaard dat hij voicemails heeft ingesproken, bevat het dossier voor de juistheid van deze stelling ook geen aanwijzingen. Integendeel, in de historische bestanden wordt – naast de aanduiding ‘gesprek’ – expliciet de aanduiding ‘voicemail’ gebruikt (zie bijvoorbeeld doorgenummerde pag. 1638). Het hof gaat er dan ook van uit dat een in de bestanden genoemd ‘gesprek’, met vermelding ook van de duur in secondes, steeds een daadwerkelijk gevoerd gesprek betreft.
Een deel van de uit de bus van het waardetransport weggenomen goederen (en de verpakkingen van deze goederen) is door de politie op 5 januari 2017 aangetroffen in de woning van [betrokkene 12] aan de [m-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 12] is de neef van [verdachte] . De politie stuitte bij toeval op deze goederen toen zij de woning van [betrokkene 12] betrad naar aanleiding van een geweldsincident. De verpakkingen zijn door de politie onderzocht op dactyloscopische sporen. Van [betrokkene 8] zijn dactyloscopische sporen aangetroffen op verschillende verpakkingsmaterialen, te weten een stuk papier met een gesmolten lakzegel, de voor- en zijkant en de bovenkant van de deksel van een doos van Cartier, een stuk karton en de boven- en onderkant van een doos. Van [verdachte] zijn dactyloscopische sporen aangetroffen op zakjes van Cartier (bij de scheurrand), de buitenkant van twee postkratten, de buitenkant van een vuilniszak, plastic luchtkussentjes, een stuk papier en een stuk transparant plastic van een kartonnen doos.
Het hof gaat er, gelet op de aard en plaats van de aangetroffen sporen, van uit dat [betrokkene 8] en [verdachte] deze spullen – en daarmee dus de verpakkingen van de gestolen goederen – in handen hebben gehad.
[medeverdachte 1] is de broer van [betrokkene 8] en de neef van [verdachte] . Er bestaan met andere woorden nauwe familiebanden tussen de chauffeur van de bus van het waardetransport en de twee personen, die het verpakkingsmateriaal van de goederen die uit die bus zijn weggenomen later in handen zouden hebben, die op de dag van de diefstal zich in de omgeving van het waardetransport hebben bevonden en die rond de diefstal telefonisch contact met elkaar hebben gehad.
■
Gestolen goederen bij [betrokkene 1]
Op 29 maart 2017 zijn in de woning van [betrokkene 1] , verstopt in een wasmand, zes horloges aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat deze horloges uit de bus van het waardetransport zijn weggenomen. [betrokkene 1] is de neef van [verdachte] . Er is met andere woorden ook een familieband tussen een van de verdachten en de persoon bij wie een deel van de buit is aangetroffen.
■
Telefonisch contact tussen [betrokkene 12] en [betrokkene 1]
Op 6 januari 2017, daags nadat de politie de woning van [betrokkene 12] had doorzocht en een deel van de buit en de verpakkingsmaterialen had aangetroffen, hebben [betrokkene 12] en [betrokkene 1] met elkaar gebeld. Tijdens dat gesprek zei [betrokkene 1] tegen [betrokkene 12] : ‘ [betrokkene 13] heeft me gevraagd naar die doos, hebben ze die spullen gevonden?’. [betrokkene 12] antwoordde dat hij niet moest praten en naar hem toe moest komen. [betrokkene 1] bleef echter aandringen en herhaalde of ‘ze dat hebben gevonden’. [betrokkene 12] antwoordde vervolgens bevestigend, waarop [betrokkene 1] zei dat hij niet wilde komen.
[betrokkene 12] en [betrokkene 1] spraken hier dus over de spullen die ‘ze’ (het hof begrijpt: de
politie) hebben gevonden (het hof begrijpt: bij de doorzoeking van [betrokkene 12] woning de dag daarvoor). Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 18 oktober 2017 heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij [verdachte] ook ‘ [betrokkene 13] ’ noemt. Het hof heeft – anders dan door de verdediging is betoogd – geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. Voor bewijsuitsluiting van de verklaring van [betrokkene 1] ziet het hof geen enkele reden.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] , daags nadat de politie de woning van [betrokkene 12] had doorzocht, telefonisch navraag heeft laten doen naar de spullen die de politie mogelijk bij de doorzoeking die dag ervoor had gevonden.
Op 29 maart 2017 werd [verdachte] aangehouden in de woning aan [b-straat 1] in [plaats] . Bij de doorzoeking in de woning is een USB-stick in beslag genomen. Op deze USB-stick staan foto’s van sieraden en sieradendoosjes onder meer van het merk Cartier en Van Cleef & Arpels, welke sterke gelijkenis vertonen met de goederen uit het waardetransport. De foto’s zijn gemaakt op 20 december 2016, enkele dagen na de diefstal dus.
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 27 september 2021 verklaard dat de USB-stick niet van hem is. Het hof stelt in dit kader het volgende vast:
- [verdachte] is in de betreffende woning aangehouden, zodat kan worden vastgesteld dat hij daar daadwerkelijk heeft verbleven. Er waren op dat moment geen andere personen in de woning aanwezig.
- Uit het dossier blijkt dat [verdachte] ook eerder al in de woning verbleef.
- In de woning zijn ook andere goederen aangetroffen die aan [verdachte] toebehoorden.
- De foto’s op de USB-stick zijn gemaakt met een Sony Xperia Z5. Het telefoonnummer van [verdachte] ( [telefoonnummer 1] ) is van 1 november 2016 tot en met 20 december 2016 in gebruik geweest in onder andere een Sony Xperia Z5.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat [verdachte]
degene was die aan [b-straat 1] te [plaats] verbleef en dat de in die woning aangetroffen USB-stick van hem was. Het ligt vervolgens op de weg van [verdachte] om een verklaring te geven die deze redengevendheid ontzenuwt. Dit heeft hij, door enkel te verklaren dat hij in het huis verbleef maar ‘dat het niet zijn huis is’, niet gedaan.
■
Wetenschap waardetransport
De overval op het waardetransport moet zorgvuldig zijn voorbereid, waarbij ieder van de daders een eigen rol in de uitvoering heeft gehad.. Een persoon is aan [d-straat] onder bedreiging van [slachtoffer] ingestapt, terwijl anderen het waardetransport naar [e-straat] hebben gevolgd, deze hebben leeggehaald en in brand hebben gestoken. Het waardetransport had plaats in een gewone bestelbus, die niet als zodanig herkenbaar was. Het kan dan ook niet anders dan dat de daders hebben beschikt over informatie over het voertuig van het waardetransport, de afgelegde route en het tijdstip van het transport.
De hiervoor genoemde omstandigheden komen, indien die in onderlinge samenhang worden bezien, er in de kern op neer dat:
(i) [betrokkene 8] , [verdachte] en de gebruiker van [telefoonnummer 8] zich op
15 december 2016 hebben bevonden in de omgeving van de overvallen bus,
(ii) die werd bestuurd door [medeverdachte 1] , zijnde de broer van [betrokkene 8] en de neef van [verdachte] ,
(iii) waarbij zij veelvuldig onderling telefonisch contact hadden,
(iv) terwijl het telefoonnummer van [betrokkene 8] en [telefoonnummer 8] na de overval niet meer zijn gebruikt,
(v) de daders kennelijk wisten dat het waardetransport met hulp van de betreffende bus plaatsvond,
(vi) dactyloscopische sporen van [betrokkene 8] en [verdachte] zijn aangetroffen op het verpakkingsmateriaal van de weggenomen goederen,
(vii) welk verpakkingsmateriaal, samen met een deel van de buit, in de woning lag van [betrokkene 12] , een neef van [verdachte] ,
(viii) foto’s van goederen die sterke gelijkenis vertonen met de gestolen goederen zijn aangetroffen onder [verdachte] ,
(ix) die kort na de overval zijn gemaakt met een type mobiele telefoon zoals gebruikt door [verdachte] , en
(x) een deel van de buit is aangetroffen bij [betrokkene 1] ; de neef van [verdachte] ,
(xi) die in een afgeluisterd telefoongesprek namens [verdachte] navraag heeft gedaan over de doorzoeking door de politie waarbij de gestolen goederen en de verpakkingsmaterialen zijn aangetroffen.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat [medeverdachte 1] , [betrokkene 8] en [verdachte] zo nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Deze conclusie wordt anders indien [verdachte] een verklaring heeft afgelegd die de redengevendheid van dit bewijs ontzenuwt. [verdachte] heeft tijdens de verschillende verhoren bij de politie echter geweigerd om een verklaring af te leggen; hij schreef op dat hij ‘zelfs zijn stem niet wilde gebruiken’. Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij gezwegen. Pas tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij een verklaring afgelegd, die in essentie echter niet meer behelst dan een enkele ontkenning van betrokkenheid. De verklaring dat hij de verpakkingsmaterialen die zijn aangetroffen in de woning van [betrokkene 12] heeft weggeschoven toen hij deze woning bezocht, is in het licht van de hiervoor vastgestelde feiten volstrekt ontoereikend, nog daargelaten dat deze verklaring – gelet op de plekken waar zijn dactyloscopische sporen op de verpakkingsmaterialen zijn aangetroffen, zoals de scheurrand van het zakje van Cartier – niet aannemelijk is.
[verdachte] heeft kortom geen verklaring afgelegd die de redengevendheid van het bewijs heeft ontzenuwd.
De verdediging heeft aangevoerd dat het aannemelijk is dat [slachtoffer] zelf betrokken is geweest bij, of in elk geval wetenschap had van, de voorgenomen diefstal. Volgens de verdediging was dan dus sprake van een inside job en kunnen de ten laste gelegde diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsbeneming om die reden niet worden bewezen.
Als betrokkenheid bij dan wel wetenschap van de diefstal en het voorgenomen geweld van zowel
[medeverdachte 1] als [slachtoffer] zouden moeten worden aangenomen, is het hof met de verdediging van
oordeel dat een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving niet aan de orde is. Voor [medeverdachte 1] geldt, zoals hiervoor is overwogen, dat hij inderdaad betrokkenheid heeft gehad bij de diefstal en het gebruikte geweld. Voor de vraag of dat ook voor [slachtoffer] geldt, achtte het hof nader onderzoek noodzakelijk. Ook dit was een van de redenen om het onderzoek ter terechtzitting in oktober 2021 te heropenen en nader onderzoek te gelasten. De politie heeft nader onderzoek verricht naar (i) de telefonische contacten gedurende zes maanden voorafgaand aan 15 december 2016 tussen de door [slachtoffer] gebruikte telefoonnummers en die van [betrokkene 5] , [betrokkene 1] , [verdachte] , [betrokkene 8] en [medeverdachte 1] en de nummers [telefoonnummer 8] en [telefoonnummer 9] en (ii) de vraag of [slachtoffer] , [betrokkene 14] of [medeverdachte 1] invloed hebben gehad op de dienst van 15 december 2016 voor [B] . Verder heeft de gedelegeerd raadsheer-commissaris zowel [slachtoffer] als [betrokkene 14] als getuigen gehoord. Uit dit aanvullend onderzoek is niet gebleken van enig contact tussen [slachtoffer] en de hiervoor genoemde personen en nummers. Evenmin is gebleken dat [slachtoffer] enige invloed heeft kunnen uitoefenen op zijn indeling voor de dienst van 15 december 2016. Nu ook overigens niet is gebleken van enige betrokkenheid bij of wetenschap van de voorgenomen diefstal bij [slachtoffer] , acht het hof het niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] – zoals [medeverdachte 1] – een ‘inside man’ was. Daarbij is van belang dat het aannemelijk is dat het telefonische contact tussen [slachtoffer] en [betrokkene 14] op 15 december 2016 om 18:17 uur (van ongeveer drie minuten) plaatsvond voordat de dader aan [d-straat] is ingestapt. Dit laatste heeft immers ergens tussen 18:18 uur en 18:23 uur – en dus niet, zoals de verdediging heeft gesteld, om 18:14 uur of 18:15 uur – plaatsgehad. Het hof merkt in dit kader ten slotte op dat het ook geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen. De enkele omstandigheid dat hij tijdens verschillende verhoren op bepaalde punten niet steeds identiek heeft verklaard is niet onbegrijpelijk. In grote lijnen en op de wezenlijke punten heeft [slachtoffer] juist steeds helder en consistent verklaard.”