ECLI:NL:PHR:2025:1103

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
23/03761
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit niet-ambtelijke omkoping met cassatieberoep

In deze zaak betreft het een ontnemingsprocedure waarbij de Hoge Raad op 14 oktober 2025 een conclusie heeft getrokken over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het gerechtshof Amsterdam had eerder op 21 september 2023 vastgesteld dat de betrokkene, een rechtspersoon, een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 7.001.707 had behaald door middel van actieve omkoping. De betrokkene had een werknemer van een andere onderneming omgekocht om een lucratieve deal te sluiten, wat leidde tot de betaling van een aanzienlijk bedrag aan de betrokkene. De advocaat van de betrokkene had cassatieberoep ingesteld, maar de klachten die naar voren werden gebracht, konden niet als middelen van cassatie worden aangemerkt. De conclusie van de procureur-generaal strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het cassatieberoep, omdat de voorgestelde klachten niet voldeden aan de wettelijke vereisten. De zaak heeft samenhang met andere strafzaken tegen de betrokkene en een medeverdachte, waarbij ook ontnemingszaken aan de orde zijn.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/03761 P

Zitting14 oktober 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. Bij arrest van 21 september 2023 (parketnummer 23-003440-21 ontneming) heeft het gerechtshof Amsterdam het door de betrokkene verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 7.001.707 en aan de betrokkene de hoofdelijke verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat. [1]
2. Er bestaat samenhang met de strafzaak tegen de betrokkene (nr. 23/03755), en met de strafzaak en ontnemingszaak tegen [medeverdachte] , de enig bestuurder en aandeelhouder van de betrokkene (nr. 23/03753 en 23/03756 P). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. C.F. Korvinus, advocaat in Amsterdam, heeft bij schriftuur twee als middelen van cassatie aangeduide klachten voorgesteld, en de eerste klacht bij aanvullende schriftuur nader toegelicht.
4. Het hof heeft vastgesteld dat wederrechtelijk verkregen voordeel is verkregen door middel van de in de strafzaak bewezen verklaarde actieve omkoping. Uit de bewijsvoering in de strafzaak blijkt dat de betrokkene [2] [betrokkene 1] , een werknemer van [A] , heeft omgekocht door hem de helft van de provisie van twee procent in het vooruitzicht te stellen als [betrokkene 1] het er binnen [A] toe zou leiden dat zij de volledige
private equityportefeuille zou verkopen aan [B] . Niet omdat [B] de beste keuze voor [A] zou zijn maar omdat [betrokkene 1] daarmee vier miljoen euro zou verdienen. [betrokkene 1] was als senior portfoliomanager bij [A] onder meer verantwoordelijk voor de
private equityen
hedgefondsen van [A] . De betrokkene is er daarbij van uitgegaan dat [betrokkene 1] deze belofte zou verzwijgen aan [A] . [A] heeft de
private equityfondsen inderdaad aan [B] verkocht. [B] heeft de provisie betaald aan [verdachte] B.V. (hierna: [verdachte] B.V.). In de onderhavige ontnemingszaak heeft het hof vastgesteld dat [B] in totaal omgerekend € 7.398.336 aan [verdachte] B.V. heeft overgemaakt, waarop bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten in minder zijn gebracht, met als resultaat € 7.001.707.

De als eerste middel aangeduide klacht

5. De als eerste middel aangeduide klacht houdt in dat het hof “
onvoldoende, althans ontoereikend met redenen omkleed, in strijd met artikel 359a Sv het beroep op niet-ontvankelijkheid en bewijsuitsluiting heeft verworpen en ten onrechte tot bewezenverklaring van Feit 1 heeft geconcludeerd.” Ik citeer de klacht omdat daaruit blijkt dat het slechts is gericht tegen beslissingen die het hof in de strafzaak heeft genomen. [3]
6. Nu niet wordt geklaagd over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter in de ontnemingszaak, kan het niet als middel van cassatie worden aangemerkt en moet het hier onbesproken blijven. [4] In zoverre wijs ik er ten overvloede op dat een gelijkluidend middel is ingediend in de samenhangende strafzaak. In die zaak wordt het middel wel inhoudelijk besproken en kom ik tot de conclusie dat het faalt.

De als tweede middel aangeduide klachten

7. De als tweede middel aangeduide klachten houden onder meer in dat het hof “
onvoldoende, althans ontoereikend met redenen omkleed, het ontnemingsbedrag heeft bepaald op € 7.001.707,=. Op grond van vereenzelviging van requirant en het in [verdachte] bepaalde wederrechtelijk verkregen voordeel.
8. De als tweede middel aangeduide klachten zijn gelijkluidend aan het tweede middel dat is voorgesteld in de ontnemingszaak van [medeverdachte] . Ook de toelichting is (nagenoeg) identiek, met dit verschil dat in de samenhangende zaak van [medeverdachte] de toelichting iets nader is uitgewerkt. Dit doet er niet aan af dat de in de onderhavige zaak voorgestelde klachten in essentie zijn gericht tegen beslissingen van het hof in de ontnemingszaak van [medeverdachte] . Zo wijs ik erop dat de door middel van actieve omkoping verkregen provisie door [B] is overgemaakt op de rekening van de betrokkene. Vereenzelviging van de betrokkene met [medeverdachte] is dan niet nodig om te kunnen vaststellen dat de betrokkene het voordeel heeft behaald. Ook de vraag of het aan [medeverdachte] uitbetaalde loon onder het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschaard, regardeert de betrokkene niet.
9. Hetgeen als tweede middel wordt gepresenteerd, kan niet als middel van cassatie in de zin der wet worden aangemerkt en moet hier onbesproken blijven.

Slotsom

10. Nu geen van de als middelen voorgestelde klachten kunnen worden aangemerkt als middel van cassatie, is niet voldaan aan de in artikel 437 lid 2 Sv gestelde voorwaarde.
11. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het namens haar ingestelde cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

2.In de strafzaak heeft het hof het daderschap van de rechtspersoon gebaseerd op gedragingen van [medeverdachte] : “
3.Het middel en de toelichting zijn inhoudelijk hetzelfde als het eerste middel dat in de strafzaak is ingediend.
4.HR 23 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0171. HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2942. In HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1255, en HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:512, waren de klachten gericht tegen de beslissing in de ontnemingszaak die onbegrijpelijk zou zijn in het licht van gebreken in de strafzaak. In de onderhavige zaak zijn het middel en de toelichting uitsluitend gericht tegen beslissingen in de strafzaak en wordt geen verband gelegd met de beslissing in de ontnemingszaak.